ECLI:NL:HR:2014:351

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
12/04011
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid in verkeersdeelname onder invloed van alcohol met fatale gevolgen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol, wat heeft geleid tot een dodelijk verkeersongeval op 1 oktober 2010. De verdachte, geboren in 1945, bestuurde een voertuig terwijl haar ademtest een alcoholgehalte van 885 microgram per liter lucht aangaf, wat ruim viermaal de toegestane hoeveelheid is. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte roekeloos had gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering van het Hof tekortschiet. De omstandigheden die door het Hof zijn aangevoerd, zoals fors alcoholgebruik en ernstige tekortkomingen in de verkeersdeelname, zijn niet voldoende om te concluderen dat de verdachte roekeloos heeft gereden in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 18 februari 2014.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/04011
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 juni 2012, nummer 22/004702-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. zij op 01 oktober 2010 te Nieuwkoop als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Nieuwveenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos als volgt te handelen:
- zij, verdachte, heeft gereden terwijl zij onder invloed van alcoholhoudende drank was (885 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) en aldus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en
- zij, verdachte, heeft onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft zij slingerend over de weg gereden en niet voldoende rechts gehouden, waardoor zij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en
- vervolgens heeft zij, verdachte, een haar op de Nieuwveenseweg tegemoetkomende motorrijder niet (tijdig) gezien, waardoor die motorrijder een noodremming heeft moeten inzetten, en
- is zij, verdachte, met de door haar bestuurde personenauto tegen die motorrijder gebotst, waardoor die motorrijder (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2. zij op 01 oktober 2010 te Nieuwkoop als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 885 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 verklaard - zakelijk weergegeven-:
Op 1 oktober 2010 ben ik met de auto van Zevenhoven naar Nieuwkoop gereden. Ik kan mij nog herinneren dat ik op de Nieuwveenseweg te Nieuwkoop reed.
Ik heb de motorrijders niet gezien.
Het klopt dat ik op 1 oktober 2010 te Nieuwkoop de auto heb bestuurd, dit terwijl ik alcoholhoudende drank had genuttigd. In de vroege ochtend van 1 oktober 2010 heb ik twee glazen wijn gedronken. Nadat ik terug kwam van mijn werk heb ik nog een paar glazen wijn gedronken en een flesje bier. Ik denk dat ik vijf of zes glazen wijn heb gedronken.
2. Een proces-verbaal misdrijf d.d. 1 oktober 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1641 2010150612-13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 84 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 1 oktober 2010 kreeg ik, verbalisant, kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nieuwveenseweg te Nieuwkoop.
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften stelde ik, verbalisant, een onderzoek in. Daaruit bleek dat de hierna genoemde persoon als bestuurster van een voertuig, bij dat ongeval betrokken was.
Ik, verbalisant, heb op 1 oktober 2010 te 14.58 uur van deze bestuurster gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 160, lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994, nader geregeld krachtens artikel 163 tiende lid van die wet. De bestuurster verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, hetgeen mij, verbalisant, bleek uit: verdachte blies dermate zacht dat de Dräger geen meting startte. Dit herhaalde zich enkele malen. Vervolgens blies ze beter maar stopte verscheidene malen tijdens de meting. Hierdoor kon er geen uitslag op de Dräger geconstateerd worden.
Ik, verbalisant, heb de bestuurster als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 vervolgens op 1 oktober 2010 te 15.10 uur aangehouden. Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie is de verdachte overgebracht naar het politiebureau.
De verdachte gaf mij, verbalisant, op te zijn genaamd:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1945
Ik, verbalisant, heb op 1 oktober 2010 om 15:54 de verdachte bevolen haar medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is medegedeeld dat een weigering van dit onderzoek een misdrijf oplevert.
Op 1 oktober 2010 te 15.55 uur heeft de verdachte zich onder leiding van mij, verbalisant, daartoe aangewezen opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek ving aan op het eerste tijdstip vermeld op bijgevoegde afdruk, zijnde een tijdstip tenminste 20 minuten na het tijdstip van eerste directe contact met de verdachte leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er werd gebruik gemaakt van een ademanalyse apparaat dat ingevolge het Besluit Alcoholonderzoeken is aangewezen door de Minister van Justitie. Ik verklaar, dat is voldaan aan het bij dit apparaat behorende gebruikersvoorschrift. De verklaring van goedkeuring behorende bij dit apparaat, keuringsdatum 1 juni 2010, is geldig tot 14 december 2010.
Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Aan de verdachte is aanstonds medegedeeld dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van haar adem 885 ug/1 bedroeg.
3. Een geschrift, zijnde een afdruk van het ademanalyseformulier d.d. 1 oktober 2010, als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 88):
Datum: 01-10-2010
Naam verdachte: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1945
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Naam bedienaar: [verbalisant]
- als aanvangstijdstip van de analyse van de adem van de verdachte: 16:00 uur.
- de weergave van het verrichte onderzoek.
- als onderzoeksresultaat: 885 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 oktober 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1633 2010150612-19. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 45 e.v.):
als de op 2 oktober 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 1 oktober 2010 was ik samen met mijn vriend [slachtoffer] aan het motorrijden. Wij reden over de Nieuwveenseweg te Nieuwkoop. Ineens zag ik dat er een personenauto recht op ons af kwam rijden. Ik zag dat deze auto op onze rijstrook reed. Ik zag dat het een zilverkleurige Volvo was. Ik zag dat de Volvo recht op [slachtoffer] afreed. Direct zag ik dat de achterkant van de motor van [slachtoffer] omhoog kwam en dat [slachtoffer] gelanceerd werd.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 oktober 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1631 2010150612-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 48 e.v.):
als de op 1 oktober 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 1 oktober 2010 omstreeks 14.30 uur reed ik over de Provincialeweg N231 bij Nieuwkoop. De weg heet daar ook Nieuwveenseweg. Ik zag dat voor mij een donkere auto reed. Mijn aandacht werd getrokken door een auto voor die donkere auto. Ik zag dat die auto met de linkerwielen op de middenstreep reed. Ik zag toen dat die personenauto een Volvo betrof. Ik zag op mijn kilometerteller dat wij maar ongeveer 35 a 45 kilometer per uur reden, terwijl de maximumsnelheid 80 kilometer per uur is. We reden richting de rotonde bij de Industrieweg. Ik zag dat de Volvo terugstuurde naar het midden van de rijstrook. Ik zag dat de Volvo de rotonde opreed. Ik zag dat daarbij het rechterachterwiel over de stoeprand aan de rechterkant bij de grasberm reed. Ik zag namelijk dat de auto aan de rechterachterzijde omhoog kwam daardoor. Ik zag dat de Volvo terugstuurde naar links en daardoor op de rotonde met de linkerwielen over de klinkers reed. Deze rotonde heeft rond het middenstuk een strook met klinkers, dit ligt wat hoger dan het asfalt van de rijbaan. Ik zag dat de Volvo rechtdoor ging en dus de Nieuwveenseweg bleef volgen. Ik zag dat de Volvo bij het verlaten van de rotonde wederom met het rechterachterwiel een stoeprandje aan de rechterkant raakte. Ik zag namelijk weer de rechterachterzijde van de Volvo omhoog gaan. Na de rotonde met de Industrieweg loopt de weg met een flauwe bocht naar rechts. Ik zag dat de Volvo weer twee keer met de linkerwielen over de middenstreep reed. Ik zag in de verte de rotonde bij het BP tankstation. Voor de rotonde worden de rijstroken gescheiden door een middenberm. Dit is zichtbaar gemaakt door een wit puntstuk en een bord dat je het obstakel rechts moet passeren. Ik zag dat de Volvo in eerste instantie recht op het middenstuk afreed. Ik zag dat de Volvo vlak voor het middenstuk een abrupte stuurbeweging naar rechts maakte en daardoor weer op de juiste rijstrook kwam en richting de rotonde reed. Ik zag dat de Volvo op de rotonde niet met de bocht mee naar rechts stuurde, maar juist rechtdoor. Ik zag dat de linkerwielen van de Volvo vol over het middenstuk van de rotonde reden. Ik dacht daardoor dat de Volvo rechtdoor wilde richting Alphen aan den Rijn. Ik zag dat de Volvo recht afreed op de middenberm aan de andere kant van de rotonde. Ik zag dat de Volvo abrupt naar links stuurde. Op dit moment stond ik stil. Ik keek naar links Nieuwkoop in, ik kon toen de bestuurder van de Volvo aankijken. Ik zag dat dit een vrouw was van tussen de 56 en 64 jaar oud. Ik zag dat zij de rotonde verliet, zij sloeg vanuit haar rijrichting gezien rechtsaf. Zij reed de Nieuwveenseweg op, dit is het gedeelte van de Nieuwveenseweg wat binnen de bebouwde kom van Nieuwkoop ligt. De Nieuwveenseweg loopt daar met een flauwe bocht naar rechts richting de Achterweg. Ik zag dat de vrouw in de bocht naar rechts niet meestuurde en daardoor rechtdoor reed en de linkerweghelft opreed. Ik zag dat de vrouw feitelijk aan het spookrijden was. Ik keek langs de Volvo van de vrouw en zag twee motorrijders aankomen. Ik zag opeens over de Volvo heen iets vliegen en begreep dat dit de motorrijder moest zijn. Ik hoorde ook een enorme klap.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1631 2010150612-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 44):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 1 oktober 2010 omstreeks 14.30 uur kwam de melding van een aanrijding waar een motorrijder bij betrokken was op de Nieuwveenseweg te Nieuwkoop. Er bleek een motorrijder zwaar gewond te zijn geraakt. Na enige tijd werd het slachtoffer vervoerd naar het Leidse LUMC ziekenhuis. In het ziekenhuis is door de EHBO arts ter plaatse vastgesteld dat het slachtoffer overleden was. Het slachtoffer bleek te zijn:
Naam: [slachtoffer]
Voornaam: [voornaam]
7. Een geschrift, zijnde een verslag van de gemeentelijke lijkschouwer aan de officier van justitie, d.d. 1 oktober 2010, opgemaakt en ondertekend door J.J. van den Brand, lijkschouwer der gemeente Leiden. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 109 e.v.):
De ondergetekende J.J. van den Brand, lijkschouwer der gemeente Leiden, verklaart gedurende de laatste twee jaar geen handelingen op het gebied van de geneeskunst te hebben verricht ten aanzien van:
Naam: [slachtoffer]
Voornamen (voluit): [voornaam]
Verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd;
Verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.
Uitwendige schouw
Datum: 1 oktober 2010
Tijdstip: 17:10
Conclusie:
Niet natuurlijk overlijden.
Doodsoorzaak: hoog energetisch trauma.
8. Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, registratienummer PL1600 2010150612, d.d. 17 oktober 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 139 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 1 oktober 2010 stelden wij, verbalisanten, een onderzoek in naar de juiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval.
Op de Nieuwveenseweg, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Nieuwkoop, had een verkeersongeval plaats gevonden waarbij een personenauto, merk Volvo, bestuurd door [verdachte], een motorfiets, merk Honda, bestuurd door [slachtoffer] en een motorfiets, merk Suzuki, bestuurd door [betrokkene 1] betrokken waren.
[slachtoffer] raakte ten gevolge van dit ongeval zodanig gewond dat hij later aan de gevolgen van deze verwondingen overleed.
Conclusie/beantwoording
Ad c) Uit het door ons ingestelde onderzoek betreffende de mogelijke oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval leidden wij het volgende af:
[verdachte] reed met haar personenauto, merk Volvo, over de Nieuwveenseweg, komende vanaf de Provincialeweg N 231 en gaande in de richting van de Noordenseweg.
Zij hield, naar wij menen, met haar voertuig niet zoveel mogelijk rechts, waardoor zij aan de linkerzijde van de rijbaan kwam te rijden.
Uit tegenovergestelde richting naderden [slachtoffer] en [betrokkene 1]. Beiden hielden zoveel mogelijk rechts, waarbij [betrokkene 1] rechts achter [slachtoffer] reed.
Geconfronteerd met de hen tegemoetkomende Volvo bestuurd door [verdachte], werd door beide motorrijders een noodremming ingezet. Van beide motorfietsen werden rem/blokkeersporen op het wegdek aangetroffen.
[slachtoffer] remde zo krachtig dat hij zijn voertuig over de kop remde, waardoor de achterzijde werd gelift. Vervolgens werd hij aangereden door de Volvo, waarbij de Volvo met de motorkap tegen het windscherm van de Honda botste. Hierdoor werd de Honda nog verder doorgedraaid en deze sloeg vervolgens met de bovenzijde tegen de A-stijl (voorste raamstijl) aan de linkervoorzijde van de Volvo.
Vervolgens sloegen [slachtoffer] en de Honda over de Volvo heen, waarna [slachtoffer] op het wegdek terecht kwam en de motorfiets op zijn lichaam kreeg. Hierdoor raakte hij zwaar gewond aan de borst en het bekken."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Gevoerd verweer
Bij pleidooi heeft de raadsman bepleit dat, nu de getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zou hebben gezien dat de verdachte in een bocht niet meestuurde en op de linkerweghelft reed met als gevolg een aanrijding, terwijl dit blijkens de in het dossier voorhanden zijnde foto's en plattegrond niet aannemelijk is, aan de verdachte enkel kan worden verweten dat zij, naast het rijden onder invloed van alcohol, na de vrij scherpe bocht onvoldoende rechts heeft gehouden. Mitsdien leveren de gedragingen van de verdachte niet zodanig ernstige fouten op dat het rijgedrag kan worden aangemerkt als roekeloos, aldus de raadsman.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als roekeloos, in de zin van de zwaarste gradatie van schuld. De verdachte heeft onder invloed van alcohol, te weten 885 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht - ruim viermaal de toegestane hoeveelheid -, zodanig aan het verkeer deelgenomen dat daardoor - zoals ook uit haar rijgedrag voorafgaand aan het fatale ongeval is gebleken - geen sprake meer kon zijn van voldoende bewustzijn en alertheid bij deelname aan het verkeer. Uit het gedurende de vroege ochtend en kort voor het deelnemen aan het verkeer innemen van een forse hoeveelheid alcohol, de ernstige tekortkomingen aan de manier waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen in combinatie met de algemene ervaringsregel dat iedere automobilist moet weten dat dit samenstel van factoren onaanvaardbare risico's met zich brengt, leidt het hof met de rechtbank af dat de verdachte door desalniettemin aan het verkeer deel te nemen welbewust zodanig onaanvaardbare risico's heeft genomen dat haar rijgedrag als roekeloos moet worden aangemerkt."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25.)
3.4.
In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof tekort. De door het Hof blijkens de nadere bewijsoverweging in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden - kort gezegd: fors alcoholgebruik en ernstige tekortkomingen met betrekking tot de verkeersdeelname - zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, "zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend" heeft gereden onder de in art. 175, derde lid, WVW 1994 tot strafverhoging leidende omstandigheden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 heeft gereden.
3.5.
Het middel slaagt.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.