In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, een voormalig CEO van een beursgenoteerd vastgoedfonds, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2006, waarbij de Belastingdienst een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 345.060, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 92.426 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 592.411 had vastgesteld. Daarnaast was er € 32.555 aan heffingsrente in rekening gebracht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 30 oktober 2012.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail beschreven, waaronder de zittingen op 18 juni en 11 november 2013, waar verschillende gemachtigden van eiser en de Belastingdienst aanwezig waren. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de aanslag terecht was opgelegd, met name over de correctie van het privégebruik van een ter beschikking gestelde auto. Eiser had geen kilometeradministratie bijgehouden en voerde aan dat hij de auto nauwelijks voor privédoeleinden had gebruikt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij de auto voor minder dan 500 kilometer privé had gebruikt, en dat de Belastingdienst ten onrechte een bijtelling van 25% had gehanteerd in plaats van 22% van de cataloguswaarde van de auto.
De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 339.272 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig aangepast. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.416. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 februari 2014, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.