ECLI:NL:RBGEL:2014:3924

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
05/091484-03
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
  • P.C. Quak
  • M.A. Bijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een 29-jarige terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juni 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een 29-jarige man, die eerder was veroordeeld tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat er geen relevante psychische stoornis meer aanwezig was bij de betrokkene, maar dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk was op basis van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de verpleging van overheidswege minimaal één jaar voorwaardelijk moet zijn beëindigd voordat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar toegewezen, ondanks het feit dat de betrokkene geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis meer vertoonde. De rechtbank heeft daarbij ook het verbod op willekeurige detentie, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde voorwaarden niet als ontoelaatbaar vrijheidsbeperkend konden worden aangemerkt, en dat de verlenging van de maatregel niet in strijd was met de rechten van de betrokkene. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/091484-03
Datum zitting : 13 juni 2014
Datum uitspraak : 27 juni 2014
Beslissing van de meervoudige kamer naar aanleiding van de vordering tot verlenging van de TBS ingediend door

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

betreffende de terbeschikkinggestelde

naam: [betrokkene], hierna: betrokkene,

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië),
wonende te [woonplaats].
Raadsman : mr. J.C de Goeij, advocaat te Alkmaar.

Procedure

Betrokkene is op 3 december 2004 bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot onder meer terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van het medeplegen van moord en het verbranden en wegvoeren van een lijk. Bij beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) van 30 januari 2014 is de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd.
De vordering van de officier van justitie in dit arrondissement van 29 januari 2014, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op diezelfde datum, strekt tot verlenging van de bij laatstgenoemd arrest opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met betrekking tot betrokkene voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder:
  • het verlengingsadvies van de FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, opgesteld door [psycholoog], Gz-psycholoog en behandelcoördinator, van 31 december 2013;
  • de tussenbeslissing van het hof van 5 september 2013;
  • de beslissing van het hof van 30 januari 2014;
  • de reclasseringsadviezen van 7 januari 2014, 10 maart 2014 en 12 juni 2014;
  • de tussenbeslissing van deze rechtbank van 28 maart 2014;
  • het rapport van psychiatrisch onderzoek, opgesteld door [psychiater], psychiater, van 9 juni 2014.
Ter zitting van 13 juni 2014 zijn gehoord:
- betrokkene;
- voornoemde raadsman mr. J.C de Goeij;
- deskundige [psycholoog], GZ-psycholoog en behandelcoördinator;
- deskundige [deskundige], reclasseringswerker, en
- de officier van justitie, mr. L. Grooters.
De officier van justitie heeft ter zitting, kort samengevat, de vordering toegelicht en daarbij gepersisteerd.
De raadsman van betrokkene heeft het woord gevoerd en, kort samengevat, gepleit voor beëindiging van de maatregel. Hiertoe is aangevoerd dat bij betrokkene geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogen. Voorts is geen sprake van enig recidivegevaar. Derhalve kan de maatregel van terbeschikkingstelling niet worden verlengd op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Indien met toepassing van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de maatregel toch wordt verlengd, is er reeds sprake van een willekeurige detentie. Nu dit in strijd zou komen met artikel 5 van het EVRM, dient de vordering van het openbaar ministerie te worden afgewezen. De vraag of de opgelegde bijzondere voorwaarden (te) beperkend zijn, komt volgens de verdediging niet meer aan de orde.

Overwegingen

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht de terbeschikkingstelling kan worden verlengd wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging eist. Uit jurisprudentie omtrent dit criterium volgt dat, ondanks dat de wet voor verlenging van de terbeschikkingstelling naast het gevaarscriterium niet tevens de eis stelt dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis, aan die eis, gelet op de aard en strekking van de maatregel en de in het kader van de oplegging van die maatregel geldende eisen, bij verlenging wel dient te worden voldaan.
Op grond van die jurisprudentie constateert de rechtbank dat afwezigheid van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling, en daarmee de afwezigheid van een pathologisch bepaald recidivegevaar, in beginsel heeft te leiden tot afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
In haar tussenbeslissing van 5 september 2013 heeft het hof als volgt overwogen: “
blijkens het rapport van het NIFP kan het (nog) bestaan van een stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling onder de huidige gunstige omstandigheden, binnen het bestaande beschermende kader van de terbeschikkingstelling, niet worden aangetoond maar ook niet volledig worden uitgesloten. Onder minder gestructureerde omstandigheden met meer vrijheden kan zich een persoonlijkheidsproblematiek in de vorm van nog niet doorgewerkte gevoelens van vernedering, kwetsing en krenking manifesteren. Op dit moment is naar het oordeel van het hof nog onvoldoende getoetst of de terbeschikkinggestelde zich ook onder minder gestructureerde omstandigheden in de maatschappij veilig zal kunnen handhaven en daarmee of van de indertijd gediagnosticeerde stoornis kan worden gezegd dat deze niet meer aanwezig is.”
In het rapport van psychiatrisch onderzoek, opgesteld door [psychiater], psychiater, van 9 juni 2014, is onder meer overwogen:
“er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, en meer specifiek is er geen sprake meer van een persoonlijkheidsstoornis, heeft betrokkene geen diagnose in relatie tot middelen en is acculturatieproblematiek niet meer actueel. (…)
Middels de gestructureerde risicotaxatie is er bij betrokkene sprake van een laag recidiverisico. Hij scoort alleen op historische items.
Klinisch gezien is het belangrijkst dat betrokkene in zijn puberteit een ontwikkeling doormaakte richting een persoonlijkheidsstoornis, of dat daarvan toen sprake was. Achteraf blijkt dat die persoonlijkheidsontwikkeling nog niet verhard was, zoals bij secundaire psychopathie wel het geval is. Betrokkene was nog beïnvloedbaar en heeft zeer geprofiteerd van de behandeling waardoor er geen sprake meer is van een persoonlijkheidsstoornis, ook niet in de minder gestructureerde setting van zijn eigen huis, gezin en werk. (…) De kans op recidive wordt ook op klinische grond als laag ingeschat. (…)
Betrokkene heeft ongeveer tien maanden onbegeleide verloven gehad en leeft sinds vier maanden buiten de kliniek met zijn eigen gezin, dus zonder externe structuur, in de situatie van voorwaardelijke beëindiging. Vanuit de kliniek en het PBC konden in de gestructureerde setting geen diagnose worden gesteld, maar zou dit nog in de situatie buiten de kliniek bekeken moeten worden. Ook nu is er geen sprake van een diagnose bij betrokkene en hij functioneert naar behoren. Betrokkene heeft vanuit gedragskundig oogpunt laten zien dat hij in de maatschappij kan functioneren. Ook in deze situatie blijft hij adequaat functioneren en is de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt bestendigd. Behandeling of begeleiding is niet meer geïndiceerd.”.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij betrokkene, ook niet in een minder gestructureerde omgeving, nog sprake is van een voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling relevante psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Derhalve komt een verlenging van de terbeschikkingstelling in strijd met artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht, zodat de maatregel van terbeschikkingstelling zou moeten worden beëindigd.
Echter bepaalt artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafrecht dat geen beëindiging van de terbeschikkingstelling plaatsvindt dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de verpleging van overheidswege van betrokkene bij beslissing van het hof van 30 januari 2014, dus iets meer dan vier maanden geleden, voorwaardelijk is beëindigd. Dat betekent dat op dit moment nog niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 509t en dat dit artikel thans aan een beëindiging van de terbeschikkingstelling in de weg staat.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 9 januari 2014, (ECLI:NL:GHARL:2014:67) overwogen dat een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd en waarbij niet aan de verlengingsgrond van genoemd artikel 38d is voldaan, een schending
kanopleveren van het in artikel 5 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) besloten liggende verbod op willekeurige detentie en/of een schending van artikel 2, lid 1, Vierde protocol bij het EVRM (het recht zich vrij te verplaatsen en vrij woonplaats te kiezen). Gelet daarop ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de in dit geval aan de voorwaardelijke beëindiging verbonden voorwaarden als ontoelaatbaar vrijheidsbeperkend in de zin van art 2. Lid 1, Vierde protocol bij het EVRM moeten worden aangemerkt.
De verdediging heeft ter zitting aangevoerd geen discussie te willen voeren over de vraag of de bijzondere voorwaarden toelaatbaar zijn en geen zaken te kennen waarbij dergelijke (of verdergaande) voorwaarden ontoelaatbaar zijn geacht. Ter zitting heeft betrokkene bovendien niet aangegeven de voorwaarden als beperkend te ervaren. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de opgelegde voorwaarden als ontoelaatbaar vrijheidsbeperkend aan te merken. Dit leidt tot de conclusie dat verlenging van de maatregel niet in strijd komt met het bepaalde in artikel 5 EVRM en genoemd protocol.
De rechtbank zal dan ook beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.

BESLISSING:

Verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling van [betrokkene] met
1 (één) jaar.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. M.A. Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 27 juni 2014.