Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
INBRENG
Rechtbank Gelderland
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, zijn echtgenote en hun zoon, die samen een potplantenkwekerij exploiteren in maatschapsverband. Eiser en zijn echtgenote hebben in hun aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2007 een verlies van € 50.000 en een kwijtschelding van € 67.076 op hun belastbaar inkomen in mindering gebracht, als gevolg van oninbaarheid van de vordering van de maatschap op hun zoon. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrekken afgewezen, onder verwijzing naar de onzakelijke lening jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank Gelderland heeft echter geoordeeld dat de onzakelijke lening jurisprudentie niet van toepassing is in dit geval. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zakelijk handelende ondernemers in een vergelijkbare situatie de zoon zouden verplichten om het tekort aan te zuiveren of andere voorwaarden te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de maatschap op de zoon voor een groot deel oninbaar is en dat eiser en zijn echtgenote terecht een verlies van € 234.152 in aanmerking hebben genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot nihil, met een vastgesteld verlies uit werk en woning van € 103.135.