ECLI:NL:RBGEL:2014:3655

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13-1545
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek inzake rapportages van het Academisch Medisch Centrum

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. van Drunen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam. Dit besluit betrof een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om gegevens te verstrekken. Eiseres had op 19 maart 2012 verzocht om alle rapportages die het AMC als vergunninghouder in het kader van de Wet op de dierproeven (Wdp) en het Dierproevenbesluit aan de betrokken ministeries had overgelegd. Het primaire besluit van 25 mei 2012 weigerde een deel van de gevraagde informatie, waarna het bestreden besluit van 7 februari 2013 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en enkele documenten alsnog verstrekte.

Tijdens de zitting op 15 november 2013 werd duidelijk dat de informatie over de jaren 2005 en 2006 niet kon worden verstrekt omdat de wettelijke bewaartermijn was verstreken. Eiseres betoogde dat het enkele feit dat de bewaartermijn was verstreken geen weigeringsgrond was onder de Wob, maar trok deze beroepsgrond in nadat bleek dat de gegevens waren vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat de gevraagde informatie niet meer beschikbaar was en dat de motivering van het bestreden besluit, hoewel onjuist, niet leidde tot een proceskostenveroordeling.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1545

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en
de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. C.L. Knijf, S.C. Wijneker en H. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gegevens te verstrekken en daarbij een deel van de gevraagde informatie geweigerd.
Bij besluit van 7 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten om een aantal van de gevraagde documenten alsnog te verstrekken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
Op de zitting zijn de zaken met de zaaknummers 12/1580, 12/581, 13/1545, 12/502, 12/1581, 12/844, 12/1049, 12/1347, 12/329, 12/339, 12/828 en 12/1752 gevoegd behandeld. Na de zitting is de behandeling van deze zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 19 maart 2012 heeft eiseres op grond van de Wob verzocht om alle rapportages die het Academisch Medisch Centrum (hierna: AMC) als vergunninghouder in het kader van de Wet op de dierproeven (Wdp) en het Dierproevenbesluit vanaf 1 januari 2005 aan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dan wel het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (en de daaronder werkende diensten zoals de NVWA en de Inspectie voor de Volksgezondheid) heeft overgelegd. Bij het primaire besluit en het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde informatie grotendeels verstrekt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van de gevraagde informatie over 2005 en 2006 aangegeven dat de formulieren over 2005 en 2006 niet kunnen worden verstrekt, omdat de wettelijke bewaartermijn voor deze stukken is verstreken. Verweerder stelt dat het AMC de bewaartermijn heeft aangehouden zoals gesteld in artikel 10, tweede lid, van het Dierproevenbesluit. Het verstrekken van de registratieformulieren over 2005 en 2006 kan dan ook op basis van artikel 7, tweede lid, van de Wob redelijkerwijs niet van het AMC worden gevergd, aldus verweerder in het bestreden besluit.
2.
Eiseres heeft in haar beroepschrift geageerd tegen de weigering van verweerder om stukken met betrekking tot het jaar 2005 en 2006 te verstrekken. Zij heeft betoogd dat het enkele feit dat de bewaartermijn is verstreken geen weigeringsgrond is als bedoeld in de Wob. De weigering op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob is, aldus eiseres, onbegrijpelijk, nu op grond van die bepaling een bestuursorgaan de gevraagde informatie verstrekt in de door verzoeker gewenste vorm, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem gevergd kan worden en deze bepaling geen mogelijkheid biedt tot het weigeren van informatie.
Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond laten vallen, nadat haar duidelijk is geworden dat verweerder de gegevens over 2005 en 2006 heeft vernietigd. Eiseres heeft de rechtbank wel verzocht om vergoeding van haar proceskosten, vanwege de onduidelijke motivering van het besluit op dit punt.
3.
De rechtbank ziet in het bovenstaande geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. In het bestreden besluit heeft verweerder duidelijk gemaakt dat hij niet meer over de gevraagde informatie beschikt door aan te geven dat die informatie vanwege het verstrijken van de bewaartermijn niet kan worden verstrekt en dat hij ten aanzien van die informatie de wettelijke bewaartermijn heeft aangehouden. De verwijzing in het bestreden besluit naar artikel 7, tweede lid, van de Wob, is zoals eiseres terecht stelt onjuist, maar deze doet er niet aan af dat voor haar voldoende inzichtelijk was dat de gevraagde informatie niet meer onder verweerder berustte.
4.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat eerst in beroep is gebleken dat verweerder niet alle informatie heeft verstrekt. Zij wijst er op dat op grond van artikel 18e van de Wdp de verantwoordelijke Dierexperimentencommissie (hierna: DEC) elk jaar vóór 1 april verslag moet uitbrengen aan de Minister. De DEC is geen zelfstandig bestuursorgaan, zoals blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ3372) en valt mitsdien geheel onder verantwoordelijkheid van het AMC. Deze stukken zijn geheel buiten het verzoek van eiseres gehouden, aldus eiseres.
5.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Eiseres heeft in haar verzoek immers gevraagd om de rapportages die het AMC als vergunninghouder in het kader van de Wdp en het Dierproevenbesluit aan de in het verzoek genoemde ministeries heeft overgelegd. Verweerder heeft dit verzoek niet aldus hoeven op te vatten dat eiseres daarmee ook de stukken die niet door de vergunninghouder zelf, maar door de DEC op grond van artikel 18e van de Wdp zijn overgelegd. Indien eiseres ook deze stukken van verweerder verlangde had het op haar weg gelegen om haar verzoek anders te formuleren. Overigens verdient nog opmerking dat de Afdeling reeds in haar uitspraak van 17 oktober 2000 (ECLI:NL:RVS:2000:AA8308) heeft geoordeeld dat de DEC geen zelfstandig bestuursorgaan is, zodat eiseres daarmee bij het formuleren van haar verzoek om informatie rekening heeft kunnen houden.
6.
Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. G.W.B. Heijmans en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.