ECLI:NL:RBGEL:2014:5624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
AWB-14_1413
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA na toegenomen klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.C. Scheepers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Arnhem. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin zijn bezwaar tegen de ongewijzigde hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering werd afgewezen. Eiser, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, heeft in de loop der jaren meerdere verslechteringen van zijn gezondheid gerapporteerd, maar het UWV heeft de hoogte van zijn uitkering niet aangepast. De rechtbank heeft de feiten en het medisch onderzoek in deze zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft onder andere nek- en schouderklachten gemeld na een auto-ongeluk, maar de rechtbank oordeelt dat deze klachten niet in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zijn meegenomen, omdat ze pas na het beoordelingstijdvak zijn gemeld. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen, die de beperkingen van eiser hebben vastgesteld, voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn klachten ernstiger zijn dan door het UWV is aangenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/1413

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Scheepers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen, maar dat de hoogte van zijn loongerelateerde werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: WGA-uitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) ongewijzigd blijft.
Bij besluit van 16 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op 21 november 2008, wegens psychische klachten, uitgevallen voor zijn werk als allround opperman/sloper voor gemiddeld 39,35 uur per week bij [werkgever]. Per 23 november 2009 is eisers dienstverband vanwege faillissement beëindigd. Per datum einde wachttijd, 19 november 2010, heeft verweerder aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,39%. Vervolgens heeft eiser op 28 februari 2012 bij verweerder een verslechtering van zijn gezondheid gemeld, waarna verweerder met ingang van 1 september 2011 de mate van arbeidsongeschiktheid heeft herzien naar 68,84%. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering bleef daardoor ongewijzigd. Eiser heeft op 4 februari 2013 (met betrekking tot psychische klachten) en op 13 april 2013 (met betrekking tot klachten in verband met diabetes en longklachten) opnieuw een verslechtering van zijn gezondheid gemeld. Op 1 juni 2013 is eiser betrokken geweest bij een auto-ongeluk. Eiser heeft op 15 december 2013 in verband met nek- en schouderklachten ten gevolge van een auto-ongeval een verslechtering van zijn gezondheid gemeld per 11 december 2013. Per 19 augustus 2013 is eisers loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en is per die datum aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend.
2.
Verweerder heeft de ongewijzigde hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiser op de datum in geding 70,21% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3.1
Allereerst ligt de vraag voor of eisers nek- en schouderklachten ten gevolge van een auto-ongeluk op 1 juni 2013 meegenomen hadden moeten worden in de heroverweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat deze klachten ontstaan zijn in de door het primaire besluit bestreken periode en dat deze klachten tijdens de bezwaarprocedure naar voren zijn gebracht. Voorts wijst eiser erop dat de heroverweging van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gebaseerd is op de beoordelingsdatum van 7 juni 2013. Ter onderbouwing van voornoemde stellingen wijst eiser naar een brief van manueel- en sportfysiotherapeute E. Oude Voshaar-Helpser van 3 juli 2014, een huisartsjournaal van 4 juni 2013 tot 25 juli 2014 en een brief en dossier van orthopedisch chirurg H.P. Hu van 17 juli 2014.
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de nek- en schouderklachten terecht in onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling buiten beschouwing zijn gebleven. Daartoe is verwezen naar de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep M.P.W. Kreté van 14 januari 2014. In dit rapport stelt Kreté, naar aanleiding van de melding van eiser op 15 december 2013, dat hij in januari 2014 een operatie moet ondergaan in verband met een afgescheurde pees als gevolg van een auto-ongeluk op 1 juni 2013, dat de heroverweging in bezwaar is gedaan naar aanleiding van de beslissing aangaande eisers melding van verslechtering van zijn gezondheid per 17 april 2013 (bedoeld zal zijn: 4 april 2013). Kreté stelt dat eiser een nieuwe ziekteoorzaak heeft gemeld na deze datum en dat eiser gedurende de bezwaarprocedure ook nimmer klachten dan wel objectieve medische afwijkingen hieromtrent naar voren heeft gebracht. Volgens Kreté dient de primaire afdeling de beoordeling van de nek- en schouderklachten te verrichten.
3.3
De rechtbank overweegt dat de stelling van eiser dat de nek- en schouderklachten ten gevolge van een auto-ongeluk op 1 juni 2013 meegenomen hadden moeten worden in de heroverweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen doel treft. Uitgangspunt is, zoals volgt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP6162)), dat het beoordelingstijdvak van de mate van arbeidsongeschiktheid zich uitstrekt over de periode van de gestelde toename van beperkingen tot de datum waarop een verzekerde zich tot het UWV heeft gewend. Daarbij strekt uit het oogpunt van doelmatigheid de beoordeling zich in de praktijk uit tot de datum van het onderzoek door de verzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat het voorstaande met zich meebrengt dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser niet verder uitstrekt dan de periode 7 december 2012, zijnde de datum van de gestelde toename van beperkingen in verband met psychische klachten, tot 7 juni 2013, zijnde de datum waarop de verzekeringsarts het onderzoek heeft afgerond. Ondanks het feit dat het auto-ongeluk op 1 juni 2013 - en derhalve binnen het beoordelingstijdvak - heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen op goede gronden eisers, daardoor ontstane, nek- en schouderklachten buiten beschouwing hebben gelaten. Eiser heeft het ongeval en deze klachten namelijk pas op 15 december 2013 middels een wijzigingsformulier bij verweerder gemeld, waarbij hij aangeven heeft dat de ingangsdatum van de wijziging 11 december 2013 is. Daar deze datum van gestelde toename na het beoordelingstijdvak is gelegen en er voor het overige geen aanknopingspunten waren voor eisers - eerst in beroep ingenomen - standpunt dat hij reeds voor 7 juni 2013 last van deze klachten had, was er voor de verzekeringsartsen geen aanleiding deze klachten in het onderzoek te betrekken.
4.1
Het medisch onderzoek van verweerder omvat het volgende.
4.2
Verzekeringsarts F. Damee heeft dossierstudie verricht, eiser gezien en gesproken op het spreekuur van 25 maart 2013 en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Ook heeft Damee de brief van psychiater E.G.Th.M. Hartong van 15 mei 2013 betrokken in zijn medisch onderzoek. Volgens Damee is sprake van gonartrose, overige stemmingsstoornis/dysthyme stoornis, COPD met astma, overige respiratoire aandoeningen/slaapapneu en diabetes mellitus. Damee stelt dat geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden die ertoe nopen eisers belastbaarheid ten opzichte van de vorige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling te wijzigen. Ook de gegevens van psychiater Hartong leiden niet tot een ander oordeel. Damee stelt dat uit huidig onderzoek blijkt dat geen sprake is van evidente depressie of suïcidaliteit, behoudens dat eiser geagiteerd wordt als iemand over werk praat of re-integratie. Volgens Damee heeft eiser maar één doel en dat is volledig arbeidsongeschikt te worden beschouwd, omdat hij denkt dat hij daar recht op heeft. De psychische klachten bestonden ook eerder en er is adequaat rekening mee gehouden bij het vaststellen van eisers belastbaarheid. Damee concludeert dat er medisch geen aanwijzingen zijn om de duurbelasting of functionele mogelijkheden te wijzigen of aan te passen. In de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 juni 2013 heeft Damee de medische belastbaarheid van eiser verwoord.
4.3
Kreté heeft geoordeeld dat het verrichten van een psychiatrische expertise noodzakelijk is om een oordeel te kunnen geven over de belastbaarheid van eiser.
4.4
Op 1 december 2013 heeft psychiater N.J. de Mooij rapport uitgebracht. Deze is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een depressie in engere zin gezien eisers stemming, een zekere mate van adhedonie en terugtrekgedrag. Volgens De Mooij zijn eisers depressieve klachten niet los te zien van zijn lichamelijke klachten. Eiser heeft altijd hard gewerkt in de bouw en kreeg steeds meer fysieke klachten. Volgens De Mooij vindt eiser dit moeilijk te accepteren, omdat hij altijd gewerkt heeft en daarin ook gewaardeerd werd. Verder stelt De Mooij dat de concentratieklachten tijdens onderzoek niet objectiveerbaar zijn. De Mooij concludeert dat eiser op grond van zijn depressieve klachten beperkt is ten aanzien van conflicthantering, dwingende deadlines, taken die een langdurende concentratie vragen, stress en samenwerking.
4.5
In bezwaar heeft Kreté kennis genomen van het rapport van Damee, de dossiergegevens alsmede het in bezwaar door eiser naar voren gebrachte. Voorts heeft Kreté de psychiatrische expertise van De Mooij in zijn rapport van 9 december 2013 betrokken. Kreté stelt dat de psychiatrische expertise laat zien dat de beperkingen, zoals aangegeven door Damee, grotendeels passend zijn bij het psychiatrische toestandsbeeld van eiser. Wel is op basis van de psychiatrische expertise een lichte aanpassing van de FML nodig. Volgens Kreté dient toegevoegd te worden dat samenwerken beperkt is en dat eiser beperkt is in taken die langdurige concentratie vragen. Kreté acht het verstandig om eiser ook te beperken ten aanzien van veelvuldige storingen en onderbrekingen. Verder stelt Kreté op basis van het dagverhaal en de bevindingen bij onderzoek dat er geen argumenten zijn voor het geven van een urenbeperking (conform de standaard “Verminderde arbeidsduur”). Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML, is volgens Kreté geen reden voor een urenbeperking op basis van beperkingen op energetisch terrein. Kreté stelt dat er verder geen aspecten zijn wat betreft beschikbaarheid of preventie. Op grond van voorgaande overwegingen heeft Kreté de FML op 9 december 2013 aangepast.
5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen, waaronder de door De Mooij verrichte psychiatrische expertise, en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voorts is niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
6.1
Eiser stelt voorts in beroep dat hij meer beperkingen ondervindt dan verweerder heeft aangenomen als gevolg van psychische klachten, longproblematiek en obesitas. Eiser stelt ten aanzien van zijn psychische klachten dat de bevindingen van psychiater Hartong, zoals neergelegd in de brief van 15 mei 2013, nog steeds actueel zijn. Psychiater Hartong heeft aangegeven dat het suïciderisico reëel is en dat sprake is van een gedecompenseerd toestandsbeeld. Voorts heeft psychiater Hartong te kennen gegeven dat de depressie nauwelijks te behandelen is vanwege de bijwerkingen van de antidepressiva, die een negatief effect hebben op onder meer de diabetes, waaraan eiser lijdt, en zijn gewicht. Ten aanzien van de longproblematiek stelt eiser dat sprake is van bronchiale hyperreactiviteitsklachten bij inspanning. Eiser stelt ter zitting dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiser naar medische stukken van longarts R. Janssen van 13 juni 2013 en van 29 juli 2014.
6.2
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen, waarbij de aanvullende rapportage van Kreté van 6 augustus 2014 is betrokken. De rechtbank is van oordeel dat Kreté ten aanzien van de psychische klachten op overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat deze klachten geen aanleiding geven om de FML aan te passen. De rechtbank betrekt daarbij dat Kreté is uitgegaan van de psychiatrische expertise van De Mooij. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de bevindingen van De Mooij vanwege medisch objectiveerbare redenen ontoereikend zijn. Ook ten aanzien van de longproblematiek heeft Kreté genoegzaam gemotiveerd waarom dit niet tot een aanpassing van de FML moet leiden. Eisers stelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen, is evenzeer door Kreté op overtuigende wijze weerlegd. In hetgeen eiser heeft aangevoerd en ter zake heeft overgelegd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan de inhoud van de rapportage van Kreté te twijfelen.
7.
Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 9 december 2013.
8.1
Eiser vecht in beroep voorts de arbeidskundige grondslag aan. Eiser stelt in dat verband dat ten onrechte functies zijn geduid met opleidingsniveau 2. Eiser stelt dat zijn opleidingsniveau 1 is. Eiser wijst erop hij het basisonderwijs niet heeft afgerond, niet beschikt over diploma’s, altijd WSW-werk heeft verricht en analfabeet is. Eiser heeft altijd hulp gehad van derden bij het invullen van werkbriefjes. Het lezen en schrijven kan eiser niet in korte tijd leren. In het verleden is dit meermaals tevergeefs geprobeerd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiser naar een brief van uitvoerder en voormalig leidinggevende [naam leidinggevende] van 12 mei 2014. Verder stelt eiser dat hij niet de functie van opperman heeft bekleed, maar de functie van sloper/steigerbouwer. Tot slot stelt eiser dat de combinatie van zijn opleiding en ervaring niet zodanig is dat deze op één lijn kan worden gesteld met het voltooien van basisonderwijs. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiser naar een uitspraak van de CRvB van 7 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:859).
8.2
Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige M. Arts van 25 juni 2013 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Z. Eggink van 17 december 2013. Uitgaande van de FML van 9 december 2013 wordt eiser op de datum in geding in staat geacht de volgende functies te verrichten: machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (sbc-code 271093), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (sbc-code 264122), en samensteller kunststof en rubberindustrie (sbc-code 271130).
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de aanvullende rapportage van Eggink van 22 april 2014, voldoende gemotiveerd dat eiser voldoet aan opleidingsniveau 2. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat op basis van de genoten opleiding, zijnde 5 jaar basisonderwijs en 1,5 jaar LTS (ITO), en het arbeidsverleden van eiser, zijnde allround opperman/sloper, het opleidingsniveau terecht op 2 is vastgesteld. De overwegingen van de CRvB in de uitspraak van 7 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:859), waarnaar eiser heeft verwezen, leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de overwegingen van de CRvB zagen op slechts twee jaar basisonderwijs in Turkije, hetgeen in onderhavige zaak niet het geval is. De rechtbank ziet daarom geen reden om eisers stelling te volgen. Ook de niet nader onderbouwde noch geconcretiseerde stelling van eiser, dat hij analfabeet is en hij nimmer de functie van opperman heeft bekleed, geven de rechtbank daartoe aanleiding.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Nu eiser daar verder niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen te twijfelen.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. H.C. Naves en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.C. van Dinther, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.