In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een opgelegde boete van € 2.269 op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres had een WAO-uitkering ontvangen, maar verweerder had deze ingetrokken en een terugvordering ingesteld. Eiseres stelde dat zij niet opzettelijk informatie had achtergehouden over haar medische situatie, terwijl verweerder meende dat zij niet aan haar informatieverplichting had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de verwijtbaarheid bij verweerder lag en dat deze niet was geslaagd in het bewijs dat eiseres opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon worden verweten dat zij niet aan de informatieverplichting had voldaan, en vernietigde het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank herstelde het primaire besluit en bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht moest worden vergoed. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.461.