ECLI:NL:RBGEL:2014:5602

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
238276
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van fiscale claim na echtscheiding en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, staat de vraag centraal of de gedaagde op basis van een vaststellingsovereenkomst, gesloten na de echtscheiding, verplicht is om de fiscale claim die aan de eiseres is opgelegd, voor zijn rekening te nemen. De partijen, voormalige echtelieden, hebben op 31 december 2007 een overeenkomst gesloten waarin onder andere de verdeling van de echtelijke woning en de fiscale gevolgen van de verkoop van aandelen in een bedrijf zijn geregeld. De eiseres heeft de fiscale claim van de Belastingdienst ontvangen, die voortvloeit uit de verkoop van certificaten van aandelen in het bedrijf, en vordert nu dat de gedaagde deze claim op zich neemt, zoals afgesproken in de overeenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan en dat de gedaagde niet heeft onderbouwd dat de eiseres tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld om de fiscale claim te betalen. Daarnaast zijn de vorderingen van de gedaagde in reconventie, waaronder schadevergoeding en kosten in verband met de fiscale claim, afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de akte van de gedaagde over recente ontwikkelingen in de procedure met de fiscus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/238276 / HA ZA 13-25
Vonnis van 16 juli 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.H.M. Harbers te Doetinchem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Zandberg te Zevenaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 4 december 2013
  • de verwijzing naar de parkeerrol in verband met een door [gedaagde] ingediend wrakingsverzoek
  • de beschikking van de wrakingskamer van 27 maart 2014, waarin [gedaagde] deels niet-ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoek en het wrakingsverzoek voor het overige is afgewezen
  • de akte uitlating van [gedaagde] van 2 april 2014 waarin hij verzoekt een akte eisvermeerdering te mogen nemen
  • de akte eisvermeerdering/akte eisvermindering van [gedaagde] van 30 april 2014
  • de antwoordakte tevens akte vermindering eis van [eiseres] van 4 juni 2014.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Op 31 december 2007 hebben partijen in verband met hun echtscheiding een vaststellingsovereenkomst gesloten, die onder meer als volgt luidt:
De ondergetekenden
[…]
nemen in aanmerking
[…]
3.
De man bezit de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Ierse. De vrouw is woonachtig in Nederland. De man woonde tot voor kort ook in Nederland en thans in Duitsland. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht en Nederlands recht is het toepasselijke recht.
[…]
Zij zijn het volgende overeengekomen ter beslechting van hun geschil aangaande de gevolgen van de echtscheiding.
[…]
3. De echtelijke woning
3.1.
De echtelijke woning is gezamenlijk en ongedeeld eigendom van partijen. De woning wordt toegescheiden aan de man. Partijen stellen de overwaarde vast op € 375.000 minus een hypothecaire schuld van € 135.000 is € 240.000. De man keert aan de vrouw uit de helft van de overwaarde van de woning, derhalve € 120.000.
[…]
3.3.
De vrouw hecht er aan om in de woning te kunnen blijven wonen. Zij wil het gebruik van de woning voortzetten. Zij wil de man en zijn onderneming “niet in de weg zitten of “voor de voeten lopen”. De vrouw verklaart dat wanneer de man na zes jaren het onroerend goed kan verkopen aan een derde, zij de woning zal verlaten[…]
.
3.7.
Gedurende de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 betaalt de vrouw aan de man geen vergoeding voor het gebruik van de woning […].
3.8.
Gedurende de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019 is de vrouw een vergoeding verschuldigd van € 700 per maand voor het gebruik van de woning. De vergoeding wordt geïndexeerd overeenkomstig de regels bij huur van woningen, voor het eerst per 1 juli 2008 […].
3.11
Wanneer de woning wordt verkocht aan een derde, zal de man de vrouw daarvan mededeling doen. De vrouw zal uiterlijk zes maanden na deze mededeling, de woning ontruimen en ter beschikking van de man stellen. Deze verplichting tot ontruiming geldt niet tot 1 januari 2014. De vrouw ontvangt geen vergoeding in geval van de bedoelde ontruiming.
[…]
4.
De overige vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van het huwelijk
4.1.
Partijen zijn certificaathouder van [bedrijf 1], ieder voor 50%. De vrouw verkoopt en levert haar certificaten aan de man tegen een prijs van € 330.000. De man neemt de daaruit voortvloeiende fiscale claim aanmerkelijk belang voor zijn rekening onder volgende voorwaarde:
[…]
4.1.2.
De vrouw zal de aanwijzingen van de accountant van de man stipt en onmiddellijk volgen voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting in verband met de fiscale claim aanmerkelijk belang, die wordt doorgeschoven naar de man.
[…]
6. pensioenverevening
6.1.
Partijen doen over en weer afstand van elk recht op verevening van pensioenen, evenals op reserves en andere hoe dan ook aangeduide en welke voorzieningen dan ook die kennelijk dan wel mogelijk daarvoor bestemd zijn of kunnen worden.[…]
8.
Kwijting en vrijwaring
[…]
8.2.
Partijen vrijwaren elkaar over en weer, indien de ene partij wordt aangesproken tot voldoening van een schuld, die ingevolge deze overeenkomst een laste van de andere partij komt.
2.2.
[eiseres] is na de echtscheiding in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. Eind maart 2014 heeft zij de woning verlaten.
2.3.
Bij notariële akte van 9 mei 2008 zijn de certificaten van aandelen in [bedrijf 1] verdeeld en toegedeeld aan [gedaagde], tegen betaling door [gedaagde] aan [eiseres] van een bedrag gelijk aan netto € 330.000,00.
2.4.
In de aangifte Inkomstenbelasting 2008 van [eiseres] is als inkomen uit “aanmerkelijk belang” (box 2) € 0,00 aangegeven.
2.5.
Bij brief van 16 maart 2011 heeft de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Arnhem, aan [eiseres] onder meer meegedeeld:
Gebleken is dat de certificaten in [bedrijf 1] verkocht zijn. Dit betekent dat het bedrag dat als overdrachtsprijs is aangegeven te laag is. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 330.000.
2.6.
Bij brief van 25 mei 2011 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht om – conform de vaststellingsovereenkomst – over te gaan tot betaling van de fiscale claim aanmerkelijk belang die de Belastingdienst voornemens was aan [eiseres] op te leggen.
2.7.
Bij brief van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Arnhem, aan de toenmalig raadsman van [eiseres] meegedeeld dat aan [eiseres] conform het voornemen van 16 maart 2011 inzake afwijking van de aangifte een aanslag aanmerkelijk belang is opgelegd.
2.8.
De aanslag is bij brief van 4 november 2011 aan [eiseres] toegezonden en bedroeg (inclusief heffingsrente) € 89.838,00. [eiseres] heeft deze aanslag op 24 januari 2012 voldaan.
2.9.
[gedaagde] is ondanks sommatie niet overgegaan tot betaling van dit bedrag aan [eiseres]. Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres] bij dagvaarding van 28 november 2012 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Partijen hebben vergeefs geprobeerd hun geschil via mediation op te lossen.
2.10.
Bij beslissing op bezwaar van 10 december 2013 heeft de Belastingdienst het bezwaar van [eiseres] tegen de opgelegde fiscale claim aanmerkelijk belang afgewezen. Dit besluit is ingetrokken bij brief van 13 januari 2014.
2.11.
Bij brief van 25 februari 2014 is namens [eiseres] aan de Belastingdienst verzocht de oorspronkelijke aanslag om te zetten in een conserverende aanslag en het door [eiseres] op de aanslag betaalde bedrag terug te storten.
2.12.
Op 4 april 2014 heeft de Belastingdienst aan [eiseres] een definitieve conserverende aanslag opgelegd ten bedrage van € 80.231,00, omdat is gebleken dat [eiseres] te conserveren inkomen heeft in 2008.
2.13.
Bij brieven van 14 mei 2014 aan de Belastingdienst is namens [eiseres] pro forma bezwaar gemaakt tegen de conserverende aanslag en om uitstel van betaling gevraagd voor de duur van tien jaar.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis, samengevat:
I. verklaring voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 31 december 2007 is gehouden de aan [eiseres] opgelegde conserverende aanslag/fiscale claim aanmerkelijk belang, verband houdend met (de overdracht van) de certificaten van aandelen in [bedrijf 1], voor zijn rekening te nemen;
II. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
III. veroordeling van [gedaagde] in de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van de betalingsverplichting die op grond van de vaststellingsovereenkomst op hem rust. [eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde] op grond van artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst is gehouden de aan [eiseres] opgelegde conserverende aanslag/fiscale claim aanmerkelijk belang voor zijn rekening te nemen. Daarnaast stelt zij dat [gedaagde] op grond van artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst is gehouden tot integrale voldoening van al hetgeen zij op grond van de opgelegde conserverende aanslag/fiscale claim aanmerkelijk belang aan de Belastingdienst is verschuldigd of nog zal worden verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert, na vermeerdering en vermindering van eis, samengevat:
primair
I. dat de rechtbank de verdeling vernietigt;
subsidiair
II. veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van € 31.324,55, vermeerderd met wettelijke rente, wegens belastingschade;
III. veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van € 91.135,75, vermeerderd met wettelijke rente, wegens schade bestaande uit kosten in verband met de doorschuiving van de fiscale claim;
IV. veroordeling van [eiseres] tot het ondertekenen en aan [gedaagde] verstrekken van de verklaring van de verzekeraar aangaande het pensioen, bij gebreke waarvan dit vonnis voor die verklaring in de plaats komt;
V. veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van € 9.550,00, vermeerderd met wettelijke rente, wegens schade aan de woning;
VI. voorwaardelijk, namelijk indien de eis in conventie wordt toegewezen, veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een gelijk bedrag als [gedaagde] in conventie aan [eiseres] zal moeten betalen;
primair en subsidiair
VII. veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat hij bij de verdeling ernstig is benadeeld. Volgens [gedaagde] zijn partijen bij de verdeling van de woning ten onrechte uitgegaan van de waarde van de woning in vrije staat, terwijl uitgangspunt had moeten zijn de waarde in verhuurde staat of een nog lagere waarde. Als gevolg hiervan is [eiseres] volgens [gedaagde] ten aanzien van de woning met minimaal € 120.000,00 overbedeeld. [gedaagde] vordert daarom vernietiging van de verdeling op grond van dwaling ex artikel 3:196 Burgerlijk Wetboek (BW) (vordering I). In het kader van zijn subsidiaire vordering wenst [gedaagde] om te beginnen vergoeding van schade – bestaande uit gemist fiscaal voordeel en rente – die hij stelt te hebben geleden doordat [eiseres] geen opgaaf aan de fiscus heeft gedaan van het gratis gebruik van de voormalige echtelijke woning (vordering II). Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiseres] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten, subsidiair dat zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, doordat zij niet heeft gedaan wat is overeengekomen – en ook niet wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht – om te komen tot doorschuiven van de fiscale claim. [gedaagde] stelt dat hij, om toch tot doorschuiving te komen, kosten heeft gemaakt, die voor rekening van [eiseres] moeten komen (vordering III). Verder stelt [gedaagde] dat [eiseres] weigert over te gaan tot ondertekening van de verklaring waarin zij – zoals overeengekomen in het convenant – afstand doet van elk recht op verevening van pensioenen, reserves en andere voorzieningen (vordering IV). Ten slotte voert [gedaagde] aan dat [eiseres] de voormalige echtelijke woning in slechte staat, vies en beschadigd heeft achtergelaten. [gedaagde] maakt aanspraak op vergoeding van de door hem gemaakte schoonmaak- en herstelkosten (vordering V).
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De rechtbank stelt vast dat de akte eisvermeerdering/akte eisvermindering van [gedaagde], in combinatie met de daarbij gevoegde producties, méér inhoudt dan het opschrift doet vermoeden en dan door de rechtbank was toegestaan. De akte komt in feite neer op een verkapte (nadere) conclusie. Dat is in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal de akte dan ook buiten beschouwing laten voor zover deze inhoudelijk buiten het bereik van de toegestane akte wijziging eis treedt.
verder in conventie
4.2.
In geschil is of [gedaagde] is gehouden de aan [eiseres] uiteindelijk opgelegde conserverende aanslag – voorheen de fiscale claim aanmerkelijk belang – voor zijn rekening te nemen.
4.3.
Voorop staat dat partijen in het kader van hun echtscheiding een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarvan artikel 4.1 bepaalt dat [gedaagde] de fiscale claim aanmerkelijk belang voor zijn rekening neemt die voortvloeit uit de verkoop en levering van de certificaten van aandelen in [bedrijf 1] door [eiseres] aan hem. Daarbij is in artikel 4.1.2. als voorwaarde opgenomen dat [eiseres] voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting de aanwijzingen van de accountant van [gedaagde] stipt en onmiddellijk volgt.
4.4.
Het verweer van [gedaagde] komt er in feite op neer dat [eiseres] niet heeft voldaan aan deze voorwaarde. In het licht van de stellingen van [eiseres] heeft [gedaagde] dit verweer echter onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd. Uit de stellingen van [eiseres] en de onderliggende correspondentie komt naar voren dat [eiseres] – anders dan [gedaagde] betoogt – geregeld heeft gevraagd om toezending van documenten waaruit zou blijken dat aan [eiseres] geen fiscale claim aanmerkelijk belang zou kunnen worden opgelegd. Ook heeft [eiseres] gevraagd om aanwijzingen voor het te voeren verweer tegen het voornemen van de Belastingdienst om van de aangifte af te wijken. [eiseres] heeft voorts ten minste diverse pogingen gedaan om te komen tot overleg met de accountant van [gedaagde]. Dat overleg heeft echter om onduidelijk gebleven redenen niet plaatsgevonden. [gedaagde] heeft niet onderbouwd of geconcretiseerd – ook niet desgevraagd op de comparitie – wat [eiseres] méér had moeten doen dan zij gezien het voorgaande al heeft gedaan om te voldoen aan de verplichting die voor haar voortvloeit uit artikel 4.1.2. Daarbij komt dat artikel 4.1.2 niet bepaalt dat [eiseres] actief om aanwijzingen van de accountant van [gedaagde] moet verzoeken. Dat er sprake zou zijn van concrete aanwijzingen van de accountant van [gedaagde] die niet stipt of onmiddellijk door [eiseres] zijn gevolgd, is niet gesteld noch anderszins gebleken. Verder heeft [eiseres] nog aangevoerd dat, ook indien de accountant van [gedaagde] aanwijzingen zou hebben gegeven, dit niet zou hebben geleid tot een andere wijze van invullen van de aangifte, zodat het hoe dan ook tot de onderhavige claim zou zijn gekomen. Hierover is namens [gedaagde] op de comparitie slechts opgemerkt dat hij niet weet of het dan anders was gegaan. Daarmee heeft [gedaagde] deze stelling van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gezien het voorgaande wordt [gedaagde] verweer, dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 4.1.2, verworpen.
4.5.
In haar antwoordakte tevens akte vermindering eis van 4 juni 2014 heeft [eiseres] aangevoerd dat zich ontwikkelingen hebben voorgedaan in de procedure bij de Belastingdienst. Deze ontwikkelingen staan hierboven deels vermeld onder de feiten (2.10-2.13). Volgens [eiseres] heeft de Belastingdienst haar oorspronkelijke bezwaar tegen de opgelegde fiscale claim aanmerkelijk belang gegrond verklaard en de aanslag verminderd met een bedrag van € 88.882,00. Voorts heeft de Belastingdienst op 4 april 2014 aan [eiseres] een definitieve conserverende aanslag opgelegd ten bedrage van € 80.231,00, omdat is gebleken dat [eiseres] te conserveren inkomen heeft in 2008. Naar aanleiding hiervan vordert [eiseres] nu, kort gezegd, verklaring voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gehouden deze conserverende aanslag voor zijn rekening te nemen.
4.6.
[gedaagde] heeft nog niet kunnen reageren op deze door [eiseres] geschetste ontwikkelingen. De rechtbank zal [gedaagde] in de gelegenheid stellen zich bij akte over deze ontwikkelingen uit te laten. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. De rechtbank wijst er uitdrukkelijk op dat de akte zich moet beperken tot de in 4.5 bedoelde ontwikkelingen in de procedure bij de Belastingdienst die hebben geleid tot de eiswijziging van [eiseres].
verder in voorwaardelijke reconventie
4.7.
De voorwaarde waaronder [gedaagde] de eis in reconventie heeft ingesteld, is dat de rechtbank zich bevoegd verklaart kennis te nemen van het geschil. Dat heeft de rechtbank gedaan in het incidenteel vonnis van 8 mei 2013. Daarmee is de voorwaarde vervuld, zodat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vordering van [gedaagde].
vordering I: vernietiging van de verdeling
4.8.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij heeft gedwaald bij de verdeling omdat hij daarbij – naar eigen zeggen – voor meer dan 25% is benadeeld, nu partijen zijn uitgegaan van een verkeerde waarde van de voormalige echtelijke woning.
4.9.
Nog daargelaten dat partijen bij een vaststellingsovereenkomst in beginsel geen beroep kunnen doen op dwaling ter zake van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond, komt aan [gedaagde] al om een andere reden geen beroep toe op vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:196 BW. Ingevolge artikel 3:200 BW verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling immers door verloop van drie jaren na de verdeling. De vaststellingsovereenkomst waarin de verdeling is vastgelegd dateert van 31 december 2007, terwijl [gedaagde] zich pas bij gelegenheid van de conclusie van antwoord in conventie/voorwaardelijke eis in reconventie, genomen op 27 maart 2013, op vernietiging heeft beroepen. Het verweer van [eiseres], dat de vordering tot vernietiging is verjaard, is daarom gegrond. Vordering I is niet toewijsbaar.
vordering II: belastingschade
4.10.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling aan hem van € 31.324,55, vermeerderd met rente, wegens belastingschade. Het betreft schade – gemist fiscaal voordeel en rente – die [gedaagde] stelt te hebben geleden doordat [eiseres] geen opgaaf aan de fiscus heeft gedaan van het gratis gebruik van de voormalige echtelijke woning.
Zoals [eiseres] echter terecht aanvoert, heeft [gedaagde] zowel de grondslag als zijn becijfering van de omvang van deze vordering op geen enkele wijze onderbouwd. De vordering is reeds daarom niet toewijsbaar.
vordering III: kosten in verband met doorschuiving fiscale claim
4.11.
Deze vordering strekt tot veroordeling van [eiseres] tot vergoeding van schade die [gedaagde] stelt te hebben geleden in verband met de doorschuiving van de fiscale claim. De schade bestaat volgens [gedaagde] uit extra kosten accountant en fiscalist (€ 10.000,00), extra advocaatkosten (€ 80.000,00) en kosten mediation (€ 1.135,75), samen € 91.135,75.
De grondslag van deze vordering is een toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatige daad, van [eiseres]. [eiseres] heeft volgens [gedaagde] niet alles in het werk gesteld om te komen tot het doorschuiven van de fiscale claim. Om toch tot doorschuiving van de claim te komen, heeft [gedaagde] naar eigen zeggen de bovengenoemde kosten gemaakt, die hij op [eiseres] wil verhalen.
4.12.
[gedaagde] heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd welke contractuele bepaling(en) [eiseres] zou hebben geschonden of welke onrechtmatige gedraging zich zou hebben voorgedaan die in causaal verband staat met de gestelde schade. De gestelde toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad van [eiseres] is dan ook niet komen vast te staan. Bovendien heeft [gedaagde] op geen enkele wijze de gestelde schadeposten met stukken onderbouwd. Ook deze vordering is niet toewijsbaar.
vordering IV: ondertekening verklaring pensioen
4.13.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] tot het ondertekenen en aan hem verstrekken van de verklaring van de verzekeraar aangaande het pensioen, met indeplaatsstelling van dit vonnis voor die verklaring indien [eiseres] niet aan deze veroordeling voldoet. Het gaat hier om een kennelijk door [gedaagde] zelf opgestelde verklaring. In artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen over en weer afstand gedaan van het recht op pensioenverevening. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen ondertekening van de verklaring, omdat het onduidelijk is voor wie of wat deze verklaring door [gedaagde] zal worden gebruikt en welke financiële consequenties daaraan kleven. Mede bezien in het licht van de betwisting door [eiseres] heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd op grond waarvan [eiseres] zou zijn gehouden deze verklaring te ondertekenen. De vordering zal worden afgewezen.
vordering V: schoonmaak- en herstelkosten
4.14.
Vordering V strekt tot vergoeding door [eiseres] van kosten die [gedaagde] stelt te hebben gemaakt voor schoonmaak- en herstelwerkzaamheden in de voormalige echtelijke woning vanwege de staat waarin [eiseres] die zou hebben achtergelaten.
4.15.
Deze vordering komt om meerdere redenen niet voor toewijzing in aanmerking. Om te beginnen betwist [eiseres] uitdrukkelijk en met foto’s uitvoerig onderbouwd dat zij de woning vies, in slechte staat en beschadigd heeft achtergelaten. Verder heeft [gedaagde] ter onderbouwing van zijn vordering weliswaar enkele facturen – twee van [bedrijf 2] en één van Schoonhoven Schoorsteenveegbedrijf – in het geding gebracht, maar is het gevorderde bedrag meer dan twee keer zo hoog als het totaalbedrag van de overgelegde facturen. De facturen zijn ook niet gespecificeerd. Ze zijn bovendien niet gericht aan [gedaagde] zelf, maar aan [bedrijf 1], welke vennootschap geen partij is in deze procedure. Verder hebben twee van de drie facturen blijkens de omschrijving betrekking op de bedrijfswoning aan [adres], terwijl [eiseres] de woning aan [adres] heeft bewoond. Daarnaast is één van die facturen niet gedateerd. Al met al heeft [gedaagde] ook deze vordering volstrekt onvoldoende onderbouwd, zodat zij zal worden afgewezen.
vordering VI: veroordeling tot betaling aan [gedaagde] van een gelijk bedrag als [gedaagde] in conventie aan [eiseres] moet betalen
4.16.
Nog daargelaten dat in conventie na de eiswijziging van [eiseres] een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een geldsom niet meer aan de orde is, zodat alleen al om die reden van “gelijk oversteken” zoals [gedaagde] kennelijk wenst geen sprake kan zijn, geldt ook voor deze vordering van [gedaagde] dat iedere deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Zij deelt daarom het lot van de overige vorderingen van [gedaagde].
4.17.
In afwachting van de door [gedaagde] in conventie te nemen akte zal de rechtbank iedere verdere beslissing in voorwaardelijke reconventie aanhouden, opdat in conventie en in voorwaardelijke reconventie tegelijk eindvonnis kan worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 augustus 2014voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 4.6, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.
Coll.: JC