2.10.[eiser] is op 7 februari 2012 omstreeks 19.30 uur op zijn huisadres aangehouden. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal staat, voor zover van belang:
“Op 7 februari 2012 omstreeks 19.30 uur waren wij, verbalisanten [naam], niet in uniform gekleed. Wij reden in een onopvallend dienstvoertuig. Wij waren belast met de aanhouding van de verdachte [eiser](…). Tijdens de aanhouding hebben wij, verbalisanten, ons laten bijstaan door opsporingsambtenaren [naam]. Zij waren wel in uniform (…).
Toen wij, verbalisanten, bij de woning aangekomen waren zagen wij door het raam van de woning dat er een aantal mensen aan tafel in de keuken zaten. Omdat er geen deurbel was heb ik, [naam], vervolgens op het raam van de keuken geklopt. Vervolgens zijn wij, [naam], naar een deur aan de linkerzijde van de woning gegaan. Wij zagen dat deze deur open ging. In de deuropening zagen wij een manspersoon staan.
Wij, [naam], hebben beide ons politielegitimatie bewijs getoond en mede gedeeld wat de reden van onze komst was. Toen wij dit legitimatiebewijs toonden hoorden wij dat de man begon te roepen. Wij hoorden hem op een zeer luide toon roepen dat hij wel wist waar we voor kwamen. Ik, [naam], heb de verdachte verteld dat hij 2 kansen gehad had om zich te melden op het politiebureau maar dat hij dit niet gedaan had. Vervolgens hoorden wij, verbalisanten [naam], (dat) de verdachte schreeuwde dat hij zich niet vrijwillig liet opsluiten.
Ik, [naam], heb hem meegedeeld dat hij was aangehouden voor mishandeling. Ik, [naam], heb hem vervolgens een machtiging tot binnen treden in de woning getoond. Wij, verbalisanten [naam], zagen dat hij de machtiging tot binnen treden in de woning aanpakte en er naar keek. Wij hoorden vervolgens dat hij zei dat hij de machtiging ging lezen met de deur dicht en dan zijn kleren ging pakken. Ik, [naam], heb hem vervolgens mede gedeeld dat de deur open bleef. Wij, verbalisanten [naam], zagen dat hij de deur dicht duwde. Ik, [naam], ben de woning ingestapt om te voorkomen dat de verdachte de deur van de woning dicht zou doen.
Wij, verbalisanten [naam], hoorden de verdachte schreeuwen dat we buiten moesten wachten. Hierop heb ik, [naam], nogmaals gezegd dat hij was aangehouden en met ons mee moest. De verdachte bleef op zeer luide toon tegen ons schreeuwen. Omdat wij, verbalisanten [naam], de toon van de verdachte erg agressief vonden en wij het vermoeden kregen dat hij zich door middel van verbaal geweld wilde onttrekken aan zijn aanhouding. Hierop hebben wij, [naam], de verdachte aan zijn beide armen uit de woning getrokken. Wij hebben hem vervolgens met zijn hele lichaam tegen de aanwezige schutting gezet. Ik, [naam], heb door middel van een arm overstrekking op zijn rechterarm getracht de verdachte onder controle te krijgen. Ik, [naam], heb de verdachte middels een bokkepot op zijn linkerhand en een hand in zijn nek getracht onder controle te brengen. Toen de verdachte onder controle was heeft opsporingsambtenaar [naam] de handboei aangelegd aan de rechterpols van de verdachte. Hierna heb ik, [naam], zijn rechterhand naar zijn rug gebracht. Vervolgens heb ik, [naam], de handboei overgenomen. Ik, [naam], zag dat de verdachte met zijn rechterhand zijn linkerpols vast pakte kennelijk met de bedoeling om het boeien te voorkomen. Vervolgens ging de verdachte naar de knieen en heb ik, [naam], de tweede boei om zijn linker pols kunnen aanslaan. Vervolgens hebben wij, verbalisanten, de verdachte naar de auto gebracht en daar in geplaatst.
Tijdens het onder controle brengen van de verdachte, hoorden wij, verbalisanten [naam], de verdachte schreeuwen dat hij reuma had (…). Toen wij, verbalisanten, de verdachte in ons dienstvoertuig plaatsten hoorden wij hem roepen dat dit niet ging met zijn reuma. Hij kon niet op zijn handen zitten. Hij wilde dat de handboeien verplaatst werden naar de voorkant. Hierop hebben wij de verdachte toch in ons dienstvoertuig geplaatst.
(…)
Vervolgens hebben wij de verdachte overgebracht naar het politiebureau in Tiel”.