ECLI:NL:RBGEL:2014:1321

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
254449
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over onroerende zaken en vaststellingsovereenkomst tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] en [gedaagden] over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die op 10 maart 2009 is gesloten. [Eiseres] is eigenaresse van onroerende zaken waar zij een paardenhouderij exploiteert, terwijl [gedaagden] haar buren zijn. De partijen hebben een langdurig conflict over het gebruik van de onroerende zaken van [eiseres]. De vaststellingsovereenkomst bevat bepalingen over het gebruik van de percelen, waaronder het verbod op opslag van producten en diervoeders op het weiland van [eiseres]. In juli 2013 zijn partijen overeengekomen dat de opschortende voorwaarde van de overeenkomst was vervuld, maar [gedaagden] hebben geconstateerd dat [eiseres] zich niet aan de afspraken hield. Dit leidde tot een executie van de overeenkomst door [gedaagden], die een grosse van de notariële akte aan [eiseres] betekenden. [Eiseres] vorderde in kort geding een verklaring voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig handelden door executiemaatregelen te treffen en verzocht om een verbod op verdere uitvoering van de grosse. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grosse van de akte geen executoriale kracht had, omdat deze niet de weg aangaf voor het vaststellen van de verschuldigde bedragen. [Gedaagden] werden veroordeeld om de executiemaatregelen te staken en de gelegde beslagen op te heffen. In reconventie vorderden [gedaagden] dat [eiseres] haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst nakwam, wat de rechter gedeeltelijk toewijsde. De rechter legde een dwangsom op aan [gedaagden] voor het niet nakomen van de veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/254449 / KG ZA 13-635
Vonnis in kort geding van 21 januari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.V.M. ten Berge te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
3.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
4.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.J.M. van Meer te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagden]
  • de eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van de onroerende zaken staande en gelegen aan de [manege] te [plaats] (hierna: de manege), alsmede aan de [weiland] te [plaats] (hierna: het weiland). Op deze percelen exploiteert [eiseres] een paardenhouderij. In het handelsregister van de kamer van koophandel staan als bedrijfsactiviteiten vermeld: manege in- en verkoop van paarden, het trainen van paarden, een mini-camping, alsmede fok-, opfok- en africhtingsactiviteiten.
2.2.
[gedaagden], die aan de [weiland] wonen, zijn de buren van [eiseres].
2.3.
Partijen hebben een langlopend geschil over het gebruik van de onroerende zaken van [eiseres]. Om de tussen hen bestaande geschillen te beëindigen, hebben partijen bij notariële akte van 10 maart 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze notariële akte is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
In aanmerking nemende dat:
(…)
XII. het ambtelijk voorstel van de gemeente tot wijziging van de vigerende bestemmingsplannen als volgt luidt:
Agrarisch bedrijf en paardenhouderij
(…)
De inkomensverhouding, het ruimtegebrek en de wens van de familie [eiseres] om in de bedrijfsactiviteiten de nadruk te leggen op de paardenfokkerij/-houderij, zal tot uitdrukking komen in de wijze van bestemmen. Het gehele perceel zal, zoals ook nu het geval is, de bestemming “Agrarisch met landschapswaarden” krijgen. Binnen het bouwperceel zal de aanduiding “paardenhouderij” (ph) worden toegevoegd. Hiermee is het mogelijk om binnen het bouwperceel een paardenhouderij te voeren. De paardenhouderij is nadrukkelijk productiegericht. Dat wil zeggen: een paardenhouderij waar uitsluitend handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden. Het fokken van paarden is een agrarische activiteit, waarvoor geen specifieke functieaanduiding is vereist.
De gronden waarop de hal in eerste instantie is voorzien en de huidige buitenbak is gelegen komen in het nieuwe bestemmingsplan buiten het bouwperceel te vallen. Dit betekent dat deze gronden weer een agrarische functie moeten kunnen vervullen en bebouwing niet is toegestaan.
Manegeactiviteiten
De buitenbak en het gedeelte van de te bouwen hal waar de manegeactiviteiten plaatsvinden krijgen de aanduiding “manege” (ma). Alleen binnen deze begrensde delen zijn manegeactiviteiten toegestaan. Op de kaart wordt het begrensde deel duidelijk weergegeven. Onder manegeactiviteiten wordt verstaan: het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het beoefenen van de paardensport.
De locatie van de buitenbak zal met een aanduiding op de plankaart worden aangegeven. De buitenbak zal tevens de aanduiding “manege” krijgen. De paardenbak zal buiten het agrarisch bouwperceel worden gesitueerd om te voorkomen dat er eventueel in de toekomst te dicht op de Verwoldseweg wordt gebouwd.
(…)
Partijen gaan akkoord met de ambtelijke voorgestelde wijziging van de vigerende bestemmingsplannen, waarvan de concepttekening de dato twaalf december tweeduizend acht (12-12-2008) (bijlage 1) aan deze akte is gehecht. De wijziging behelst een verlegging van het bouwvlak ten behoeve van de te realiseren overdekte hal en buitenbak van het westelijke gedeelte naar het oostelijke gedeelte van de [eiseres]-percelen. De perceelsgedeelten die resteren na verlegging van het bouwvlak en de buitenbak (aan de westzijde van de [eiseres]-percelen), die in streeparcering op bijlage 1 zijn weergegeven, zullen alleen worden gebruikt voor agrarische doeleinden conform de vigerende bestemming. Op deze perceelsgedeelten, in streeparcering aangeduid, zal op geen enkele wijze opslag plaatsvinden van (al dan niet agrarische) producten of diervoerders van welke aard dan ook. Bestemmingswijziging zal plaatsvinden conform het ambtelijk voorstel van de gemeente zoals hieronder omschreven.
[eiseres] verplicht zich tot het doortrekken van de bestaande wal op het perceel, (…), tot de huidige inrit aan de [adres] ten behoeve van de oversteek naar het weiland aan de [weiland] (…), zodanig dat een in-/uitrit van twee meter vijftig centimeter (2,50 meter) overblijft ten behoeve van de doorgang voor personen en paarden en sporadisch tractoren, louter en alleen voor agrarisch onderhoud van het bovengenoemde weiland ten behoeve van maaien en mesten. Het is [eiseres] verboden deze in-/uitrit anders te gebruiken dan hierboven omschreven.
(…)
9. Het weiland aan de [adres] (…) zal alleen worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Op dit perceel zal op geen enkele wijze opslag plaatsvinden van (al dan niet agrarische) producten of diervoeders van welke aard dan ook. Dieren mogen wel worden bijgevoerd, echter op een zodanige wijze dat dit niet leidt tot beeldverstorende of stankveroorzakende gevolgen.
(…)
11. Deze overeenkomst is tot stand gekomen onder de opschortende voorwaarde dat het bouwplan met inachtneming van het door de raad van de gemeente Lochem vast te stellen bestemminsplan conform het ontwerp van burgemeester en wethouders (conform het ambtelijk voorstel als verwoord in de considerans) is gerealiseerd.
(…)
13. Indien [eiseres] casu quo de gebruikers van de [eiseres]-percelen haar/hun verplichtingen uit de artikelen 1,2,3,5,6,7,8, en 9 niet nakomt/nakomen, verbeurt/verbeuren zij per overtreding een boete van vijfhonderd euro (€ 500,00) per dag waarop de overtreding plaatsvindt met een maximum van een honderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), onverminderd het recht van de buren om in rechte nakoming en schadevergoeding te vorderen. (…)
16. Deze overeenkomst geldt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek.
2.4.
In juli 2013 zijn partijen nader overeengekomen dat de opschortende voorwaarde in de vaststellingsovereenkomst geacht wordt in vervulling te zijn gegaan per 1 augustus 2013, met uitzondering van de verplichtingen uit artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst, die eerst in werking zouden treden per 1 oktober 2013.
2.5.
Bij brief van 28 oktober 2013 heeft de advocaat van [gedaagden] de advocaat van [eiseres] laten weten dat de verplichtingen tussen partijen per 1 oktober 2013 in werking zijn getreden en dat [eiseres] in strijd met de artikelen 1, 2 en 9 van de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld.
2.6.
Bij exploot van de deurwaarder van 12 november 2013 hebben [gedaagden] een grosse van de notariële akte van 9 augustus 2013 aan [eiseres] betekend.
In het exploot is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
BEVEL GEDAAN:
Om aan de inhoud van de ten deze betekende titel te voldoen en mitsdien
binnen twee dagen na hedentegen bewijs van kwijting te voldoen:
Wegens het niet nakomen van de verplichtingen conform artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst op een drietal wijzen, te weten:
Het in stand houden van de rijbak, de houten keet en het betonnen tegelplateau, derhalve een boete (€ 500,- x 3 = € 1.500,- per dag te rekenen vanaf 01 oktober 2013 tot en met 11 november 2013, totaal € 63.000,00;
Wegens het niet nakomen van de verplichtingen conform artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst, door de bestaande wal op het perceel (…) tot de huidige inrit aan de [adres] ten behoeve van de oversteek naar het weiland aan de [weiland] (…) niet door te trekken zodanig dat een in-/uitrit van twee meter en vijftig centimeter overblijft, een boete van € 500,00 per dag vanaf 01 augustus 2013 tot en met 11 november 2013 zijnde 104 dagen x € 500,00 = € 52.000,00;
Wegens het niet nakomen van de verplichting conform artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst door het aanwezig hebben van een moestuin op het weiland aan de [adres] (…) een boete van € 500,00 per dag vanaf 01 augustus 2013 tot en met 11 november 2013, zijnde 104 dagen x € 500,00 = € 52.000,00;
Totaal boetes:
€ 63.000,00 + € 52.000,00 + € 52.000,00 = € 167.00,00, verminderd tot een maximum van € 150.000,00
Hoofdsom (maximale boete) € 150.000,00
In mindering betaald€ 0,00
Totaal € 150.000,00
2.7.
Bij exploot van 21 november 2013 hebben [gedaagden] executoriaal beslag laten leggen op de percelen van [eiseres], welk exploot op 22 november 2013 aan [eiseres] is betekend.
2.8.
[gedaagden] hebben ter zitting kleurenfoto’s overgelegd van de situatie ter plaatse, die de voorzieningenrechter ter zitting gezamenlijk met de partijen heeft bekeken en met hen heeft besproken.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld door over te gaan tot het treffen van executiemaatregelen en aansprakelijk zijn voor de als gevolg hiervan door eiseres geleden en te lijden schade;
II. primair: [gedaagden] te verbieden de grosse (verder) ten uitvoer te leggen en [gedaagden] te gebieden met onmiddellijke ingang, althans na een dag na betekening van het vonnis, de genomen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden en de genomen executiemaatregelen ongedaan te maken, onder meer – doch niet uitsluitend – door opheffing van de gelegde beslagen, een en ander op straffe van een dwangsom indien hieraan niet of niet tijdig wordt voldaan ad € 20.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
subsidiair: de tenuitvoerlegging te schorsen tot in een bodemprocedure zal zijn beslist over de door [gedaagden] gepretendeerde vorderingen;
meer subsidiair: de boete te matigen;
III. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (deels voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[gedaagden] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres] te veroordelen € 150.000,00 aan [gedaagden] te voldoen;
II. [eiseres] te veroordelen om haar verplichtingen uit artikel 1, 2 en 9 van de vaststellingsovereenkomst onverkort na te komen en wel door de navolgende geboden dan wel verboden op te leggen:
- de rijbak, inclusief de laurierhaag die deze rijbak afrastert, in de zuidwest hoek van het perceel van [eiseres] te verwijderen en verwijderd te houden en het perceelsgedeelte in streeparcering weergegeven op de kaart die als bijlage 1 gehecht is aan de notariële akte d.d. 10 maart 2009, alleen maar te gebruiken voor agrarische doeleinden conform het vigerende bestemmingsplan en op geen enkele wijze opslag te laten plaatsvinden van al dan niet agrarische productie en diervoeders van welke aard dan ook;
- de houten keet, gelegen ten oosten van de bovengenoemde rijbak te verwijderen en verwijderd te houden;
- het betonnen tegelplateau ten noorden van deze rijbak te verwijderen en verwijderd te houden;
- de bestaande wal op het perceel (kadastraal bekend [perceel]) door te trekken tot de huidige inrit aan de [adres] ten behoeve van een oversteek naar het weiland aan de [weiland] (kadastraal bekend [perceel]), zodanig dat een in-/uitrit van 2,50 meter overblijft alleen ten behoeve van de doorgang van personen en paarden en sporadisch tractoren, louter en alleen voor agrarisch onderhoud van het bovengenoemde weiland ten behoeve van het maaien en mesten en deze in- en uitrit niet anders te gebruiken dan voor het hierboven omschrevene;
- de moestuin gelegen op het weiland aan de [adres] (kadastraal bekend [perceel]), te verwijderen en verwijderd te houden;
Zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, per overtreding dat aan één van de bovengenoemde verboden c.q. geboden geen gevolg wordt gegeven, met een maximum van € 250.000,--.
III. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen van [eiseres].
5.2.
Op grond van artikel 430 lid 1 Rv kan de grosse van een notariële akte een executoriale titel opleveren indien de op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen, alsmede eventuele toekomstige vorderingen, hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. In geval de akte wel betrekking heeft op één of meer vorderingen die aan het hiervoor vermelde vereiste voldoen, maar de akte niet de grootte van het verschuldigde bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar wanneer deze de weg aangeeft langs welke, op de voor de schuldenaar bindende wijze, de grootte van het verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar (vgl.
HR 26 juni 1992, NJ 1993, 449).
5.3.
Uit de inhoud van de onderhavige akte volgt dat de akte wel betrekking heeft op vorderingen die aan het eerstgenoemde vereiste voldoen. Het eventuele verbeuren van een of meer boetes - en daarmee het ontstaan van een geldvordering voor [gedaagden] - vindt immers zijn onmiddellijke grondslag in de op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding tussen [gedaagden] en [eiseres].
5.4.
De onderhavige akte voldoet niet aan het vereiste met betrekking tot de bepaalbaarheid van de verschuldigde bedragen. In de akte is immers op geen enkele wijze geregeld op welke voor [eiseres] bindende wijze te eniger tijd zal worden vastgesteld dat zij (een van) de met boetes bedreigde bepalingen heeft overtreden en dus een of meer boetes verschuldigd is. Gedacht kan daarbij bijvoorbeeld worden aan een bepaling waarin zij ermee instemt dat de constateringen door [gedaagden] en/of (een) derde(n) van overtreding van (een van) de met boetes bedreigde bepalingen uit de overeenkomst jegens haar zal gelden als volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, en dat dit ook zal gelden met betrekking tot de omvang van de daaruit voor [gedaagden] resulterende vorderingen. Nu dit niet in de akte is opgenomen, komt het er dan ook op neer dat aan de grosse van deze akte geen executoriale kracht kan toekomen.
5.5.
Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [gedaagden] niet bevoegd zijn om op grond van de grosse van deze akte executiemaatregelen jegens [eiseres] te treffen. Voor toewijzing van de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht is, gelet op het karakter van de voorlopige voorziening, geen plaats. Wel zullen [gedaagden] veroordeeld worden om, binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, de genomen executiemaatregelen jegens [eiseres] te staken en gestaakt te houden, de genomen executiemaatregelen ongedaan te maken en de gelegde executoriale beslagen op te heffen. In de veroordeling tot het staken en gestaakt houden van de genomen executiemaatregelen ligt tevens besloten dat [gedaagden] de grosse van de akte niet meer ten uitvoer mogen leggen. Voor het toewijzen van een afzonderlijk verbod om de grosse van de akte verder ten uitvoer te leggen, is dan ook geen aanleiding.
5.6.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als hierna te melden. De dwangsom zal worden gemaximeerd op € 20.000,00.
5.7.
Aan de subsidiaire en meer subsidiaire vordering wordt, gelet op hetgeen hierboven is toegewezen, niet meer toegekomen.
5.8.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding €  93,80
- griffierecht 274,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal €  1.183,80

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Het spoedeisend belang ten aanzien van de gevorderde verboden blijkt uit de stellingen van [gedaagden].
6.2.
[gedaagden] hebben zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] de artikelen 1, 2 en 9 van de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden, hetgeen [eiseres] betwist. Hierna zal per gestelde overtreding worden beoordeeld of kan worden aangenomen dat [eiseres] de desbetreffende bepaling in de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden.
De rijbak
6.3.
Uit de considerans en artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst (zie r.o. 2.3.) in samenhang gelezen met het aan de vaststellingsovereenkomst gehechte kaartje, leidt de voorzieningenrechter af dat het de bedoeling van partijen is geweest om de zuidwestelijke kant van het perceel (op het kaartje gearceerd aangegeven) te laten fungeren als een bufferzone. De rijbak, die gebruikt werd voor manegeactiviteiten, zou daarbij verplaatst worden naar de andere zijde van het perceel, buiten het agrarisch bouwperceel. De paardenhouderij, waaronder blijkens de considerans ook wordt begrepen het africhten en trainen van paarden, zou gevoerd worden binnen het bouwperceel.
6.4.
Het betoog van [eiseres] dat zij voldoet aan artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst nu zij het gebruik van de rijbak voor manegeactiviteiten heeft verplaatst naar de buitenbak aan de andere zijde van haar perceel en de rijbak enkel nog heeft gebruikt voor het africhten van paarden die zij zelf heeft gefokt, hetgeen zij aanmerkt als gebruik voor agrarische doeleinden conform de vigerende bestemming, gaat gelet op hetgeen in r.o. 6.3. is overwogen niet op. Het africhten van paarden is immers een activiteit die valt onder de paardenhouderij en die zou worden uitgeoefend binnen het bouwperceel, terwijl de zuidwestelijke kant van het perceel zou fungeren als bufferzone.
6.5.
Het argument van [eiseres] dat de rijbak niet als een rijbak moet worden aangemerkt nu zij het gebruik daarvan heeft verplaatst en omdat er geen sprake is van een ruimte die is omgeven door een hekwerk, er geen lichtmasten aanwezig zijn en geen belettering en drainage, [eiseres] verwijst in dit verband naar een uitspraak van de bestuursrechter, gaat in het onderhavige geval niet op. [eiseres] heeft de laurierhaag immers als afrastering van de rijbak aangelegd en de rijbak is ook altijd op deze wijze in gebruik geweest. Het is ook deze rijbak die in het bestemmingsplan is verplaatst. Dat de rijbak in september 2013 met gras is ingezaaid, zoals [eiseres] stelt, heeft [gedaagden] gemotiveerd betwist en het is op de ter zitting overgelegde kleurenfoto’s ook niet te zien. En ook al zou de rijbak met gras zijn ingezaaid, dan laat dit onverlet dat [eiseres] de rijbak in de toekomst weer zou kunnen gebruiken. [eiseres] heeft de rijbak dan ook in strijd met artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst laten bestaan. De vordering tot het verwijderen van de rijbak inclusief laurierhaag zal dan ook worden toegewezen.
Houten keet en betonnen tegelplateau
6.6.
Het betoog van [eiseres] dat de verplichting tot het verwijderen van deze objecten niet in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, treft doel. In de vaststellingsovereenkomst is daar immers geen woord aan gewijd. Of het de bedoeling van partijen is geweest dat houten keet en het betonnen tegelplateau ook verwijderd zouden worden, kan, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen, in het kader van dit kort geding niet eenvoudig worden vastgesteld. De vorderingen tot het verwijderen van de houten keet en het betonnen tegelplateau zullen daarom worden afgewezen. Niet duidelijk is geworden of [eiseres] de houten keet gebruikt voor opslag die volgens artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst niet is toegestaan. [gedaagden] hebben er niettemin belang bij dat [eiseres], meer in het algemeen, wordt veroordeeld dergelijke opslag voor de toekomst achterwege te laten.
Het doortrekken van de wal
6.7.
De verplichting de wal door te trekken tot de huidige inrit, zodanig dat een doorgang van 2,50 meter overblijft is duidelijk en onvoorwaardelijk in de vaststellingsovereenkomst opgenomen. De ter zitting overgelegde foto maakt duidelijk dat de wal niet is doorgetrokken tot de huidige inrit aan de [adres], zodanig dat een doorgang van 2,50 meter is overgebleven. Er is immers nog een platte grasstrook tussen de in-/uitrit en de wal aanwezig van zeker een meter breed. Het argument van [eiseres] dat de wal moet aflopen en naar opzij moet afronden en om die reden niet verder kan worden doorgetrokken, overtuigt niet. De wal kan ook met afschuining en afronding immers prima aflopen tot aan de inrit zodanig dat een doorgang van 2,50 meter overblijft. Met het plaatsen van wat plantenbakken, die bovendien eenvoudig kunnen worden verplaatst, heeft [eiseres] niet aan deze verplichting voldaan. De strook grond van de gemeente die aan de voorzijde van de wal ligt, aan de zijde van de [adres], verhindert ook niet het doortrekken van de wal tot aan de inrit. Dat betekent dat de vordering om de wal door te trekken zal worden toegewezen. Dat geldt tevens voor de daarbij behorende verplichting tot het gebruik van de inrit op de wijze als in de vaststellingsovereenkomst bepaald.
De moestuin
6.8.
Op de door [gedaagden] overgelegde kleurenfoto is te zien dat er wat braakliggende en wat met gras overgroeide bedden op het perceel aanwezig zijn en ook nog wat bedden met verdroogde mais. Uit deze foto kan voorshands niet worden afgeleid dat [eiseres] op het perceel een moestuin heeft. Het zou evengoed kunnen dat zij, zoals zij stelt, dit perceel gebruikt om agrarische producten te verbouwen. Het is dan ook niet voorshands aannemelijk dat [eiseres] in strijd met artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld. De vordering tot het verwijderen van de moestuin zal daarom worden afgewezen.
De boetes
6.9.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
6.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat in het kader van dit geding wel vast dat [eiseres] de bepalingen van artikel 1 ten aanzien van de rijbak en de bepalingen van artikel 2 ten aanzien van het doortrekken van de wal heeft geschonden. Dit kan ertoe leiden dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [eiseres] boetes heeft verbeurd. Tot welk bedrag dit zal zijn, is echter nog onduidelijk. In de onderhavige procedure is in ieder geval niet duidelijk geworden, partijen hebben hierover geen debat gevoerd, of [eiseres] op 1 oktober 2013, respectievelijk 1 augustus 2013 direct boetes verbeurt of dat voor het verbeuren van de boetes eerst een voorafgaande aanmaning is vereist. In dat laatste geval zouden de boetes pas zijn verbeurd vanaf 28 oktober 2013. Daar komt bij dat de bodemrechter nog om andere redenen tot matiging van de boetes zou kunnen besluiten. Bovendien is ook het spoedeisend belang dat [gedaagden] hebben bij incasseren van de boetes niet uit de verf gekomen. Als prikkel tot nakoming voor de toekomst kunnen zij niet meer dienen. Daarvoor zal een veroordeling op straffe van een dwangsom worden gegeven. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevraagde veroordeling tot betaling van de boetes af te wijzen.
6.11.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 408,00 aan salaris advocaat (factor 0,5 × tarief € 816,00).

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagden] om, binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, de genomen executiemaatregelen jegens [eiseres] te staken en gestaakt te houden, de jegens [eiseres] genomen executiemaatregelen ongedaan te maken en de jegens [eiseres] gelegde executoriale beslagen op te heffen,
7.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
7.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.183,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
veroordeelt [eiseres] om, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, de rijbak, inclusief de laurierhaag die deze rijbak afrastert, in de zuidwest hoek van het perceel van [eiseres] te verwijderen en verwijderd te houden en het perceelsgedeelte in streeparcering weergegeven op de kaart die als bijlage 1 gehecht is aan de notariële akte d.d. 10 maart 2009, alleen maar te gebruiken voor agrarische doeleinden conform het vigerende bestemmingsplan en op geen enkele wijze opslag te laten plaatsvinden van (al dan niet agrarische) producten en diervoeders van welke aard dan ook,
7.8.
veroordeelt [eiseres] om, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, de bestaande wal op het perceel (kadastraal bekend [perceel]) door te trekken tot de huidige inrit aan de [adres] ten behoeve van een oversteek naar het weiland aan de [weiland] (kadastraal bekend [perceel]), zodanig dat een in-/uitrit van 2,50 meter overblijft alleen ten behoeve van de doorgang van personen en paarden en sporadisch tractoren, louter en alleen voor agrarisch onderhoud van het bovengenoemde weiland ten behoeve van het maaien en mesten en deze in- en uitrit niet anders te gebruiken dan voor het hierboven omschrevene,
7.9.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagden] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.7. en/of 7.8. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt,
7.10.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 408,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.11.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening
7.12.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.
Coll. MBR