201110762/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2011 in zaak nr. 10/5698 in het geding tussen:
de raad van bestuur van het Vrije Universiteit Medisch Centrum (hierna: het VUmc) en de Dierexperimentencommissie van de Vrije Universiteit en het VUmc (hierna: de DEC).
Bij brief van 3 maart 2010 hebben de raad van bestuur en de DEC zich, naar aanleiding van een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) om informatie betreffende dierproeven met primaten en dierproeven ten behoeve van onderzoek naar brandwonden bij het VUmc, op het standpunt gesteld dat de Wob niet van toepassing is.
Bij brief van 22 juli 2010 hebben de raad van bestuur en de DEC zich onder meer op het standpunt gesteld dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Wob op hen niet van toepassing zijn.
Bij uitspraak van 23 augustus 2011 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur en de DEC hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, en de raad van bestuur en de DEC, vertegenwoordigd door mr. M.L. Diepenhorst, advocaat te Amsterdam, en mr. H. Sportel, werkzaam bij de VU, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van de raad van bestuur en de DEC. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Wet op de dierproeven (hierna: Wod), is het verboden een dierproef te verrichten indien niet:
a. daarover tevoren een advies is uitgebracht door een op de voet van artikel 18a erkende DEC;
b. na een negatief advies van de DEC een positief oordeel is gegeven door de Centrale commissie dierproeven, bedoeld in artikel 18.
2. Het VUmc is houder van een vergunning tot het verrichten van dierproeven in de zin van de Wod.
3. In hoger beroep is nog slechts aan de orde het oordeel van de rechtbank voor zover dit betrekking heeft op de DEC.
4. De rechtbank heeft zich onder verwijzing naar artikel 8:1, eerste lid, van de Awb onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep van [appellant] tegen de brief van 22 juli 2010, omdat deze brief niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de DEC geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Voorts kan de DEC niet worden aangemerkt als een bestuurorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2000 in zaak nr. 200000726/1 (www.rechtspraak.nl) heeft de rechtbank overwogen, dat aangezien het VUmc kan afwijken van adviezen afgegeven door de DEC, en deze derhalve niet van doorslaggevende betekenis zijn voor het al dan niet gebruik kunnen maken van de vergunning, de DEC niet eenzijdig en bindend de rechtspositie van het VUmc kan bepalen. De DEC is derhalve niet met openbaar gezag bekleed, aldus de rechtbank.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2000, ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de DEC wat betreft het geven van adviezen in de zin van artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder a van de Wod, niet is aan te merken als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat de DEC door het geven van advies over een voorgenomen dierproef een publiekrechtelijke taak uitoefent. Door het geven van advies verricht de DEC een bij wet voorgeschreven controle op de wijze van uitoefening van de vergunning om dierproeven uit te voeren. Voorts wijzigt een positief advies van de DEC eenzijdig de rechtspositie van het VUmc. Alvorens dierproeven mogen worden uitgevoerd, is een ontheffing ofwel een positief advies van de DEC nodig. Bij een negatief advies van de DEC kan hiervan niet zonder nadere stappen worden afgeweken, aldus [appellant].
5.1. Vaststaat dat de DEC geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, aangezien de DEC geen orgaan is van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon. Beoordeeld dient te worden of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de DEC niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Voor het antwoord op de vraag of de DEC met enig openbaar gezag is bekleed, is bepalend of hieraan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend.
5.2. De Afdeling overweegt dat de DEC aan geen wettelijk voorschrift een in overweging 5.1 bedoelde publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van het VUmc ontleent. De rechtbank heeft hiertoe, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2000, met juistheid geoordeeld dat het VUmc als vergunninghouder kan afwijken van adviezen van de DEC. In het geval de DEC een negatief advies uitbrengt, mag het VUmc na een positief advies van de Centrale commissie dierproeven alsnog de dierproef verrichten. Is het advies positief, dan is het VUmc niet gehouden de dierproef te verrichten. De advisering door de DEC is aldus slechts één van de factoren die van invloed kunnen zijn op de wijze van gebruik van de ingevolge de Wod verleende vergunning. De DEC kan gegeven een en ander niet eenzijdig en bindend de rechtspositie van het VUmc bepalen, waardoor deze niet met openbaar gezag is bekleed. Gelet hierop leidt hetgeen [appellant] aanvoert, niet tot een ander oordeel dan dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de DEC geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de brief van 22 juli 2010 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Tegen de brief stond derhalve geen beroep open op grond van artikel 8:1 van de Awb. De rechtbank heeft zich dan ook terecht onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013