ECLI:NL:RBGEL:2014:3161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
262848
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir derdenbeslag met bewijsvoering van handtekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, wonende te Arnhem, en gedaagde, wonende te Huissen. Eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door gedaagde was gelegd onder de Rabobank. Eiseres heeft met een rapport van een handschriftdeskundige aangetoond dat de handtekening onder een kwitantie van € 60.000,- van gedaagde authentiek is, wat de ondeugdelijkheid van die vordering aantoont. Echter, de ondeugdelijkheid van de restantvordering is nog onvoldoende aangetoond. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag kan worden opgeheven, mits eiseres zekerheid stelt voor het bedrag van € 34.500,-. De vordering in reconventie van gedaagde tot betaling van de restantvordering is afgewezen, omdat het bestaan van die vordering onvoldoende zeker is. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in kort geding procedures en de noodzaak van adequate zekerheidstelling bij opheffing van beslag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/262848 / KG ZA 14-189
Vonnis in kort geding van 16 mei 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Huissen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.M.K. van Dooren te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de brief van [eiseres] aan de rechtbank van 1 mei 2014 met producties
  • de brieven van [gedaagde] aan de rechtbank van 1 mei 2014 met de conclusie van eis in reconventie en met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres] met producties
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging ter zitting van het hierna in 2.4 te noemen onderzoeksrapport van 1 mei 2014 door [eiseres]. De voorzieningenrechter heeft beslist dat het rapport in het belang van de waarheidsvinding kan worden overgelegd en de zitting geschorst om de raadsvrouwe van [gedaagde] gelegenheid te geven het rapport te lezen en zich daarover te beraden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij tussen partijen op 28 februari 2014 gewezen vonnis heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [eiseres], strekkende tot opheffing van het door [gedaagde] ten laste van haar gelegde conservatoire derdenbeslag onder de Rabobank, afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde], tot opheffing van de door [eiseres] ten laste van hem gelegde conservatoire (derden)beslagen op de onroerende zaak en de auto van [gedaagde] en onder de Rabobank, eveneens afgewezen.
2.2.
Voor de verdere feiten wordt verwezen naar hetgeen staat onder 2.1 t/m 2.14 in voormeld vonnis van 28 februari 2014. Daaraan kan nog het volgende worden toegevoegd.
2.3.
Op 4 maart 2014 zijn kamervragen gesteld over de kwestie die partijen verdeeld houdt en waaraan in de media aandacht is besteed. De vragen zijn bij brief d.d. 25 april 2014 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal beantwoord. In een van de antwoorden staat onder meer:
“Tijdens het inspectiebezoek (aan het MC Sanit in oktober 2013; de voorzieningenrechter) constateerde de IGZ dat er in de kliniek geen BIG-geregistreerde arts aanwezig was die medisch eindverantwoordelijkheid draagt voor de intake, begeleiding, behandeling en nazorg van patiënten in de kliniek. De IZG heeft hierop geëist (dat) MC Sanit direct zou stoppen met het aanbieden van de hyperbare zuurstoftherapie. Ook heeft de IGZ geëist dat de eigenaar, de in het artikel genoemde persoon, zou stoppen met het in uitlatingen gebruiken van de afkorting MD achter zijn naam of ‘Medical Doctor’ zodat niet langer de indruk kan worden gewekt dat hij een BIG-geregistreerde arts is”.
2.4.
Op 18 maart 2014 heeft [eiseres] aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau verzocht om te onderzoeken of de handtekening onder het stuk getiteld “VERKLARING” d.d. 9 december 2013 (waarvan de tekst is geciteerd onder 2.6 van het vonnis van 28 februari 2014) al of niet de echte handtekening is van [gedaagde]. Het onderzoek is verricht door P.L. Zevenbergen, forensisch schriftexpert. Het van dat onderzoek opgemaakte rapport, gedateerd 1 mei 2014, bevindt zich bij de stukken. Daarin staat, voor zover van belang:
“De betwiste handtekening, die in originele inktafzetting onderzocht kon worden, bevat in kwalitatief en in kwantitatief opzicht voldoende schrijverspecifieke kenmerken om een schrijfvergelijkend onderzoek ter beantwoording van de onderzoeksvraag mogelijk te maken.
Als vergelijkingsmateriaal (zie bijlage 2) ontving ik een aantal documenten met daarop authentieke handtekeningen van de heer M.D. [gedaagde]. Naar gangbare opvattingen in vakliteratuur en beroepspraktijk vormt dit vergelijkingsmateriaal een redelijk representatieve steekproef uit het totale handtekeningenrepertoire van de betrokkene”.
Na onderzoek van het voorhanden materiaal volgens de reguliere methode en technieken van forensisch schriftonderzoek, zoals gepubliceerd in de algemene vakliteratuur en toegepast in de dagelijkse praktijk, is de conclusie van Zevenbergen:
“Op basis van het mij ter beschikking gestelde materiaal, is de betwiste handtekening naar mijn opvatting een echte handtekening van de heer M.D. [gedaagde] en geen nabootsing daarvan. Indicatoren, die op het tegendeel duiden heb ik niet aangetroffen”.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een notarieel vastgelegde verklaring van [naam] de accountant van [eiseres], van 20 maart 2014. De inhoud van die verklaring komt (grotendeels) overeen met het in het eerdere kort geding tussen partijen overgelegde besprekingsverslag van [naam]d.d. 23 januari 2014.
Verder bevinden zich bij de stukken schriftelijke verklaringen van [naam]en [naam], die in januari 2014 beiden in hetzelfde ziekenhuis in China verbleven als [eiseres], gedateerd 12 februari 2014 en 17 maart 2014.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres] heeft gevorderd, verkort weergegeven, het ten laste van haar door [gedaagde] gelegde conservatoire derdenbeslag onder de Rabobank op te heffen.
3.2.
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Hij heeft van zijn kant in reconventie gevorderd [eiseres] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 70.000,- als voorschot op het door hem in een bodemprocedure tegen [eiseres] gevorderde bedrag van (in hoofdsom) € 86.715,-.
3.3.
[eiseres] heeft de vordering in reconventie gemotiveerd weersproken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Het spoedeisend belang bij de vordering in conventie volgt uit de aard van de zaak. Bovendien is gebleken dat het beslag onder de Rabobank doel heeft getroffen voor een bedrag van € 660.000,-, waarover [eiseres] thans niet kan beschikken.
4.2
Op zichzelf is er geen rechtsregel die eraan in de weg staat dat [eiseres] opnieuw opheffing van het beslag vordert nadat haar eerdere vordering tot opheffing is afgewezen. De stelling van [eiseres] dat zich thans nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarmee in het vorige kort geding geen rekening is gehouden, is ten dele juist, zoals hierna zal blijken.
4.3
In dit kort geding zal opnieuw moeten worden beoordeeld of de vordering waarvoor [gedaagde] beslag heeft gelegd ten laste van [eiseres] deugdelijk is en of een afweging van belangen met zich brengt dat het beslag moet worden opgeheven. Volgens [gedaagde] wilde [eiseres] een cosmetische borstenlift laten uitvoeren in China door de beste artsen die er te vinden waren en heeft hij die operatie in China voor haar geregeld. Behalve die borstenlift zijn er, toen zij eenmaal in China was, nog twee andere cosmetische operaties uitgevoerd. De totale kosten van die operaties, de daaraan voorafgaande onderzoeken, het verblijf van drie weken in het ziekenhuis in China en de beloning van [gedaagde] voor de begeleiding van 3 weken a € 5.000,- per week bedroegen in totaal € 86.715,-. Volgens [gedaagde] heeft hij de kosten van het ziekenhuis voorgeschoten, dat wil zeggen aan het ziekenhuis betaald, en heeft [eiseres] daarvoor in China een schuldbekentenis voor € 90.000,- ondertekend omdat het exacte bedrag, dat later uitkwam op € 86.715,-, toen nog niet bekend was. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde], met gebruikmaking van een valse hoedanigheid van arts, die hij niet is, haar voorgespiegeld dat zij een kwaadaardige tumor in haar borst had en dat zij zich daaraan in China moest laten opereren, en zijn haar vervolgens in China nog andere kwalen voorgespiegeld waarvoor zij behandelingen moest ondergaan, terwijl later is gebleken dat zij alleen een cosmetische borstenlift heeft ondergaan en niet ziek was. Zij beroept zich op de vernietigbaarheid van de overeenkomst(en) met [gedaagde] op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden.
4.4
De partijen houden er heel verschillende lezingen op na over de gang van zaken. Het is in het kader van een kort geding moeilijk vast te stellen wat waar is. Wat thans wel kan worden vastgesteld is het volgende. Bij de stukken bevindt zich een verklaring van 9 december 2013 waarin [gedaagde] verklaart een bedrag van € 60.000,- contant van [eiseres] te hebben ontvangen voor de medische behandelingen die in China in januari 2014 zullen worden uitgevoerd. [gedaagde] heeft ontkend dat hij dit bedrag heeft ontvangen en dat de handtekening onder die verklaring van hem is. Volgens hem is de verklaring dus vals. Door [eiseres] is in dit kort geding een rapport van de handschriftdeskundige Zevenbergen van het Nationaal Forensisch Onderzoekbureau overgelegd. Zevenbergen concludeert in dat rapport dat uit vergelijking van handtekeningen van [gedaagde] blijkt dat de handtekening onder de verklaring een echte handtekening van [gedaagde] is en geen nabootsing. [gedaagde] heeft daartegen niets anders ingebracht dan dat hij blijft bij de ontkenning dat de handtekening van hem is. De voorzieningenrechter heeft echter geen reden aan de juistheid van het onderzoek te twijfelen. [gedaagde] heeft niet betwist dat de handtekeningen waarmee de deskundige de handtekening onder de verklaring heeft vergeleken van [gedaagde] zijn. Dat kan hij ook moeilijk betwisten omdat het onder andere gaat om de schuldbekentenis van [eiseres] waarop [gedaagde] zich juist zelf beroept en een aanmaningsbrief van [gedaagde] gericht aan [eiseres]. Op grond van het oordeel van de deskundige, aan wiens deskundigheid geen twijfel bestaat, moet daarom worden aangenomen dat [gedaagde] de verklaring heeft ondertekend. Daarvan uitgaande moet eveneens worden aangenomen dat [gedaagde] een bedrag van € 60.000,- contant van [eiseres] heeft ontvangen. Er is geen zinnige reden waarom [gedaagde] voor die ontvangst getekend zou hebben, zonder de betaling te hebben ontvangen. In ieder geval is zo’n reden niet aangevoerd.
4.5
Op grond van het voorgaande heeft te gelden dat van de door [gedaagde] gevorderde kosten van € 86.715,- een bedrag van € 60.000,- contant is voldaan. In de visie van [gedaagde] is er immers in totaal niet meer verschuldigd of in rekening gebracht dan het bedrag van € 86.715,-. Dat betekent dat voorshands moet worden aangenomen dat [gedaagde] hooguit nog € 26.715,- van [eiseres] te vorderen kan hebben. Er is dus aanleiding de vordering waarvoor [gedaagde] het verlof tot beslaglegging heeft gekregen te herbegroten op € 26.715,- + rente en kosten ad 30%. Voor de vordering tot opheffing van het beslag blijft dus nog relevant of het beroep van [eiseres] op vernietiging op grond van bedrog of misbruik van omstandigheden zal slagen. De grondslag van het beroep daarop is dat [gedaagde] [eiseres] een heel andere operatie in China heeft voorgespiegeld om redenen die, naar achteraf is gebleken, er niet waren. Dat het zo is gegaan, is op zichzelf niet uitgesloten. Veel bewijs is er niet voor. [eiseres] beroept zich daarvoor op de thans notarieel vastgelegde verklaring van Rouppe van der Voort, die verklaart dat [gedaagde] in zijn bijzijn heeft gezegd dat [eiseres] in China een operatie moest ondergaan voor een kwaadaardige tumor in haar borst en dat in haar borsten apparaatjes geplaatst zijn zodat zij nooit meer kanker zou krijgen. [naam]heeft dat ter zitting bevestigd, maar volgens [gedaagde] heeft hij in dat gesprek alleen gezegd dat [eiseres] in China een operatie moest ondergaan. De door [gedaagde] overgelegde verklaringen van de Stalborchs bevestigen de lezing van [gedaagde] dat [eiseres] precies wist dat zij voor een cosmetische borstenlift naar China ging en zich daarvan in China ook geheel bewust was. Bij die stand van zaken kan thans in kort geding niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [eiseres] door [gedaagde] onder het voorwendsel dat zij borstkanker had voor een operatie daaraan naar China is gelokt, terwijl eerst later bleek dat zij enkel een cosmetische borstenlift had ondergaan, waarom zij niet had gevraagd. Indien [eiseres], zoals [gedaagde] stelt, in het volle besef van een voorgenomen cosmetische borstenlift die zij in China door de beste artsen uitgevoerd wilde hebben tegen ongeacht welke prijs, naar China is gegaan, zou er voorshands geen grond zijn voor een geslaagd beroep op bedrog of misbruik van omstandigheden. Of [gedaagde] zich daarbij ten onrechte voor medical docter uitgaf, doet er dan niet zoveel toe. Anders gezegd: er kan op dit moment niet worden gezegd dat de vordering van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 26.715,- ondeugdelijk is gebleken.
4.6
Omgekeerd kan ook niet worden gezegd dat de vordering van [gedaagde] voldoende vast staat om [eiseres] te veroordelen tot betaling van dit bedrag. Van de kant van [gedaagde] blijft het ook een vreemd verhaal: de ontkenning van de ontvangst van een bedrag van € 60.000,-, bovendien contant; de stelling dat hij tevoren niet met [eiseres] had besproken wat de kosten zouden zijn; het voorschieten van ruim € 70.000,- voor de betaling van het ziekenhuis in China, wat niet erg te rijmen is met hetgeen een gewone arts onder normale omstandigheden pleegt te doen; een factuur van € 86.715,- met het verzoek die op een rekening in Thailand over te maken, hoewel [gedaagde] in Nederland is gevestigd, en de bemoeienissen van [gedaagde] met de bankzaken van [eiseres]. Het roept allemaal een beeld van onbetrouwbaarheid op. Het moet zeker niet uitgesloten worden geacht dat [eiseres] in een bodemprocedure, waarin getuigen onder ede door een rechter kunnen worden gehoord, in staat zal zijn te bewijzen dat de rechtsverhouding die aan de door haar ondertekende schuldbekentenis ten grondslag ligt een andere is dan die [gedaagde] stelt en/of dat die vernietigbaar is wegens bedrog of misbruik van omstandigheden. Voor toewijzing in kort geding van enig bedrag aan [gedaagde] is onder deze omstandigheden geen grond.
4.7
Dit alles leidt tot het volgende. De vordering wordt herbegroot op afgerond € 34.500,-. Het beslag ten laste van [eiseres] wordt opgeheven, onder de voorwaarde dat [eiseres] voor dat bedrag adequate zekerheid stelt door middel van een bankgarantie volgens het Rotterdams garantie formulier. De vordering in reconventie zal worden afgewezen. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de conventie en de reconventie. De kosten aan de zijde van [eiseres] in conventie worden begroot op € 95,77 aan kosten voor de dagvaarding, € 282,- wegens griffierecht en € 816,- voor salaris van de advocaat. In reconventie worden de kosten begroot op € 408,- voor salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
herbegroot de vordering waarvoor [gedaagde] op 24 februari 2014 ten laste van [eiseres] conservatoir derdenbeslag heeft gelegd onder de Coöperatieve Rabobank Rijk van Nijmegen U.A., gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen, op € 34.500,- (zegge: vierendertigduizend vijfhonderd euro),
5.2.
heft op voormeld ten laste van [eiseres] door [gedaagde] op 24 februari 2014 gelegde conservatoire derdenbeslag, zulks onder de voorwaarde dat [eiseres] tot een bedrag van € 34.500,- zekerheid stelt door middel van een bankgarantie volgens het Rotterdams garantie formulier,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.193,77,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 408,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2014.