In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Dreschler, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Zwolle. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na verlies van arbeidsuren per 15 november 2013, maar het UWV weigerde de uitkering omdat eiser een ouderdomspensioen ontving dat hoger was dan de WW-uitkering. Eiser stelde dat het UWV ten onrechte het prepensioen in mindering had gebracht op zijn WW-uitkering, omdat het verlies van arbeidsuren niet uit hetzelfde dienstverband voortkwam als het prepensioen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens artikel 34 van de Werkloosheidswet (WW) inkomen, waaronder prepensioen, in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het prepensioen alleen niet tot het inkomen wordt gerekend als het betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren uit hetzelfde dienstverband. Eiser had echter gewerkt bij verschillende werkgevers en het UWV had terecht geconcludeerd dat het prepensioen niet aan de voorwaarden voldeed om niet als inkomen te worden aangemerkt.
Eiser voerde aan dat de uitleg van het UWV niet correct was en dat de wetgeving niet vereiste dat het verlies van arbeidsuren uit hetzelfde dienstverband moest voortkomen. De rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat de wetgever inderdaad had bedoeld dat er een verband moest zijn tussen het prepensioen en het dienstverband waaruit het arbeidsurenverlies voortkwam. De rechtbank oordeelde dat het UWV de wettelijke bepalingen correct had toegepast en dat het beroep van eiser ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg, en de beslissing is openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.