In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag recht van successie die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd aan de erven van de overleden heer [A]. De navorderingsaanslag, gedateerd op 12 februari 2013, betreft een bedrag van € 99.606, dat door de erven moet worden betaald. De inspecteur handhaafde de navorderingsaanslag na een bezwaarprocedure, waarin de eisers, de erven, hun standpunt naar voren brachten. De rechtbank Gelderland heeft de zaak behandeld in Arnhem op 16 januari 2014, waar de eisers en de inspecteur vertegenwoordigd waren door gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van erflater, die ongehuwd overleed op 4 september 2007, door zijn acht erfgenamen is aanvaard. Onderdeel van de nalatenschap was een landbouwbedrijf dat door erflater samen met zijn broer werd gedreven. Na het overlijden van de broer en de verkoop van het vee en melkquotum, zijn de activiteiten van het bedrijf veranderd. De rechtbank heeft beoordeeld of de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en of de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van toepassing waren.
De rechtbank concludeert dat de oorspronkelijke onderneming niet is voortgezet, omdat de activiteiten zijn gewijzigd van rundveehouderij naar de verkoop van gewassen. Dit betekent dat de voorwaarden voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet zijn vervuld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur terecht heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslag, omdat er sprake was van een nieuw feit. De rechtbank verklaart het beroep van de eisers ongegrond en bevestigt de navorderingsaanslag.