2.Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser met ingang van 10 juni 2013 een uitkering ingevolge de WW toegekend. Verweerder heeft daarbij het dagloon vastgesteld op € 106,68 en het standpunt ingenomen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om het dagloon vast te stellen met toepassing van de dagloongarantie als bedoeld in artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit).
3.1Eiser heeft zich in beroep allereerst op het standpunt gesteld dat op hem de dagloongarantie als bedoeld in artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit dagloonregels) van toepassing is gebleven, omdat ten tijde van zijn overstap naar het lager betaalde werk dat besluit nog gold.
3.2Per 1 juni 2013 is het Besluit dagloonregels evenwel ingetrokken en is het Dagloonbesluit in werking getreden. In artikel 26, tweede lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat het Besluit dagloonregels enkel van toepassing blijft op uitkeringen waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen vóór 1 juni 2013. Nu eisers uitkering ingaat op 10 juni 2013 heeft verweerder terecht het Dagloonbesluit toegepast, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
4.1Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking, waaruit hij een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen, een andere dienstbetrekking is aangegaan, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het dagloon dat gold vanwege die eerdere dienstbetrekking. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 12 van het Dagloonbesluit, omdat hij na zijn dienstverband met [bedrijf I] geen WW-uitkering heeft ontvangen.
4.2Onder verwijzing naar artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht voert eiser in beroep aan dat de gevolgen die voor hem uit artikel 12 van het Dagloonbesluit voortvloeien, onredelijk zijn in verhouding tot het doel van deze regeling. De eis in het Dagloonbesluit dat tussen de dienstverbanden een WW-uitkering moet zijn genoten, acht eiser in zijn geval in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt eiser dat hij er ten tijde van het accepteren van het werk via [bedrijf II] vanuit ging en mocht gaan dat hij, wanneer hij na 1 juni 2013 werkloos zou worden, een beroep kon doen op artikel 17 van het Besluit dagloonregels en dus aanspraak kon maken op de dagloongarantie.
4.3Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Voor dat oordeel kent de rechtbank betekenis toe aan de tekst van de Nota van Toelichting bij het Dagloonbesluit (Staatsblad 2013, 185). Daarin wordt de bepaling van artikel 12 als volgt gemotiveerd (p. 33):
“Deze bepaling geeft een garantie voor het dagloon bij herhaalde werkloosheid binnen een bepaalde tijd. De garantie geldt niet indien de werknemer na het einde van de « eerdere » dienstbetrekking van werk naar werk gaat. De garantie beoogt te stimuleren dat werknemers die al werkloos zijn en een werkloosheidsuitkering ontvangen een baan aanvaarden, ook als deze een lager loon oplevert dan de dienstbetrekking waaruit ze werkloos zijn geworden.
Als iemand overstapt van de ene naar de andere dienstbetrekking zonder tussenliggende werkloosheid behoeft het niet te gaan om een keuze die noodzakelijk is om werkloosheid te voorkomen. Er kan ook sprake zijn van een vrijwillige keuze om een baan te accepteren tegen een lager loon. Ook als het loon lager is kunnen er andere arbeidsvoorwaarden of omstandigheden zijn waardoor de nieuwe dienstbetrekking voor betrokkene aantrekkelijker is. Tussenliggende werkloosheid is een indicatie dat betrokkene de nieuwe baan accepteert om (voortduring van de) werkloosheid te voorkomen. Indien mogelijk zal de werknemer eerder kiezen voor een rechtstreekse overstap omdat dit meer zekerheid biedt in zijn streven om werkloosheid te voorkomen. […]”
4.4De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande passage blijkt dat de regering er bij het opstellen van het Dagloonbesluit bewust voor heeft gekozen om de dagloongarantie slechts te laten gelden voor werknemers die reeds een WW-uitkering ontvingen en niet voor de werknemer die overstapt van de ene dienstbetrekking naar de andere zonder dat hij uit de eerdere dienstbetrekking een WW-uitkering heeft ontvangen, zoals in het geval van eiser. De rechtbank is voorts van oordeel dat, nu in artikel 26 van het Dagloonbesluit is voorzien in overgangsrecht, door de regering een bewuste keuze is gemaakt om alleen bestaande rechten die reeds tot toekenning van een WW-uitkering hebben geleid, te honoreren.
4.5Aan een wetgever kan in zijn algemeenheid niet de bevoegdheid worden ontzegd om nieuwe regelgeving voor oude regelgeving in de plaats te stellen en daarbij te voorzien in overgangsrecht. Volgens vaste jurisprudentie is het bij het tot stand brengen van een algemeen verbindend voorschrift, als hier aan de orde, in beginsel aan de materiële wetgever voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en moet de rechter - gelet op zijn positie in het staatsbestel - het resultaat daarvan respecteren. Dit uitgangspunt leidt uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 oktober 1999, nr. 98/4572 AW, Uitspraken Sociale Zekerheid 1999/315).
4.6Het enkele feit dat eiser nadeel ondervindt omdat de dagloongarantie van artikel 17 van het Besluit dagloonregels niet langer op hem van toepassing is, maakt niet dat van een zodanige uitzondering sprake is en dat het Dagloonbesluit buiten toepassing gelaten moet worden. De omstandigheid dat de regering door middel van nieuwe wetgeving en/of aanpassing van het Dagloonbesluit de ongewenste gevolgen van de nieuwe dagloonregels zou willen herstellen, zoals door eiser ter zitting nog is gesteld, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Wat daar verder van zij, de bedoelingen die bij de invoering van het Dagloonbesluit hebben voorgezeten, blijken duidelijk uit de Nota van Toelichting.
5.1Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte het loon in week 11 van 2013 niet heeft meegenomen bij de vaststelling van het dagloon. Dat de loonbetaling niet in de polisadministratie is verwerkt, betekent volgens eiser niet dat verweerder niet hoeft te onderzoeken aan welke periode die loonbetaling moet worden toegerekend.
5.2In de Nota van Toelichting bij het Dagloonbesluit (p. 17) zijn de volgende uitgangspunten van het nieuwe dagloonbesluit opgesomd:
“ de daglonen worden vastgesteld aan de hand van feitelijk vast te stellen, objectieve gegevens die worden ontleend aan de loonaangiften door werkgevers zoals opgenomen in de polisadministratie;
[…] “het proces van vaststelling geschiedt met zo gering mogelijke uitvoeringskosten voor de uitvoeringsorganisatie, zo gering mogelijke administratieve lasten voor degene die aanspraak maakt op uitkering en in beginsel zonder nadere gegevensuitvraag bij de werkgever.
Een uitwerking van de dagloonregeling aan de hand van deze uitgangspunten leidt tot meer eenvoud en maakt een aantal bijzondere regels voor specifieke situaties overbodig, waardoor een vergaande geautomatiseerde dagloonvaststelling mogelijk wordt.”
5.3Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij uit mag gaan van de gegevens vermeld in de polisadministratie. Van een verdergaande onderzoeksplicht, zoals eiser stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
5.4De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn subsidiaire standpunt dat het loon van week 11 meegenomen moet worden bij de dagloonvaststelling, omdat het loon van die week in de referteperiode wel vorderbaar, maar niet inbaar zou zijn geweest wegens betalingsonmacht van de werkgever. Ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder andere de uitspraken van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2614 en 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:1653) is het aan de werknemer om aan te tonen dat hij op niet mis te verstane wijze de werkgever in het refertejaar heeft gemaand het (nog) vorderbare loon aan hem uit te keren, rekening houdend met wat in zijn omstandigheden in redelijkheid van hem kan worden gevergd. Een schriftelijke weigering van de werkgever is hiervoor niet nodig (zie onder meer CRvB 23 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:9859). Ter zitting heeft eiser in dit verband verklaard dat hij met betrekking tot het niet betaalde loon in week 11 met de administratie heeft gebeld en verder geen stappen heeft ondernomen. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan hetgeen van hem, in het licht van de hiervoor genoemde jurisprudentie, mag worden verwacht, zodat de uitzondering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit in casu niet van toepassing is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in de weken na week 11 wel gewoon loon heeft ontvangen. 6.1Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder met betrekking tot week 11 in 2013 artikel 5, vierde lid, van het Dagloonbesluit had moeten toepassen en dat dit ertoe had moeten leiden dat de dagloondagen in die week in mindering hadden moeten worden gebracht op het totale aantal dagloondagen.
6.2In de Nota van Toelichting bij het Dagloonbesluit (p. 28) is met betrekking tot dit artikellid de volgende uitleg opgenomen:
“Indien er in het refertejaar een aangiftetijdvak is waarin de werknemer bij de werkgever geen loon heeft ontvangen, wordt dat tijdvak buiten beschouwing gelaten. Dit geldt voor werknemers met een doorlopende dienstbetrekking die, anders dan wegens onbetaald verlof, geen loon genieten. Te denken valt hier aan oproepkrachten en uitzendkrachten die een doorlopende dienstbetrekking hebben met de werkgever, maar die in bepaalde perioden wel en dan weer niet werken.”
6.3Onbetwist is dat de in de Nota van Toelichting beschreven situatie zich in dit geval niet voordoet en dat eiser in week 11 juist wel heeft gewerkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 5, vierde lid, van het Dagloonbesluit niet van toepassing is.