ECLI:NL:RBGEL:2014:3757

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
237144
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst en betalingsverplichtingen tussen twee vennootschappen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, heeft de NV Liberty Equine Products een vordering ingesteld tegen de BV Liberty Equine Products wegens onbetaalde facturen. De rechtbank heeft op 7 mei 2014 vonnis gewezen in deze civiele procedure, waarin de NV niet in het bewijs is geslaagd dat er een overeenkomst bestond tussen haar en de BV, op grond waarvan de BV producten van de NV had afgenomen. De NV had de opdracht gekregen om te bewijzen dat er een overeenkomst was, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om dit bewijs te leveren. De NV had één getuige gehoord, terwijl de BV ook getuigen had gehoord die de stellingen van de NV tegenspraken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de stelling dat de BV nog een bedrag aan de NV verschuldigd was. De vordering van de NV werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de BV, die op € 5.365,00 werden begroot. In reconventie werden de vorderingen van de BV eveneens afgewezen, en werd de BV veroordeeld in de proceskosten van de NV, begroot op € 2.682,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 7 mei 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/237144 / HA ZA 12-850
Vonnis van 7 mei 2014
in de zaak van
de vennootschap naar Belgisch recht
LIBERTY EQUINE PRODUCTS N.V.,
gevestigd te Overpelt, België,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIBERTY EQUINE PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.A.M. van den Elzen te Oss.
Partijen zullen hierna de NV en de BV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juli 2013
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 19 november 2013
  • het proces-verbaal van tegenverhoor aan de zijde van eiser en aan de zijde van gedaagde, gehouden op 25 februari 2014
  • de conclusie na enquête aan de zijde van de NV
  • de conclusie van enquête aan de zijde van de BV.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis van 3 juli 2013. In dit tussenvonnis is aan de NV opgedragen te bewijzen dat er tussen haar en de BV een overeenkomst bestaat, op grond waarvan zij aan de BV producten heeft geleverd tegen een overeengekomen prijs, en dat de BV die overeenkomst niet nakomt doordat zij de facturen van de NV tot een bedrag van – ten hoogste – € 48.281,50 onbetaald laat. Voor het geval de bewijslevering tot de conclusie leidt dat de BV nog een bedrag aan de NV is verschuldigd, is in voormeld vonnis aan de BV opgedragen te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen voor de fiscus een verrekenbaar bedrag te creëren om daarmee de nog openstaande facturen te compenseren en dat dit bedrag ook daadwerkelijk verrekenbaar zou zijn.
2.2.
Naar aanleiding van de aan haar verstrekte bewijsopdracht heeft de NV in de enquête aan haar zijde één getuige doen horen: [naam 1], bestuurder van de NV. In de contra-enquête heeft de BV eveneens één getuige doen horen: [naam 2], indirect bestuurder van de BV. Naar aanleiding van de aan haar verstrekte bewijsopdracht heeft de BV in de enquête aan haar zijde twee getuigen doen horen: [naam 2] en [naam 3], zelfstandig ondernemer. In de contra-enquête heeft de NV één getuige doen horen: [naam 1].
2.3.
De vraag die in de eerste plaats voorligt is of de NV het haar opgedragen bewijs heeft geleverd. De verklaringen naar aanleiding van de aan de BV verstrekte bewijsopdracht zullen bij de beantwoording van deze vraag buiten beschouwing worden gelaten, omdat ze niet zijn afgelegd in het kader van de aan de NV verstrekte bewijsopdracht.
2.4.
[naam 1] heeft in de enquête aan de zijde van de NV onder meer het volgende verklaard.
(…) De aan de facturen ten grondslag liggende opdrachten zijn allen gegeven door [naam 2]. Dit is mondeling gegaan of per mail. [naam 2] faxte of mailde mij de bestellingen. Ik ondertekende deze namens de nv en faxte of mailde deze naar de opdrachtnemer. De bestellingen werden door de opdrachtnemer aan de nv geleverd en ik leverde deze vervolgens aan de bv. [naam 2] maakte zelf de facturen. Over de prijs heb ik alleen gezegd dat de facturen niet zonder winst voor de nv mochten zijn. Handel drijven zonder winst is namelijk niet toegestaan in België. Als er geld was werden er facturen betaald. Tot eind 2011 heeft hij nooit gezegd dat er iets niet goed was. In 2011 heeft hij steeds gezegd: “Voor het einde van het jaar is alles betaald.” Begin 2012 heb ik een mail gestuurd omdat ik nog steeds niets had ontvangen. Toen heeft hij een mail teruggestuurd met de vraag welk bedrag nog openstond. Toen ben ik naar een advocaat gegaan.
Naar aanleiding van vragen van mr. Spapen antwoord ik het volgende. Ik heb hiervoor al verklaard dat de bestellingen werden gedaan door de bv en dat de nv leverde aan de bv. De bv leverde de goederen uiteindelijk aan de klant. Ik heb het dan over de facturen waar het vandaag over gaat. De debiteurenlijst (productie 8 van 4 november 2013) die in het geding is gebracht is opgesteld door [naam 2].
Naar aanleiding van vragen van mr. Van den Elzen antwoord ik het volgende. De goederen werden door de nv besteld bij de producent en de bv leverde vervolgens de goederen aan de eindgebruiker. Ik transporteerde vaak zelf de goederen namens de bv naar de eindgebruiker. Van het transport zijn ook in sommige gevallen CMR-vrachtbrieven. Het ging om grensoverschrijdend transport, vanuit België naar Nederland. Deze vrachtbrieven zijn wel door mij namens de bv getekend. Ik was niet officieel gemachtigd om namens de bv te tekenen, maar ik tekende gewoon af. Ook [naam 2] tekende CMR-vrachtbrieven. [naam 2] heeft daarnaast ontvangstbewijzen van bestellingen van de nv getekend.
Op de vraag van mr. Van den Elzen of [naam 2] werkzaamheden heeft uitgevoerd voor de nv antwoord ik dat [naam 2] nooit in dienst is geweest.
2.5.
[naam 2] heeft in de contra-enquête met betrekking tot de aan de NV verstrekte bewijsopdracht onder meer het volgende verklaard.
Er is sprake van twee verschillende bedrijven: de B.V. en de N.V. Ik werkte voor beide vennootschappen. Ik deed de hele werkvoorbereiding, het maken van de bestelbon etc. Als er een opdracht was dan kon het zijn dat die door de N.V. werd afgehandeld, maar ook dat die door de B.V. werd afgehandeld. Als de opdracht door de N.V. besteld moest worden bij de leverancier, gaf ik door aan [naam 1] wat er besteld moest worden en vervolgens werd dit door [naam 1] besteld en door de N.V. aan de klant afgeleverd. De factuur werd dan ook vanuit de N.V. naar de klant gestuurd. De betaling ging dan weer van die klant naar de N.V. U vraagt mij wat dan de rol was van de B.V. Er is een faillissement geweest en ik heb de spullen van de curator teruggekocht en daarna heb ik ook vanuit de B.V. soms dingen verkocht en geleverd. Het hing er in feite vanaf vanuit welke entiteit werd verkocht, wie er factureerde. Er werd namelijk ook weleens vanuit de B.V. verkocht. Meestal maakte ik de facturen van de N.V. op aan de klant. Ik zeg meestal, omdat ik natuurlijk niet weet of er ook nog andere mensen facturen opmaakten. De projecten die ik begeleidde die factureerde ik ook. U vraagt mij of ik dan ook de facturen in deze procedure heb opgemaakt. De facturen in deze procedure zijn gemaakt om de winsten in de N.V. in België te laten vallen. Het klopt dat ik die facturen heb opgesteld, maar achter die facturen zaten geen daadwerkelijke leveringen van goederen. Er was een proefbalans van de B.V. en daarop gingen wij factureren om de winst die in de B.V. zat omlaag te krijgen. Dat factureren om die winst omlaag te krijgen, heb ik in onderling overleg met [naam 1] gedaan. Vanaf het begin van de onderneming is dat zo gegaan. Ik maakte dan na dat overleg de facturen op. U vraagt mij naar een mail die als productie 5 op 4 november 2013 door de N.V. is overgelegd (26 juli 2009, 08:01 uur) Dat is een voorbeeld van hoe het ging als ik zo’n project begeleidde en via de N.V. een bestelling verrichtte. Nu ik die datum zo hoor, realiseer ik mij dat in juli 2009 de B.V. nog niet actief was. Het faillissement dateert van 23 juni 2009. Op 1 augustus 2009 ben ik met de nieuwe B.V. van start gegaan. Het is wel zo dat ik zowel voor als na die tijd als projectbegeleider bestellingen plaatste bij de N.V.
U laat mij een overzicht zien dat als productie 8 is overgelegd door de N.V. op 4 november 2013: dit is een debiteuren overzicht waarin zowel [naam 4] als ik konden werken. Die stonden bij ons in Nederland op kantoor op de server. Er staan daar verschillende computers en dan kan je inloggen. [naam 4] kwam ook elke dag daar en wij werkten dus allebei in die overzichten. U laat mij een drietal gehighlighte bedragen zien met de nummers 2009-136, 137 en 139. Dit zijn volgens mij de bedragen waarover het in deze procedure gaat. U vraagt mij of die debiteuren overzichten zowel echte als “spook” facturen bevatten. Dat klopt. Het is ook zo dat er weleens vanuit de N.V. aan de B.V. werd geleverd, maar daar werd dan gewoon netjes voor betaald. U vraagt mij hoe ik in de gaten hield wat de “spook” facturen waren en wat de echte waren. Dat wist ik gewoon, het gaat hier natuurlijk niet om duizenden facturen. Ik bekeek met [naam 4] wat de winst zou worden in Nederland en dan werd een factuur daarop aangepast, zodat dat precies dat bedrag zou beslaan. U vraagt mij of er wellicht een bepaald kenmerk aan zo’n “spook” factuur werd meegegeven of dat ik het voor mezelf nog ergens heb genoteerd. Daarvan was geen sprake, ik had het gewoon in mijn hoofd. Volgens mij had [naam 4] het ook gewoon goed in zijn hoofd. Er werd ook nooit over gesproken dat die facturen nog openstonden of zoiets dergelijks. Deze facturen waren uit 2009.
(…)
2.6.
De rechtbank acht de NV niet geslaagd het aan haar opgedragen bewijs te leveren. Weliswaar kan op grond van de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] worden vastgesteld dat de BV de facturen van de NV waarvan betaling is gevorderd onbetaald laat, maar niet kan worden vastgesteld dat er tussen de NV en de BV een overeenkomst bestaat op grond waarvan de NV aan de BV producten heeft geleverd tegen een overeengekomen prijs. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de verklaring van [naam 1] als partijverklaring geen bewijs in het voordeel van de NV kan opleveren omtrent het door haar te leveren bewijs. Dit is slechts anders als de verklaring van [naam 1] strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is geen sprake. Uit de door de NV ten behoeve van de enquête aan haar zijde overgelegde emails van 10 juli 2009 respectievelijk 26 juli 2009 – in deze emails verzoekt [naam 2] [naam 1] twee door hem opgestelde orderbevestigingen op naam van de NV te ondertekenen en te faxen naar de in de betreffende email genoemde leverancier van de NV – blijkt niet van het bestaan van een overeenkomst tussen de NV en de BV of van een levering van producten door de NV aan de BV. Dit geldt ook voor de ten behoeve van de enquête door de NV overgelegde orderbevestiging van de NV aan Atlas en de debiteurenlijst. Nu ook overigens geen andere getuigen zijn voorgebracht noch stukken in het geding zijn gebracht ter ondersteuning van de verklaring van [naam 1], zoals de door [naam 1] genoemde CMR-vrachtbrieven of ontvangstbewijzen, kan zijn verklaring niet dienen tot het opgedragen bewijs.
2.7.
De verklaring van [naam 2] levert evenmin bewijs op in het voordeel van de NV. Daaruit valt het bestaan van een overeenkomst tussen de NV en de BV of een daadwerkelijke levering van de in rekening gebrachte producten door de NV aan de BV niet af te leiden. Dat er weleens vanuit de NV aan de BV werd geleverd en dat [naam 2] de in het geding zijnde facturen van de NV aan de BV heeft opgesteld, is onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
2.8.
De bewijslevering door de NV kan niet tot de conclusie leiden dat de BV nog een bedrag aan de NV is verschuldigd, zodat de vordering moet worden afgewezen en niet wordt toegekomen aan de beoordeling van het aan de BV opgedragen bewijs.
2.9.
De NV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis. De kosten aan de zijde van de BV worden begroot op:
- griffierecht € 1.789,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
3.576,00(4 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 5.365,00.
in reconventie
2.10.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis van 3 juli 2013, zodat de vorderingen van de BV zullen worden afgewezen en de BV de proceskosten moet dragen. De kosten aan de zijde van de NV worden begroot op € 2.682,00 aan salaris advocaat (3 punten x tarief € 894,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt de NV in de proceskosten, aan de zijde van de BV tot op heden begroot op € 5.365,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af,
3.5.
veroordeelt de BV in de proceskosten, aan de zijde van de NV tot op heden begroot op € 2.682,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2014.
Coll.: SJM