ECLI:NL:RBGEL:2014:4626

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_6073
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de beoordeling van de adequaatheid van de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.G.C. van Ingen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland. Eiser had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waarbij eiser beperkingen ondervond door een neurologische aandoening, wat leidde tot rolstoelafhankelijkheid en incontinentieproblemen. Eiser woonde in een appartement op de tweede verdieping en had eerder geklaagd over de werking van de lift. Na een verhuizing naar een andere woning, diende hij een aanvraag in voor verschillende voorzieningen, waaronder verhuiskosten en aanpassingen aan de nieuwe woning.

Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen noodzaak tot verhuizing was en dat de oude woning adequaat was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte de oude verordening had toegepast, die niet meer geldig was ten tijde van het besluit. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het melden van overlast en dat hij zijn huishouden zodanig moest inrichten dat er ruimte was voor hulpverleners.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiser toegewezen en het griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de gemeente in het kader van de Wmo en de noodzaak van een goede onderbouwing van besluiten door de gemeente.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/6073
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. S.G.C. van Ingen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland te Didam, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een woonvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H.J.C. Jonkman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de medisch adviseur een nadere vraagstelling voor te leggen. Partijen hebben over en weer gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank, met schriftelijke toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is bekend met beperkingen als gevolg van een neurologische aandoening met rolstoelafhankelijkheid, spasmen en incontinentieproblematiek van het spijsverteringssysteem. Sinds 2009 heeft eiser in een appartement op de tweede verdieping in [plaatsnaam] gewoond, waarbij de woning in 2010 is aangepast. In 2010 en 2012 heeft eiser bij verweerder geklaagd over de trage lift en gaf eiser aan te willen verhuizen. Op 5 februari 2013 is aan eiser huururgentie voor verhuizing op medische gronden verleend door Thuis in de Achterhoek. Bij brief van 5 april 2013 aan verweerder liet eiser weten dat aan hem een woning is toegewezen in [plaatsnaam].
2.Op 22 april 2013 heeft eiser een aanvraag voor een woningvoorziening, te weten verhuiskosten, een afritplaat, steunen voor het toilet, verlaging van het trottoir, een stalling voor eisers pendel, een aangepaste keuken en het drempelvrij maken van de douche bij verweerder ingediend. Verweerder heeft Ausems en Kerkvliet advies uit laten brengen. In haar rapport van 16 mei 2013 heeft bedrijfsarts A.M.H. Derksen geconcludeerd dat er een medische indicatie bestaat voor verhuizing naar een woning op de begane grond in verband met de incontinentieproblematiek. Bij verschoning moet eiser direct naar zijn woning kunnen en dat bleek bij het gebruik van een lift in de praktijk voorheen niet altijd gelukt. In een nadere e-mail aan verweerder heeft Derksen aangegeven dat het niet gaat om het wachten op de lift, doch om de situatie dat er geen gebruik van de lift gemaakt kan worden doordat deze niet naar behoren werkt. Wachten bij een goed functionerende lift is geen probleem.
3.Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde woonvoorziening afgewezen, onder verwijzing naar artikel 2, tweede lid, onder a, van de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Montferland 2011 (hierna: Verordening 2011). Daarbij heeft verweerder overwogen dat er geen noodzaak tot verhuizing is gebleken. In de woning in [plaatsnaam] was geen sprake van een participatieprobleem dat in het kader van de Wmo gecompenseerd diende te worden.
In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. Eiser is verhuisd van een adequate woning naar een niet-adequate woning en er was dan ook geen aanleiding of medische noodzaak voor de verhuizing, aldus verweerder.
4.Eiser heeft aangevoerd dat hij in een niet-adequate woning woonde en dat hij zich heeft gewend tot het WMO-loket voor de mogelijkheden om een voorziening te krijgen. Op advies van verweerder heeft eiser een urgentieverklaring aangevraagd en gekregen. Eiser mocht erop vertrouwen dat hij in een inadequate woning woonde. Op 24 april 2013 is eiser verhuisd en heeft hij woonvoorzieningen aangevraagd. Eiser mocht erop vertrouwen dat ze werden toegekend, anders was hij nooit verhuisd. In eisers oude woning waren problemen met de lift en dat leverde eiser grote problemen op. Eisers medische situatie is daarnaast verslechterd sinds 2010, hij heeft meer klachten en de incontinentieproblemen zijn erger geworden. Verder was de woning te klein om hulpverleners te laten slapen. In 2010 is een aanpassing verricht voor eisers pendel, maar dat was geen oplossing voor het probleem omdat de berging te smal is.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser in 2010 en 2012 geïnformeerd is over het feit dat hij niet zonder meer in aanmerking komt voor aanpassingen in een andere woning bij een verhuizing. Er is dan ook geen sprake van gewekt vertrouwen. In het verweerschrift van 1 november 2013 heeft verweerder voorts verwezen naar artikel 4 van de Wmo en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing vanuit een inadequate woning, noch van een verhuizing in de zin van een wooncarrière waarbij eiser rekening houdend met zijn beperking een zo adequaat mogelijke woning heeft betrokken. Met betrekking tot het liftgebruik zijn er sinds 2010 geen (regelmatige) storingen meer geweest, afgezien van regulier onderhoud. Eiser kan een luchtbed voor hulpverleners in de woonkamer plaatsen, daarnaast valt het realiseren van een slaapplek voor hulpverleners niet onder de Wmo. Ten aanzien van de pendel is er in maart 2013 een incident geweest, maar heeft eiser zich vanaf 2010 niet gemeld in verband met stallingsproblemen, aldus verweerder.
5.De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn verwijzing in het primaire besluit naar artikel 2, tweede lid, onder a, van de Verordening 2011 in bezwaar heeft gehandhaafd. De rechtbank stelt voorts vast dat met ingang van 1 juli 2013 de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Montferland 2013 (hierna: Verordening 2013) in werking is getreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de Verordening 2011 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, omdat deze niet meer geldig was ten tijde van het bestreden besluit. Daarnaast heeft verweerder eerst na de schorsing van het onderzoek verwezen naar artikel 12, vijfde lid en onder d, van de Verordening 2013 als (gewijzigde) grondslag voor de afwijzing van eisers verzoek om een woonvoorziening.
Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste wettelijke grondslag aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, onder veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, alsmede vergoeding van het griffierecht.
6.De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 6º, van de Wmo wordt onder maatschappelijke ondersteuning verstaan: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie ondervindt, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren en zich te verplaatsen in en om de woning.
In het tweede lid is bepaald dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
In artikel 5, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo genoemde regels zijn neergelegd in de Verordening 2013.
Volgens artikel 12, eerste lid, van de Verordening 2013 bestaat het tweede te bereiken resultaat (wonen in een geschikt huis) ten aanzien van het voeren van een huishouden uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, sanitaire ruimte(n), berging, tuin en/of balkon.
Het vijfde lid, aanhef en onder d, van dit artikel bepaald dat bij het te bereiken resultaat van het normaal gebruik kunnen maken van de woning geen individuele voorzieningen worden getroffen indien de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere reden aanwezig was.
7.1Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij eiser ten tijde van de verhuizing sprake was van beperkingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 6°, van de Wmo, waardoor het normale gebruik van het appartement in [plaatsnaam] werd beperkt. Daarbij heeft de rechtbank verweerder in haar schorsingsbeslissing verzocht nader te onderzoeken of intensief gebruik van de lift door anderen, alsmede traagheid van de lift, bij overigens normaal gebruik van de lift (geen storingen), door eiser, gelet op zijn (toegenomen) beperkingen, dusdanig problemen oplevert dat geen sprake (meer) is van een adequate woning. Daarbij zijn alle factoren die van invloed kunnen zijn op de tijd die eiser wellicht kwijt kon zijn om van de voordeur van het complex tot de voordeur van diens (voormalige) eigen woning te komen van belang.
7.2Verweerder heeft informatie bij de verhuurder opgevraagd over het appartementencomplex en de werking van de lift, voorts heeft verweerder de vragen van de rechtbank voorgelegd aan de medisch adviseur van Ausems en Kerkvliet. Blijkens de overgelegde stukken was eisers appartement gesitueerd naast de lift van het complex en heeft de lift een snelheid van één minuut en drie seconden vanaf het beneden op de knop drukken tot op de tweede verdieping uitgestapt zijn en een snelheid van 42 seconden vanaf het boven op de knop drukken tot beneden uitgestapt zijn. Blijkens het rapport van 16 april 2014 van bedrijfsarts A.M.H. Derksen is de aanwezige continentieproblematiek ongewijzigd en leiden de huidige noodzaak tot catheteriseren en de in 2010 plaatsgevonden galblaasingreep niet tot toegenomen beperkingen. Bij incontinentie dient eiser zichzelf met hulp te kunnen verschonen. Er zijn geen metingen verricht bij intensief gebruik van de lift, maar bij de thans gemeten tijden is niet aannemelijk dat de tijd meer dan vijf minuten zal bedragen. Medisch gezien is bij normaal gebruik van de lift de wachttijd geen bezwaar. Er is dan ook met betrekking tot het liftgebruik geen sprake van een inadequate woning, ook niet bij intensief gebruik van de lift, aldus Derksen.
7.3Eiser heeft in reactie op het rapport aangevoerd dat de lift zo ontzettend langzaam is, doordat er veelvuldig gebruik van wordt gemaakt door andere personen. Het complex wordt voornamelijk door ouderen bewoond en zij gebruiken de lift veel. De deuren gaan daardoor relatief langzaam dicht, maar de ouderen gebruiken de lift ook als sociale plek. In de deuropening van de lift wordt uitgebreid met elkaar gepraat en de lift wordt daardoor door de ouderen tegengehouden. Voorts heeft verweerder nagelaten om goed onderzoek te doen naar de tijd bij intensief gebruik van de lift.
7.4De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder thans voldoende heeft onderbouwd dat eiser, gelet op de tijd die hij kwijt is om van de voordeur van het complex tot de voordeur van zijn (voormalige) appartement te komen, niet onredelijk lang is, zodat eiser in staat kan worden geacht om zijn incontinentieproblematiek op te vangen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook het geval bij intensief gebruik van de lift, gelet op de korte afstand tussen eisers woning en de lift, het relatief lage aantal keren dat de lift bij een verdieping stopt en de relatief korte tijd die de lift nodig heeft om zich te verplaatsen en de deuren te bewegen. Eisers stelling, dat hij zeker vijf minuten moest wachten op de lift, heeft hij niet onderbouwd.
Ten aanzien van het door eiser genoemde probleem met het openhouden van de deuren door anderen en dat de lift door hen als sociale plek gebruikt wordt, is de rechtbank van oordeel dat het eerst op de weg van eiser had gelegen om pogingen te ondernemen deze door hem ervaren overlast bij de verhuurder te melden, zodat deze op zijn beurt de gelegenheid kreeg om passende maatregelen te nemen om de overlast terug te dringen, dit gelet op de eigen verantwoordelijkheid die van eiser in het kader van de Wmo kan worden verlangd. De rechtbank wijst daarbij op rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:398).
7.5Ten aanzien van het overnachten van hulpverleners is tussen partijen niet in geschil dat het noodzakelijk is dat deze bij eiser blijven slapen. De rechtbank is van oordeel dat van eiser gevraagd kan worden dat hij zijn huishouden zodanig inricht dat in zijn woning ruimte voor een eenpersoonsluchtbed ontstaat. Het is aan de aanvrager van een voorziening om de gebruiksmogelijkheden van de in de woning aanwezige ruimten door herinrichting of verplaatsing van de aanwezige voorwerpen te optimaliseren. De rechtbank wijst daarbij op rechtsoverweging 7.1 van de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8290).
7.6Ten aanzien van de pendelstalling blijkt uit de stukken dat eiser in 2010 is gecompenseerd voor zijn beperkingen door aanpassing van de berging met een extra toegangsdeur aan de achterzijde van het complex. Blijkens verweerders rapport van 26 augustus 2010 is erkend dat de berging vrij smal is en dat eiser alleen de nieuwe deur kan gebruiken. Besloten werd dat zo te laten. De rechtbank is niet gebleken dat eiser destijds rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de toegekende woningaanpassing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser (ook daarna) niet heeft aangegeven dat hij problemen ervoer met de eerder aangepaste ruimte voor de pendelstalling en dat niet is gebleken dat de pendelstalling, ook gelet op eisers huidige beperkingen, ongeschikt is voor eiser.
7.8Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij eiser geen beperkingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, van de Wmo bestonden bij het normale gebruik van het appartement in [plaatsnaam]. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat verweerder door middel van de afgifte van de huururgentie bij eiser het vertrouwen heeft gewekt dat zijn aanvraag voor een woonvoorziening in zijn nieuwe woning (zonder meer) zou worden toegewezen. De beroepsgronden slagen niet
8.Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9.De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
-gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 44 aan hem vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.948.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Verwijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.