In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding over de afwikkeling van de nalatenschap van de op 15 juli 2010 overleden erflater. De eisers, kinderen van de erflater, hebben de gedaagde, de tweede echtgenote van de erflater, gedagvaard. De eisers vorderen onder andere inzage in documenten die relevant zijn voor de vaststelling van de omvang van de nalatenschap en het stellen van zekerheid voor hun vordering uit overbedeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers rechtmatig belang hebben bij inzage in de gevraagde stukken, zoals bankafschriften en taxatierapporten, en dat de gedaagde deze stukken in haar bezit heeft. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde de gevraagde informatie moet verstrekken, omdat zij de kosten van het kort geding had kunnen voorkomen door eerder de benodigde informatie te delen. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan deze veroordeling voldoet.
Wat betreft de vordering tot het stellen van zekerheid voor de vordering uit overbedeling, oordeelt de rechtbank dat de omvang van de nalatenschap en de vorderingen uit overbedeling in geschil zijn. De rechtbank kan op dit moment niet met voldoende zekerheid vaststellen hoe groot de nalatenschap is en of de eisers recht hebben op de gevorderde bedragen. De gedaagde heeft bovendien aangevoerd dat zij niet in staat is om zekerheid te stellen, wat de rechtbank voldoende aannemelijk acht. Daarom wordt de vordering tot het stellen van zekerheid afgewezen. De gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 28 februari 2014 door mr. R.J.B. Boonekamp.