ECLI:NL:RBGEL:2014:1357

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
05/821199-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door roekeloos gedrag van passagier met alcoholgebruik

Op 3 maart 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man uit Ede, die als passagier in een bedrijfsauto betrokken was bij een eenzijdig verkeersongeval. De verdachte had op 30 april 2013, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, aan de handrem van de auto getrokken, wat leidde tot een slip en een over de kop slaan van het voertuig. Hierdoor raakte zijn partner, die als bestuurder fungeerde, zwaar gewond met een gebroken sleutelbeen, wat resulteerde in tijdelijke ziekte en verhindering in haar dagelijkse bezigheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos gedrag, maar niet aan roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet, omdat niet was aangetoond dat hij zich bewust was van het ernstige gevaar dat hij veroorzaakte. De rechtbank legde een werkstraf op van 150 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/821199-13
Datum zitting : 17 februari 2014
Datum uitspraak : 3 maart 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2013 te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als passagier van een motorrijtuig (bedrijfsauto, Opel, kenteken [kenteken]), welke bedrijfsauto door een ander werd bestuurd over de weg, de Rijksweg A12, zich zodanig (als bestuurder) heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of terwijl die bedrijfsauto aldaar reed met een snelheid van ongeveer 120 km/h, (plotseling) de handrem van die bedrijfsauto zodanig aan te trekken dat die bedrijfsauto in een slip is geraakt en/of (vervolgens) over de kop is geslagen, waardoor een ander (te weten [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 april 2013 te Ede, als passagier van een voertuig (bedrijfsauto, Opel, kenteken [kenteken]), welke bedrijfsauto door een ander werd bestuurd over de weg, de Rijksweg A12, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van
een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of terwijl die bedrijfsauto aldaar reed met een snelheid van ongeveer 120 km/h, (plotseling) zodanig aan de handrem van die bedrijfsauto heeft getrokken dat die bedrijfsauto in een slip is geraakt en/of (vervolgens) over de kop is geslagen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 17 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
De officier van justitie, mr. A.M. Vloedbeld, heeft gerekwireerd.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 april 2013 reed [slachtoffer] als bestuurder met verdachte als passagier in een bedrijfsauto van het merk Opel Vivaro (kenteken [kenteken]) over de rijksweg A12 in de richting van Ede.
Daarbij bestuurde [slachtoffer] het voertuig, omdat verdachte daarvoor alcohol had gedronken. Verdachte heeft vervolgens tijdens het rijden op de rijksweg A12 aan de handrem getrokken. [2] Daarbij reed [slachtoffer] op dat moment met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur. [3] Door het aantrekken van de handrem zijn de achterbanden van de Opel geblokkeerd en is de auto in een slip geraakt. Vervolgens is de auto in de berm terecht gekomen en over de kop geslagen. [4] Door het eenzijdig ongeval is bij [slachtoffer] letsel ontstaan, bestaande uit een gebroken sleutelbeen. Door dit letsel heeft zij een week niet gewerkt. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Daarbij is de officier van justitie van mening dat er sprake is van roekeloosheid. Voorts is naar de mening van de officier van justitie sprake van letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij zich van de toedracht van het ongeval nu niets meer kan herinneren, maar dat zijn partner [slachtoffer] altijd de waarheid spreekt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, bewezen kunnen worden verklaard en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Door als passagier aan de handrem van een auto te trekken - hetgeen een bedieningsorgaan van een auto is en invloed heeft op de voortbeweging en de rijrichting van de auto - heeft verdachte als bestuurder gefungeerd (
HR 30 augustus 2005, LJN AT7292).
Zoals vermeld, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van roekeloosheid. Van roekeloosheid, als “zwaarste vorm van het culpose delict” en daarmee een aan opzet grenzende schuldvorm, is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad dienen in dat geval feiten en omstandigheden te worden vastgesteld waaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn (
HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:351).
De rechtbank is van oordeel, anders dan de officier van justitie, dat uit het dossier niet blijkt dat aan deze eisen is voldaan. Dit geldt te meer nu verdachte kort nadat het ongeval had plaatsgevonden op de ongevalslocatie heeft verklaard dat hij alcohol had gedronken en dat het trekken aan de handrem een dolletje was. [6] De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat verdachte weliswaar welbewust aan de handrem heeft getrokken, maar dat niet is gebleken dat verdachte zich van het ernstige gevaar dat daardoor werd veroorzaakt bewust is geweest. Van roekeloosheid is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Door na het gebruik van alcohol op de snelweg rijdend met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur onverhoeds aan de handrem te trekken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
De bestuurder [slachtoffer] heeft door het verkeersongeval haar linker sleutelbeen gebroken en zij heeft hierdoor tijdelijk haar werk niet kunnen uitoefenen. Na een week heeft zij weliswaar haar werk kunnen hervatten, echter de rechtbank acht het daarbij van belang dat zij zittend werk heeft [7] en dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen door een breuk aan een sleutelbeen naast hun werkzaamheden ook in hun dagelijkse bezigheden worden gehinderd. Dit volgt ook uit de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft moeten helpen met bijvoorbeeld het zich aankleden. [8] Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat door het ongeval letsel is ontstaan, waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 april 2013 te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als passagier van een motorrijtuig (bedrijfsauto, Opel, kenteken [kenteken]), welke bedrijfsauto door een ander werd bestuurd over de weg, de Rijksweg A12, zich zodanig als bestuurder heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, en terwijl die bedrijfsauto aldaar reed met een snelheid van ongeveer 120 km/h, plotseling de handrem van die bedrijfsauto zodanig aan te trekken dat die bedrijfsauto in een slip is geraakt en vervolgens over de kop is geslagen, waardoor een ander (te weten [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit, de omstandigheid dat verdachte onder invloed was van alcohol en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, acht de officier van justitie geen reden om haar eis ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid te matigen.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft naar voren gebracht dat het ongeval veel impact op hem heeft gehad. Daarnaast heeft verdachte aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. In geval van een ontzegging van de rijbevoegdheid zal verdachte zijn baan kwijtraken met als gevolg dat ze het als gezin niet meer financieel kunnen redden.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 27 januari 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft als passagier in een bedrijfsauto met een snelheid van 120 kilometer per uur onverhoeds aan de handrem getrokken, waardoor de auto in een slip is geraakt en over de kop is geslagen. Bij dit ongeval heeft zijn partner [slachtoffer] letsel opgelopen, terwijl zij op dat moment 20 weken zwanger was. Naar aanleiding van het ongeval heeft [slachtoffer] haar sleutelbeen gebroken, waardoor zij een week niet heeft kunnen werken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, onder invloed van alcohol, deze handeling heeft verricht, nu hij hiermee een zeer gevaarlijke situatie voor zichzelf, zijn partner en ongeboren kind en voor de overige weggebruikers heeft veroorzaakt.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts kent de rechtbank – zij het in aanzienlijk mindere mate dan de officier van justitie - gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte alcohol heeft genuttigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het fungeren als bestuurder door als passagier aan de handrem te trekken onder invloed van alcohol niet worden gelijkgesteld aan het zelf rijden in een voertuig na het nuttigen van alcoholhoudende drank. Dit neemt niet weg dat het een feit van algemene bekendheid is dat alcohol een ontremmende werking heeft op het gedrag van personen en verdachte er zelf voor heeft gekozen om een behoorlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank tot zich te nemen.
Voorts houdt de rechtbank – meer dan de officier van justitie – rekening met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, waarbij een langdurige ontzegging tot gevolg heeft dat verdachte zijn werk verliest. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte en zijn gezin (waarvan het slachtoffer, [slachtoffer], deel uitmaakt) financieel afhankelijk zijn van de baan van verdachte. In verband met deze omstandigheden zal de rechtbank de duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid matigen, hetgeen door de rechtbank wordt verdisconteerd in de werkstraf. Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, de omstandigheid dat de gevolgen uiteindelijk relatief beperkt zijn gebleven en de omstandigheid dat de rechtbank een lichtere mate van schuld bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een werkstraf opleggen voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op
75 (vijfenzeventig) dagen.
En voorts:
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 12 (twaalf) maanden,met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat van deze ontzegging
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. J. Wiersma (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. J.M.J.M. Doon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, staf district, unit BPZ Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL074H 2013045303, gesloten op 26 mei 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 22, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer], p. 24 en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 3 (nummering VOA).
3.Het proces-verbaal verhoor Smits, p. 24 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 20.
4.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 8 (nummering VOA).
5.Een geneeskundige verklaring d.d. 22 mei 2013, p. 30 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer], p. 26.
6.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 22.
7.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer], p. 26.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.