ECLI:NL:RBGEL:2014:1842

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_5371
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en het recht op zelfincriminatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 20 maart 2014, gaat het om de afwijzing van een bijstandsaanvraag door eisers, die samenwoonden en eerder gehuwd waren. De aanvraag werd op 20 december 2012 ingediend, maar het bestuursorgaan stelde deze buiten behandeling op basis van het niet aanleveren van noodzakelijke gegevens over inkomen en vermogen. Eisers, die drie kinderen hebben, stelden dat zij afhankelijk waren van giften van vrienden en familie, en dat de aanvraag was afgewezen zonder dat zij hun financiële situatie adequaat konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende inzicht hadden gegeven in hun inkomen en vermogen, en dat de verklaringen van getuigen inconsistent waren. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan recht heeft op informatie om het recht op bijstand vast te stellen, en dat de eisers zich niet konden beroepen op het recht om zichzelf niet te incrimineren om deze informatie te onthouden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team bestuursrecht
zaaknummer: SBR 13/5371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eisers 2], eisers
(gemachtigde: mr. M. Broersma),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M. Brands).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 20 december 2012 buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 4 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 27 maart 2013 herroepen en de aanvraag afgewezen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben hun beroep aangevuld bij brief van 13 september 2013, door de rechtbank ontvangen op 16 september 2013 en bij brief van 23 december 2013 door de rechtbank op dezelfde datum ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld van hun dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eisers hebben ter zitting als getuige meegebracht [broer eiser] (hierna te noemen: [broer eiser]) wonende te [woonplaats 1], broer van eiser, hierna te noemen: [eiser] en [neef eiseres] wonende te [woonplaats 2], neef van eiseres, hierna te noemen: [eiseres]. Beiden zijn in die hoedanigheid ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers wonen samen. Eisers waren eerder gehuwd. In 2006 is het huwelijk ontbonden. Tot november 2012 stond [eiser] ingeschreven op het adres van een neef.
1.2 Eisers hebben samen drie kinderen: een dochter van 25 en twee zonen van respectievelijk 21 en 13 jaar. De zonen wonen thuis. De dochter heeft tot medio 2012 thuis gewoond.
1.3 [eiser] had tot 23 november 2003 een eigen autopoetsbedrijf onder de naam [naam bedrijf 1]. Daarna dreef [eiser] onder de naam [naam bedrijf 2] een klusbedrijf. Dat bedrijf is op 6 juni 2011 beëindigd. [eiseres] werkt als afdelingsassistent in een verpleeghuis. Zij verdient daarmee ongeveer € 500 netto per maand.
1.4 [eiseres] heeft tot 1 juni 2012 aanvullende bijstand genoten. Die is beëindigd vanwege het niet verstrekken van gegevens in verband met de huishoudinkomenstoets.
1.5 In september 2012 is bij [eiseres] borstkanker geconstateerd.
1.6 Eisers hebben zich op 4 december 2012 bij verweerder gemeld met het verzoek aan hen samen bijstand toe te kennen. Op 20 december 2012 hebben zij een schriftelijke aanvraag ingediend. Bij besluit van 15 maart 2013 is die aanvraag buiten behandeling gesteld. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 maart 2013 is dat bezwaar gegrond verklaard. Bij brief van 21 maart 2013 heeft verweerder eisers verzocht om onder meer de navolgende gegevens over te leggen: een met verifieerbare bewijsstukken onderbouwde schriftelijke verklaring waaruit blijkt hoe [eiser] het afgelopen jaar tot op heden in zijn levensonderhoud heeft voorzien en een met verifieerbare bewijsstukken onderbouwde schriftelijke verklaring waaruit blijkt hoe [eiseres] vanaf 1 juni 2012 tot op heden in haar levensonderhoud heeft voorzien. Bij het primaire besluit is de aanvraag (opnieuw) buiten behandeling gesteld en wel op grond van het niet aanleveren van de gevraagde gegevens zonder dat daarvoor een dringende reden was.
1.7 Eisers hebben in beroep een verklaring overgelegd, ondertekend door [broer eiser], opgemaakt in september 2013. [broer eiser] verklaart daarin dat hij de afgelopen jaren wekelijks geld heeft geleend aan [eiser] en ook zaken in natura zoals boodschappen voor hem heeft aangeschaft. Volgens die verklaring varieerden de bedragen van € 20 tot € 80 per week. Eerder is door eisers aan verweerder een door [broer eiser] ondertekende en niet gedagtekende verklaring overgelegd met de volgende inhoud:
“ Hierbij verklaar ik [broer eiser] dat ik de afgelopen maanden geld heb geleend aan [broer eiser] ([geboortedatum]) Dit bedrag varieerde van € 20,- tot € 80,- in de week. Het is
ongeveereen totaal bedrag van € 14000,-.”.
1.8 Eisers hebben ook een verklaring overgelegd, ondertekend door [neef eiseres] als voornoemd. [neef eiseres] verklaart hierin dat hij vanaf medio 2012 tot dan toe geld heeft geleend aan [eiseres] als voornoemd en regelmatig boodschappen voor haar heeft gekocht. Volgens de verklaring ging het om bedragen van € 10 tot € 50 per week. Eerder is door eisers aan verweerder een door [neef eiseres] ondertekende ongedateerde verklaring overgelegd met de volgende inhoud:
“ Hierbij verklaar ik [neef eiseres] dat ik de afgelopen maand geld heb geleend aan mevrouw [eiseres]. Dit bedrag varieerde van € 10,- tot € 50,- in de week. Het totaal bedrag is ongeveer € 7000,-”.
1.9 Eisers hebben ook een overzicht van hun schulden overgelegd per 11 november 2013. Volgens dat overzicht bedroegen hun schulden op dat moment € 89.076,15.
1.10 Bij uitspraak van 11 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zaak met kenmerk 13/5648) het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen aan eisers met ingang van 14 oktober 2013 een voorschot toe te kennen naar de voor verzoekers geldende norm onder aftrek van de inkomsten die [eiseres] op grond van de Ziektewetuitkering heeft. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat gelet op de informatie die ter zitting naar voren is gekomen, verzoekers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeren.
2.
In geschil is of verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag van eisers terecht heeft afgewezen. Niet meer in geschil is dat de jongerenrekening van de zoon van [eiser] niet aan toewijzing van de aanvraag in de weg staat. Ook niet in geschil is dat [eiser] na oktober 2011 geen werkzaamheden als katvanger meer heeft verricht.
3.1
Volgens eisers zijn zij in november 2012 weer gaan samenwonen in verband met de ziekte van [eiseres]. Volgens eisers heeft [eiser] geen regelmatig en vast inkomen en leeft hij al jaren van klus naar klus. Volgens eisers heeft [eiser] ook klussen gedaan in het illegale circuit, waaronder optreden als katvanger, om inkomsten te genereren. Volgens [eiser] kan hij daarvan geen informatie overleggen, omdat hij daarmee zichzelf zou incrimineren. Volgens eisers waren zij vanaf november 2012 afhankelijk van giften van vrienden en familie. Volgens eisers is de aanvankelijk door [broer eiser] overgelegde verklaring niet juist en komt dat mogelijk doordat hij de vraag niet heeft begrepen. Eisers verwijzen voor hun standpunten naar de in beroep overgelegde verklaringen van [broer eiser] en [neef eiseres]. In aanvulling hierop hebben zij ter zitting verklaard dat zij door de nutsbedrijven van gas, elektra en water zijn afgesloten en dat zij nu door hun buurman daarvan worden voorzien.
3.2
Verweerder heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht. Volgens verweerder heeft [eiser] niet met verifieerbare bewijsstukken onderbouwd hoe hij het afgelopen jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien en heeft [eiseres] niet met verifieerbare bewijsstukken onderbouwd hoe zij vanaf 1 juni 2006 tot op heden in haar levensonderhoud heeft voorzien. Volgens verweerder zijn de eerder overgelegde verklaringen ongedateerd, identiek en weinig concreet en moet van die en niet van de later overgelegde verklaringen worden uitgegaan. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat de afgelegde verklaringen tegenstrijdig zijn.
4.
Ingevolge artikel 11 van de WWB heeft ieder in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de noodzakelijke middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. De vraag is of eisers op 20 december 2012, de datum van de melding, in zodanige omstandigheden verkeerden. De bewijslast daarvan rust op eisers als aanvragers. Van de aanvragers mag worden verlangd dat zij om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, inzicht geven in hun inkomen en vermogen ten tijde van de aanvraag en de direct daaraan voorafgaande periode. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende inzicht hebben gegeven in het inkomen en vermogen ten tijde van de aanvraag en in de periode daaraan voorafgaand. Niet duidelijk is daardoor hoe zij toen in hun levensonderhoud hebben voorzien. Met name is niet duidelijk wat [eiser] in die periode met klussen heeft verdiend. Dat [eiser] door de daarop betrekking hebbende informatie te verschaffen daarmee zichzelf zou incrimineren, maakt dat niet anders. In dit verband is van belang dat in artikel 6 EVRM ligt besloten het recht om zichzelf niet te hoeven incrimineren (zie onder andere EHRM 21 april 2009, onderdeel 60, ECLI:NL:XX:2009:BJ3599, RvdW 19235/03 (Marttinen/Finland)). Voor het bestuursorgaan zijn de gegevens over het inkomen en vermogen een noodzakelijk instrument voor het vaststellen van het recht op bijstand. Aanvragers kunnen zich daarom niet met een beroep op de in artikel 6 EVRM opgenomen waarborg daaraan onttrekken, althans niet bereiken dat zonder die gegevens over te leggen aan hen bijstand wordt toegekend. Van een geval waarin sprake is van een criminal charge is geen sprake. Daarbij komt dat de afgelegde getuigenverklaringen niet consistent zijn. Ter zitting heeft getuige [broer eiser] verklaard dat hij aan eisers gedurende acht á negen jaar wekelijks € 20 á € 30 heeft gegeven en dat hij dit heeft verstrekt door dit op de keukentafel van eisers achter te laten. [neef eiseres] heeft ter zitting verklaard dat hij eisers al 4 of 5 jaar helpt bij hun levensonderhoud met geld of met boodschappen en dat als hij geld gaf, dat doorgaans € 50 per week was. Eerder is door beiden verklaard dat de verstrekte bedragen zouden zijn uitgeleend. Ook zijn toen andere bedragen genoemd. De rechtbank hecht daarom geen geloof aan de door hen afgelegde verklaringen. Onduidelijk blijft derhalve hoe eisers in de periode voorafgaand aan de aanvraag in hun levensonderhoud hebben voorzien. Dat geldt ook als er van moet worden uitgegaan dat, zoals getuige [neef eiseres] heeft verklaard, eisers in die periode steeds samen hebben gewoond. [eiseres] genoot immers sinds 1 juni 2012 slechts een inkomen van € 500 in de maand, hetgeen niet toereikend kan zijn geweest voor het levensonderhoud van het gezin, terwijl [eiser] geen inzicht heeft gegeven in het inkomen dat hij in die periode met klussen heeft verdiend. Dat betekent dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat eisers volgens een door hen overgelegd overzicht in november 2013 bijna € 90.000 aan schulden hadden, reeds omdat dat overzicht geen inzicht geeft in de schuldenpositie van eisers op of voor 20 december 2012.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.