ECLI:NL:RBGEL:2014:2689

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
2436051 CV 13-6248
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na instelling bewind over gedaagde

In deze zaak vorderde de eiser, een stichting, ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, die onder bewind was gesteld. De eiser stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, wat leidde tot een huurschuld van € 2.904,21. De eiser vorderde ook ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand. De gedaagde was niet verschenen, en de bewindvoerder was formeel gedagvaard, maar verscheen ook niet. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet bekend was met het bewind ten tijde van de dagvaarding, en dat de bewindvoerder als formele procespartij moest worden opgeroepen. De kantonrechter concludeerde dat de eiser in beginsel niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar gaf de eiser de kans om de bewindvoerder alsnog op te roepen. Na de oproeping werd de bewindvoerder als formele procespartij erkend. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en bepaalde dat de ontruiming binnen drie weken na betekening van het vonnis moest plaatsvinden. De bewindvoerder werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 16 april 2014.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens : 2436051 CV 13-6248
Grosse aan : eisende partij
Afschrift aan : gedaagde partij
Verzonden d.d. :
vonnis d.d. 16 april 2014 van de kantonrechter
in de zaak van:
[stichting],
gevestigd te [plaats ],
eisende partij,
gemachtigde: A.E. Everts,
tegen:
[bewindvoerder], in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde],
kantoorhoudende te [plaats ], wonende te [plaats ],
niet verschenen,
als formele procespartij in de plaats van:
[gedaagde],
wonende te [plaats ],
gemachtigde: mr. M.C. Spil,
gedaagde partij.
Partijen worden hierna “[stichting]” en “[bewindvoerder]” respectievelijk “[gedaagde]” genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 september 2013 en de daarbij gevoegde producties;
- de conclusie van antwoord en de daarbij gevoegde productie;
- de rolbeschikking van 8 januari 2014;
- de akte van [stichting];
- de antwoordakte van [gedaagde];
- de rolbeschikking van 5 maart 2014;
- het exploot van 24 maart 2014 tot oproeping van de heer [bewindvoerder].
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[stichting] vordert ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ter zake de woning aan de [adres te plaats] (hierna: de woning), ontruiming van de woning, alsmede betaling van € 3.419,90 en een bedrag van € 549,11 voor iedere maand dat [gedaagde] vanaf 1 oktober 2013 met de ontruiming van de woning in gebreke blijft, een en ander te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
2.2.
Aan haar vordering legt [stichting] - kort weergegeven - het volgende ten grondslag. Op grond van de tussen haar en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst is [gedaagde] gehouden maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 549,11 aan huur te voldoen. Ondanks aanmaningen is [gedaagde] echter in gebreke gebleven met de betaling van de huur, zodat tot en met de maand september 2013 een huurschuld van € 2.904,21 is ontstaan. Daarnaast maakt [stichting] aanspraak op vergoeding van de door haar geleden vermogensschade. Deze schade bestaat uit buitengerechtelijke incassokosten van € 502,66 inclusief btw en wettelijke rente (tot en met 30 september 2013 berekend op € 13,03). De ontstane huurachterstand vormt een tekortkoming van [gedaagde]. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
2.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [stichting], dan wel afwijzing van de vordering. Het verweer zal hieronder zo nodig nader worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de conclusie van antwoord van [gedaagde] is gebleken dat bij beschikking van 2 januari 2012 een bewind is ingesteld over alle goederen die [gedaagde] (zullen) toebehoren. Thans is [bewindvoerder] haar bewindvoerder.
3.2.
Daarop heeft de kantonrechter [stichting] bij rolbeschikking van 8 januari 2014 in de gelegenheid gesteld zich, gelet op het geconstateerde bewind, uit te laten over de voortzetting van de procedure. [stichting] heeft vervolgens bij akte aangegeven dat zij tot aan de conclusie van antwoord niet bekend was met het bewind en dat zij [bewindvoerder] alsnog als formele procespartij in het geding wil oproepen.
3.3.
Vaststaat dat het bewind al vóór het uitbrengen van de onderhavige dagvaarding is ingesteld. Als gevolg van het bewind is [gedaagde] processueel onbekwaam geworden en had [stichting] [bewindvoerder] moeten dagvaarden ter zake zowel de huurachterstand als de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning (zie ook de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad op dit punt: ECLI:NL:HR:2014:525). Nu [stichting] toch [gedaagde] en niet [bewindvoerder] (in diens hoedanigheid) als formele procespartij in rechte heeft betrokken, heeft zij een processueel onbekwame partij gedagvaard. [stichting] moet daarom in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [stichting] heeft echter gesteld dat zij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet bekend was met het bewind. [gedaagde] heeft weliswaar het tegendeel beweerd, maar heeft - hoewel daartoe in de gelegenheid geweest - dit op geen enkele wijze onderbouwd. Daarom heeft de kantonrechter aangenomen dat [stichting] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding het bewind niet kende en is [stichting] in de gelegenheid gesteld [bewindvoerder] alsnog in de procedure op te roepen. Uit genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad volgt dat [bewindvoerder] na de oproeping de plaats van [gedaagde] als formele procespartij in de procedure inneemt. Het vonnis zal daarom worden gewezen op naam van [bewindvoerder] (in hoedanigheid van bewindvoerder) en niet op naam van [gedaagde], nu [gedaagde] niet langer (formele) procespartij is.
3.4.
[stichting] heeft [bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde], bij exploot opgeroepen om in het geding te verschijnen en voort te procederen. [bewindvoerder] is niet verschenen. Dat neemt niet weg dat hij door de oproeping bij exploot wel de plaats van [gedaagde] inneemt als formele procespartij. Aan de beoordeling van het door (de gemachtigde van) [gedaagde] aangevoerde verweer zal echter niet worden toegekomen. Nu [gedaagde] als gevolg van het bewind processueel onbekwaam is geworden, zijn de door haar verrichte proceshandelingen immers nietig. [bewindvoerder] is voorts niet in het geding is verschenen teneinde dit verder ten behoeve van [gedaagde] te voeren, zodat het verweer van [gedaagde] ook niet als verweer van [bewindvoerder] kan worden aangemerkt. Nu de voorgeschreven termijnen en formaliteiten jegens [bewindvoerder] in acht zijn genomen, wordt tegen hem verstek verleend. De vordering, die niet onrechtmatig of ongegrond voortkomt, zal tegen hem worden toegewezen, met dien verstande dat:
- de huurovereenkomst wordt ontbonden per heden;
- de ontruimingstermijn wordt bepaald op drie weken na betekening van dit vonnis.
3.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde], worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [stichting] vastgesteld als hierna vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1
ontbindt de tussen [stichting] en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan de [adres te plaats] met ingang van heden;
4.2
veroordeelt [bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde], om het gehuurde met al hetgeen van [gedaagde] is en ieder die bij [gedaagde] verblijft te ontruimen en te verlaten binnen drie weken na betekening van dit vonnis en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van [stichting] te stellen;
4.3
veroordeelt [bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde], om aan [stichting] te betalen € 3.419,90, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.904,21 vanaf 30 september 2013 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede zoveel maal een bedrag van € 549,11, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, als er maanden verlopen na september 2013 tot de dag van de ontruiming;
4.4
veroordeelt [bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde], in de proceskosten, aan de zijde van [stichting] tot op heden vastgesteld op:
€ 188,59 aan explootkosten, inclusief de eventueel verschuldigde btw,
€ 448,00 aan griffierecht,
€ 175,00 aan salaris gemachtigde;
4.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.