ECLI:NL:RBGEL:2014:1986

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
258148
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van nalatenschap en vordering tot stellen van zekerheid voor vordering uit overbedeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding over de afwikkeling van de nalatenschap van de op 15 juli 2010 overleden erflater. De eisers, kinderen van de erflater, hebben de gedaagde, de tweede echtgenote van de erflater, gedagvaard. De eisers vorderen onder andere inzage in documenten die relevant zijn voor de vaststelling van de omvang van de nalatenschap en het stellen van zekerheid voor hun vordering uit overbedeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers rechtmatig belang hebben bij inzage in de gevraagde stukken, zoals bankafschriften en taxatierapporten, en dat de gedaagde deze stukken in haar bezit heeft. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde de gevraagde informatie moet verstrekken, omdat zij de kosten van het kort geding had kunnen voorkomen door eerder de benodigde informatie te delen. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan deze veroordeling voldoet.

Wat betreft de vordering tot het stellen van zekerheid voor de vordering uit overbedeling, oordeelt de rechtbank dat de omvang van de nalatenschap en de vorderingen uit overbedeling in geschil zijn. De rechtbank kan op dit moment niet met voldoende zekerheid vaststellen hoe groot de nalatenschap is en of de eisers recht hebben op de gevorderde bedragen. De gedaagde heeft bovendien aangevoerd dat zij niet in staat is om zekerheid te stellen, wat de rechtbank voldoende aannemelijk acht. Daarom wordt de vordering tot het stellen van zekerheid afgewezen. De gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 28 februari 2014 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/258148 / KG ZA 14-52
Vonnis in kort geding van 28 februari 2014
in de zaak van

1.[eiser]

wonende te [plaats]
2.
[eiser]
wonende te [plaats]
eisers
advocaat mr. I.M. Redert te Utrecht
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde
advocaat mr. ing. P.M.A.C. van de Laak te Moergestel
Partijen zullen hierna ook [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 juli 2010 is overleden [erflater], verder te noemen: erflater. Eisers zijn kinderen van erflater. Gedaagde is de tweede echtgenote van erflater, met wie hij onder huwelijkse voorwaarden was getrouwd.
2.2.
Erflater heeft een testament laten vastleggen bij notariële akte van 15 augustus 1995. Uit het testament wordt geciteerd:
II Ik verklaar (...) toe te delen aan mijn genoemde aanstaande echtgenote [[gedaagde], voorzieningenrechter] alle tot mijn nalatenschap behorende goederen, tegen de waarde, vast te stellen òf met onderling goedvinden òf door een in onderling overleg te benoemen deskundige òf, bij gebreke daarvan, door een deskundige te benoemen op de wijze als bepaald in artikel 679 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onder de verplichting voor mijn genoemde aanstaande echtgenote om alle schulden die ten laste van mijn nalatenschap zullen blijken te bestaan voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, alle door mijn andere erfgenamen verschuldigde successierechten en kosten van boedelbehandeling voor te schieten, en aan ieder van mijn andere erfgenamen de waarde van hun zuiver erfdeel uit te keren.
III
1.Ik deel toe (...) aan ieder van mijn andere erfgenamen: een vordering terzake van overbedeling, ten laste van mijn genoemde aanstaande echtgenote, gelijk aan de waarde van hun zuiver erfdeel.
(...)
6.Mijn genoemde aanstaande echtgenote is verplicht tot zekerheid voor de betaling van het door haar aan mijn overige erfgenamen ingevolge het vorenstaande verschuldigde, wegens overbedeling zekerheid te stellen (...)
2.3.
Bij notariële akte van 1 september 2003 is aan erflater en [gedaagde] gezamenlijk het huis aan [adres] geleverd.
2.4.
Bij notariële akte van 20 mei 2005 hebben erflater en [gedaagde] aan de Rabohypotheekbank N.V. en de Coöperatieve Rabobank U.A. (‘de bank’) een recht van hypotheek verleend voor een bedrag van € 337.500,- (inclusief rente en kosten) op de winkel met bovenwoning aan [adres], welk onderpand blijkens de akte toen reeds was bezwaard met een recht van eerste hypotheek ten behoeve van de bank met een oorspronkelijke hoofdsom van € 226.890,11 (akte van 4 augustus 1986) en een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de bank met een oorspronkelijke hoofdsom van € 500.000,- (akte van 1 september 2003).
2.5.
Bij brief van 4 april 2012 heeft [naam], de accountant van [gedaagde], aan [eiser] (eiser sub 2) onder meer het volgende bericht:
(...) Zodra overeenstemming is bereikt over de hoogte van de nalatenschap zal zekerheid worden gesteld. Reeds eerder is over deze hoogte gecorrespondeerd. Hiermee ontvangt u nogmaals de vermogensopstelling op de datum van overlijden, alsmede de berekening van uw aandeel in de nalatenschap.
Bezittingen:
Onroerende zaken:
[adres] op basis van WOZ-waarde 2010 € 454.000
(...)
€ …
Totale waarde bezittingen
€ 1.224.586
(...)
Totale waarde schulden
€ 775.645
Saldo bezittingen minus schulden
€ 448.941
Uit de huwelijkse voorwaarden blijkt dat er bij ontbinding van het huwelijk verrekening dient plaats te vinden op dezelfde wijze als wanneer er een algehele gemeenschap van goederen had bestaan. Hierdoor bedraagt de nalatenschap van wijlen [erflater] de helft van het saldo van de bezittingen minus de schulden:
€ 448.941 x 50% € 224.471
Af: kosten crematie
- 7.198
Saldo nalatenschap
€ 217.273
Uw aandeel in het saldo van de nalatenschap bedraagt 1/3 deel, en komt derhalve neer op een bedrag van € 72.424. Deze vordering zal worden verminderd met de door [naam] voor te schieten verschuldigde erfbelasting.
Indien u van mening bent dat de vermogensopstelling anders zou moeten zijn, vernemen wij graag een opstelling uwerzijde.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan hen afschrift over te leggen van, althans subsidiair inzage te verschaffen in:
a. a) het taxatierapport [adres] van 3 september 2010;
b) de bankafschriften althans (jaar)opgaven van zes met nummers aangeduide rekeningen waaruit het saldo blijkt op de datum van overlijden van erflater;
c) de beschrijving van de inboedel van erflater alsmede de waardering daarvan;
d) het taxatierapport van de auto van erflater;
e) de bankafschriften althans (jaar)opgaven van vier met nummers aangeduide rekeningen waaruit het saldo blijkt op de datum van het overlijden van erflater;
f) de factuur betreffende de crematie van erflater;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan al deze veroordelingen voldoet;
II [gedaagde] veroordeelt binnen twee weken na betekening van dit vonnis zekerheid te stellen voor een bedrag van € 72.424,- ten behoeve van [eiser] en voor een bedrag van € 72.424,- ten behoeve van [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet;
III [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] hebben de vaststaande feiten aan deze vorderingen ten grondslag gelegd. Zij betogen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een erfgenaam tegenover de andere erfgenamen recht heeft op inzage van alle stukken die ter beoordeling van de samenstelling van de nalatenschap van belang zijn. Voorts doen zij een beroep op artikel 843a Rv. De vordering tot het stellen van zekerheid baseren zij op het testament (artikel III.6).

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn gerechtigd tot de nalatenschap van [erflater]. Zij hebben een geschil over de afwikkeling van die nalatenschap. [eiser] hebben [gedaagde] gedagvaard in een bodemprocedure voor deze rechtbank, waarin zij hebben gevorderd dat de omvang en de waarde van de nalatenschap wordt vastgesteld. Als gerechtigden tot de nalatenschap hebben [eiser] er rechtmatig belang bij dat zij afschrift verkrijgen van bescheiden waaruit de omvang en de waarde van die nalatenschap kan blijken (artikel 843a Rv). Het is niet betwist dat de stukken waarvan [eiser] in dit kort geding afschrift dan wel inzage vorderen, dergelijke bescheiden zijn en ook niet dat [gedaagde] erover beschikt. Ter zitting is van de zijde van [gedaagde] erkend dat er niets tegen het verstrekken van de verlangde informatie is. Wel heeft zij betoogd dat het kort geding zich, los van het debat over de omvang van de nalatenschap in de bodemprocedure, niet leent voor een vordering daartoe, mede in verband met de kosten die ermee gemoeid zijn. Het valt echter niet in te zien waarom in het kader van een kort geding [gedaagde] niet zou kunnen worden veroordeeld de verlangde informatie aan [eiser] te verstrekken. De kosten van het kort geding had [gedaagde] kunnen voorkomen door in overleg met [eiser] dan wel hun advocaat de verlangde informatie te verstrekken voordat het kort geding zou dienen. Nu [eiser] er tevens belang bij hebben dat zij spoedig inzicht verkrijgen in de omvang en de waarde van de nalatenschap, zodat deze (zo nodig na de bodemprocedure) kan worden afgewikkeld, hebben zij voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering tot het verstrekken van de verlangde informatie. Op grond van het voorgaande zal [gedaagde] daartoe worden veroordeeld, zoals gevorderd onder I. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden. Deze zal worden beperkt tot € 250,- per dag met een maximum van € 25.000,-.
4.2.
Op grond van artikel III.6 van het testament is [gedaagde] in beginsel gehouden zekerheid te stellen voor vorderingen uit overbedeling van [eiser] op haar. Volgens de opstelling in de brief van 4 april 2012 van de accountant van [gedaagde] komt die vordering voor elk van eisers neer op € 72.424,-, te verminderen met de door [de voorzieningenrechter leest:] [gedaagde] voor te schieten verschuldigde erfbelasting. [gedaagde] erkent dat deze brief is geschreven door haar eigen accountant, maar zij kan zich niet herinneren of zij opdracht heeft gegeven die brief te versturen. Zij betwist de juistheid van de inhoud van de brief. Het is volgens haar de vraag of [eiser] een vordering uit overbedeling hebben, en als dat zo is, of deze vordering voor elk van hen € 72.424, - bedraagt. Zij stelt daartoe onder meer dat het huis aan [adres] voor de helft haar eigendom is (waarbij zij verwijst naar de akte van levering van 1 september 2003), terwijl dit huis voor de totale WOZ-waarde van € 454.000,- in de opstelling van de accountant is opgenomen. Deze stellingen worden door [eiser] niet betwist. Als het huis aan [adres] in de opstelling wordt opgenomen voor de helft van de waarde in plaats van voor het geheel, dan resulteert een aanmerkelijk lager saldo van de nalatenschap, en daarmee een lagere vordering uit overbedeling van [eiser] op [gedaagde]. Het is overigens de vraag of dit huis voor de gehele waarde of voor de helft daarvan moet worden opgenomen in het licht van artikel 9 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden. Nu de status van de brief van 4 april 2012 niet duidelijk is, terwijl het de vraag is of de inhoud ervan op dit punt correct is, kan de opstelling uit deze brief in dit kort geding niet dienen als basis voor een veroordeling tot het stellen van zekerheid. De omvang van de nalatenschap is ook overigens in geschil. Aldus kan thans niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld hoe groot het saldo van de nalatenschap is, of [eiser] vorderingen uit overbedeling op [gedaagde] hebben en als zij die hebben, hoe groot die zijn. Om deze redenen zal de vordering tot het stellen van zekerheid worden afgewezen. Overigens heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij feitelijk niet in staat is tot het stellen van zekerheid, omdat de Rabobank niet bereid is de hypotheek op de onroerende zaken verder te verhogen, terwijl zij ook overigens geen ruimte heeft om zekerheid te stellen. Dat is gezien de hoogte van de op de winkel met bovenwoning aan [adres] rustende hypotheken voorshands voldoende aannemelijk. [gedaagde] kan niet worden veroordeeld zekerheid te stellen als zij daartoe niet in staat is.
4.3.
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde] binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] afschrift over te leggen van:
a. a) het taxatierapport [adres] van 3 september 2010;
b) de bankafschriften althans (jaar)opgaven waaruit het saldo blijkt op de datum van overlijden van de volgende bankrekeningen:
[rekeningnummer]
c) de beschrijving van de inboedel van erflater alsmede de waardering daarvan;
d) het taxatierapport van de auto van erflater;
e) de bankafschriften althans (jaar)opgaven waaruit het saldo blijkt op de datum van het overlijden van erflater van de volgende schulden:
[rekeningnummer]
f) de factuur betreffende de crematie van erflater;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan al deze veroordelingen voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 95,77 aan kosten van dagvaarding, € 282,- aan vast recht en € 816,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2014.
coll.: CLB