ECLI:NL:RBGEL:2014:1919

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_5501
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van boete opgelegd op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de informatieverplichting van de eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een opgelegde boete van € 2.269 op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres had een WAO-uitkering ontvangen, maar verweerder had deze ingetrokken en een terugvordering ingesteld. Eiseres stelde dat zij niet opzettelijk informatie had achtergehouden over haar medische situatie, terwijl verweerder meende dat zij niet aan haar informatieverplichting had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de verwijtbaarheid bij verweerder lag en dat deze niet was geslaagd in het bewijs dat eiseres opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon worden verweten dat zij niet aan de informatieverplichting had voldaan, en vernietigde het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank herstelde het primaire besluit en bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht moest worden vergoed. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.461.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/5501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. B. Arabaci),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) opgelegd van € 2.269.
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J. de Graaf.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 16 januari 2003 is aan eiseres met ingang van 7 augustus 2002 een WAO-uitkering toegekend. Bij besluit van 24 november 2011 heeft verweerder het besluit van 16 januari 2003 ingetrokken. Bij besluit van 20 maart 2012 heeft verweerder over de periode van 7 augustus 2002 tot en met 30 november 2011 een bedrag van € 109.282,92 van eiseres teruggevorderd. Tegen de besluiten van 24 november 2011 en 20 maart 2012 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 25 juli 2012 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiseres geen beroep ingesteld.
2.
Verweerder heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiseres niet aan haar verplichting heeft voldaan om verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan het redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de WAO.
3.
Ingevolge artikel 29a, eerste lid, van de WAO dient verweerder aan eiseres, wanneer zij de verplichting als bedoeld in artikel 80 van de WAO niet of niet behoorlijk is nagekomen, een boete van ten hoogste € 2.269 op te leggen.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat zij nimmer willens en wetens informatie heeft achtergehouden over haar medische situatie. Zij stelt te kampen met psychische klachten met psychotische kenmerken.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat tegen de intrekking en terugvordering van de WAO-uitkering van eiseres geen beroep is ingesteld. Volgens verweerder is aldus vast komen te staan dat de WAO-uitkering van eiseres is ingetrokken omdat eiseres onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt over haar gezondheidstoestand en ligt derhalve thans slechts ter beoordeling voor of de boete al dan niet terecht is opgelegd.
3.3
De rechtbank overweegt allereerst dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat bij het opleggen van een boete van belang is of de betrokkene van het niet voldoen aan de informatieverplichting een verwijt kan worden gemaakt. Het gaat hier om een punitieve sanctie en een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Tevens is daarbij van betekenis dat het hier gaat om een voorschrift waarbij aan een betrokkene een actieve verplichting tot het verstrekken van informatie wordt opgelegd. In dat verband is van essentieel belang of eiseres ook subjectief een verwijt te maken valt van dat niet-nakomen (ECLI: NL:CRVB:2009:BH7780). Dat is hier, naar het oordeel van de rechtbank, niet het geval. De rechtbank acht in dat verband het volgende van belang.
3.4
De bewijslast voor de verwijtbaarheid van eiseres bij het niet voldoen aan de informatieverplichting rust nu het om een boete gaat bij verweerder. Verweerder zag als aanleiding voor een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres de mogelijk valse verklaringen die psychiater [naam psychiater eiseres], bij wie eiseres onder behandeling was, heeft afgelegd omtrent de psychische bevindingen van (een deel) van zijn patiënten. In het kader van de herbeoordeling heeft verweerder een psychiatrische expertise uit laten voeren door psychiater Notten. Notten heeft eiseres onderzocht en ook laboratoriumonderzoek laten verrichten. In zijn rapportage van 13 oktober 2011 schrijft hij onder meer dat gelet op de behandelvoorgeschiedenis van eiseres psychiatrische problematiek niet is uit te sluiten. Notten wijst erop dat eiseres tweemaal opgenomen is geweest op de PAAZ in Zutphen. Volgens Notten krijgt eiseres antidepressiva voorgeschreven en blijkt uit uitslagen van bloedonderzoek dat zij die ook slikt. Het voorgeschreven antipsychoticum slikt zij volgens Notten waarschijnlijk niet. Volgens Notten kon een depressief beeld van matige ernst niet uitgesloten worden. De klachten van eiseres dat zij stemmen hoorde en beelden zag, vond hij echter niet geloofwaardig. Hij adviseerde vanwege deze tegenstrijdige informatie een opname voor een psychiatrische observatie. Op 21 oktober 2011 rapporteerde verzekeringsarts R.J.J. Renders dat eiseres vanaf 7 augustus 2002 belastbaar wordt geacht conform de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2011. Hij schrijft in dat rapport onder andere dat de destijds aangenomen belastbaarheid voor een belangrijk deel is gebaseerd op de informatie van psychiater [naam psychiater eiseres], dat het aannemelijk is dat de informatie van deze behandelaar een onjuist en/of onvolledig beeld van haar medische toestand gaf en dat gelet op haar aggraverende presentatie tijdens het onderzoek, die in grote lijnen overeenkomst met eerdere onderzoeken en het niet gebruiken van anti-psychotische medicatie, kan worden gesteld dat het aannemelijk is dat eiseres bij de voorgaande beoordeling(en) een onjuist en/of onvolledig beeld van haar klachten en belemmeringen heeft gegeven. Renders schrijft ook dat eiseres niet om medische redenen buiten staat was om de verzekeringsarts een volledig en juist beeld te geven van haar klachten en belemmeringen. Een diagnostische opname acht hij niet noodzakelijk.
3.5
De rechtbank acht het van belang dat verweerder in de periode in geding niet slechts op de bevindingen van psychiater [naam psychiater eiseres] is afgegaan, maar ook veelvuldig eigen onderzoek door verzekeringsartsen heeft laten verrichten. Zo concludeerde verzekeringsarts H.R. van der Wiel op 22 oktober 2002 dat eiseres niet beschikte over benutbare mogelijkheden. Van de Wiel constateerde toen mede op basis van eigen onderzoek dat sprake was van een florerende depressie Zo schreef hij dat eiseres tijdens het spreekuur wegkeek en dat sprake was van een vlak affect. Op 16 oktober 2003 concludeerde deze verzekeringsarts, nadat eiseres bij hem op het spreekuur was verschenen, dat er nog steeds geen benutbare mogelijkheden waren om loonvormende arbeid te verrichten en er sprake was van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Op 25 januari 2005 werd eiseres door verzekeringsarts A.J. Werner op het spreekuur gezien. Haar belastbaarheid werd door hem vastgelegd in een FML van 25 januari 2005. In het daaraan ten grondslag liggende rapport van 5 april 2005 schrijft Werner dat de door eiseres aangegeven klachten, beperkingen en handicaps consistent doorklinken in de anamnese en dat zij bevestigd worden bij het lichamelijke onderzoek en de ingewonnen informatie en dat er dus interne en externe consistentie bestaat. Hij zag geen reden om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig te achten. Wel werden door hem forse psychische beperkingen aangenomen. Vervolgens is eiseres op 29 augustus 2007 op het spreekuur van verzekeringsarts Wernergezien. Werner heeft eiseres toen zelf onderzocht en daarvan een rapport opgemaakt op 26 oktober 2007. Werner schrijft in dat rapport dat de door eiseres aangegeven klachten, belemmeringen en handicaps grotendeels consistent doorklinken in de anamnese, maar dat er wel enige aggravatie lijkt te bestaan en de klachten bij het psychiatrisch onderzoek moeilijk zijn te objectiveren. Volgens Werner bestaat er dus een moeilijk vast te stellen consistentie Eiseres werd vervolgens per 2 april 2008 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt beschouwd in het kader van de WAO. Nadat zij zich per 17 juni 2008 ziek had gemeld, volgde op 30 juni 2008 een spreekuur bij de verzekeringsarts. De verzekeringsarts concludeerde in zijn rapport dat eiseres geen benutbare mogelijkheden had voor arbeid. Volgens was er een verstoord functioneren op alle drie de niveaus. Ook bij het vervolgspreekuur van 15 september 2008 was er volgens de verzekeringsarts geen sprake van duurzaam benutbare mogelijkheden. Verzekeringsarts E. de la Court concludeerde vervolgens na het spreekuur van 16 december 2008 (in het kader van de Amber-herbeoordeling) dat eiseres op medische gronden voorlopig geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van gangbare arbeid had. Eiseres werd daarop, met ingang van 2 april 2008, met terugwerkende kracht onveranderd volledig arbeidsongeschikt geacht.
3.6
Uit het hiervoor onder 3.5 overwogene volgt dat de belastbaarheid van eiseres niet alleen is gebaseerd op de informatie van psychiater [naam psychiater eiseres], maar voor een belangrijk deel op eigen onderzoek van de verzekeringsartsen berust. Dat betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres bewust een onjuist en/of onvolledig beeld van haar medische situatie heeft gegeven in de periode in geding. Ook om een andere reden acht de rechtbank dat niet aannemelijk. Psychiater Notten, die in verband met het nemen van het primaire besluit door verweerder zelf is ingeschakeld voor een psychiatrische expertise, schrijft in zijn rapport van 13 oktober 2011 dat psychiatrische pathologie niet is uitgesloten en dat uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat eiseres anti-depressiva slikt. De enkele constatering dat eiseres haar medische toestand waarschijnlijk heeft geaggraveerd is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres niettemin in de betrokken periode bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Derhalve moet er van worden uitgegaan dat het eiseres niet te verwijten valt dat zij niet heeft voldaan aan de informatieverplichting. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom.
4.
Aangezien de eerste beroepsgrond van eiseres leidt tot een gegrond beroep met algehele vernietiging van het bestreden besluit alsmede herroeping van het primaire besluit, behoeft de tweede beroepsgrond van eiseres geen beoordeling meer door de rechtbank.
5.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
6.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 44 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.461.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.