In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2014 een vonnis gewezen in een incident tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. De eiseres, een besloten vennootschap, had deelgenomen aan een Europese aanbesteding van de Provincie Gelderland voor taxivervoer op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De provincie had in 2012 percelen gegund aan de eiseres, maar de daadwerkelijk gerealiseerde vervoersvolumes bleken sterk achter te blijven bij de door de provincie opgegeven volumes. Dit leidde tot een geschil over de schadevergoeding die de eiseres vorderde van de provincie, die zij op € 4.730.150,00 stelde. De eiseres vorderde in het incident een voorschot van € 1.200.000,00, omdat zij vreesde failliet te gaan zonder deze schadevergoeding. De provincie voerde verweer en betwistte de vorderingen van de eiseres, onder andere door te stellen dat de dalingen in vervoersvolumes voor risico van de vervoerder kwamen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de provincie toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de vervoersovereenkomsten. De vordering tot betaling van het voorschot werd afgewezen, en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak blijft aanhangig, waarbij de provincie de gelegenheid krijgt om haar verweer verder te onderbouwen.