vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/242252 / KG ZA 13-202
Vonnis in kort geding van 8 mei 2013
[eiser]
eiser,
procesadvocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. T.W. Phea te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij onderhandse akte van 2 augustus 2007 hebben [eiser] en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst gesloten. Op basis daarvan heeft [gedaagde] een bedrag van
€ 59.100,00 verstrekt aan [eiser]. Blijkens de considerans van de geldleningsovereenkomst was dat ‘ter financiering van de studies voor het Private Placement Memorandum door Vitala in verband met het ontwikkelen van een leisure complex in Turkije’.
In deze geldleningsovereenkomst is verder bepaald dat lening loopt tot 1 september 2009.
Verder staat in deze overeenkomst:
‘Artikel 4
1. De schuldenaar is verplicht de Hoofdsom en de daarover verschuldigde rente aan het einde van de looptijd van de lening terug te betalen.
2. De lening behoeft niet te worden terugbetaald indien de Schuldeiser uiterlijk 1 september 2009 aangeeft dat zij de in artikel 8 lid 1 van deze geldleningsovereenkomst bedoelde aandelen wenst te behouden
(…)
Artikel 8
1. De schuldeiser verleent aan de Schuldenaar een put-optie met betrekking tot 900 aandelen in het kapitaal van (…) Antalya Project Developments B.V. (…) elk aandeel nominaal groot € 1,00 genummerd 17.101 tot en met 18.000, inhoudende het onherroepelijk aanbod door de Schuldenaar aan de Schuldeiser om alle hiervoor bedoelde aandelen van de Schuldeiser te kopen tegen de uitoefenprijs van in totaal
€ 360.000,00.
2. De Schuldeiser kan de put-optie uitsluitend uitoefenen door een onherroepelijke aanvaarding van het aanbod tot koop van de Schuldenaar.
3. De aanvaarding kan alleen betrekking hebben op alle hiervoor bedoelde aandelen.
4. Door de aanvaarding komt tussen de Schuldenaar en de Schuldeiser een overeenkomst van koop tot stand met betrekking tot alle hiervoor bedoelde aandelen.
5. De put-optie kan niet worden uitgeoefend vóór 1 februari 2009. De put-optie vervalt indien zij niet uiterlijk op 1 september 2009 is uitgeoefend.
6. De put-optie kan slechts worden uitgeoefend indien er een concrete onvoorwaardelijke opdracht is gegeven door Antalya Project Developments B.V., voornoemd, of een van haar dochterondernemingen, tot de bouw van het in sub 1 van de considerans bedoelde leisure complex.
7. Bij uitoefening van de put-optie wordt de uitoefenprijs zoveel mogelijk verrekend met de Hoofdsom, zonder dat over de Hoofdsom rente verschuldigd is.’
2.2. Per e-mail van 27 augustus 2007 heeft (destijds) kandidaat-notaris mr. [kandidaat-notaris], verbonden aan het kantoor CMS Derks Star Busmann te Utrecht, in concept een gewijzigde geldleningsovereenkomst aan [gedaagde] en [eiser] gestuurd. In het begeleidend schrijven staat onder meer:
‘Naar aanleiding van een bespreking afgelopen vrijdag met mijn kantoorgenoot (…) zend ik bijgaand de definitieve versie van de aangepaste leningsovereenkomst.
(…)
Ik zal de wijzigingen met de eerder getekende leningsovereenkomst kort aangegeven.
In de reeds getekende overeenkomst staat dat de lening niet behoeft te worden terugbetaald indien de schuldeiser de aandelen in Antalya Prject Developments B.V. wenst te behouden. Ditzelfde geldt voor het niet hoeven terug te betalen van de rente over de hoofdsom bij uitoefening van de put-optie. Echter is niet opgenomen dat het vorderingsrecht van de schuldeiser daarmee ook komt te vervallen, hetgeen juridisch wel van belang is om op te nemen en ook in overeenstemming is met de bedoeling van partijen, aangezien anders het vorderingsrecht tot in lengten van dagen blijft bestaan. Om dit recht te zetten heb ik een nieuwe overeenkomst gemaakt, waar dit in artikel 9 van de nieuwe overeenkomst is opgenomen en de overige bepalingen hierop aansluiten.
In artikel 9 lid 1 staat dat de schuldeiser per september 2009, onder de voorwaarde dat de in het vorige artikel bedoelde put-optie niet binnen de uitoefenperiode is uitgeoefend ondanks dat is voldaan aan het in artikel 8 lid 6 bepaalde, afstand doet van zijn vorderingsrecht tot terugbetaling van de Hoofdsom en de daarover verschuldigde rente. Dit is geschreven voor de situatie dat de put-optie kon worden uitgeoefend, maar hier geen gebruik van is gemaakt, omdat de verwachting is dit een groter rendement oplevert.
Het is daarnaast juridisch meer zuiver om artikel 8 lid 7 (verrekening uitoefenprijs put-optie met hoofdsom) te schrappen en in artikel 9 lid 2 te verwerken, waar in opgenomen is dat de schuldeiser onder de voorwaarde en per het tijdstip van uitoefening van de put-optie binnen de uitoefenperiode afstand doet van zijn vorderingsrecht tot terugbetaling van de hoofdsom en de daarover verschuldigde rente. Wanneer derhalve de put-optie wordt uitgeoefend en € 360.000,00 wordt betaald, behoeft de daarover verschuldigde rente niet te worden terugbetaald.
Wanneer de put-optie niet kon worden uitgeoefend, omdat niet aan de voorwaarde van artikel 8 lid 6 was voldaan, dient de geldlening inclusief de daarover verschuldigde rente gewoon te worden terugbetaald. Overigens benadruk ik nog eens dat het discutabel kan zijn wanneer sprake is van een concrete onvoorwaardelijke opdracht tot de bouw van het bedoelde leisure complex.’
Onduidelijk is of partijen destijds de gewijzigde geldleningsovereenkomst hebben ondertekend.
2.3. Op 29 augustus 2007 is Antalya project Developments B.V. (APD) opgericht. [eiser] is directeur en aandeelhouder van APD.
2.4. Bij de oprichting van APD is [gedaagde] aandeelhoudster geworden van 900 gewone aandelen in het kapitaal van APD. Nadien heeft zij nog meer aandelen in APD verworven. Zij is thans aandeelhoudster van 2.700 gewone aandelen in APD. Verder heeft [gedaagde] in verband met de ontwikkeling van het voornoemde leisure complex in Antalya een geldlening van € 100.000,00 verstrekt aan (een houdstervennootschap van) [eiser].
2.5. De ontwikkeling van het Leisure complex in Antalya is niet van de grond gekomen.
2.6. In een thans lopende bodemprocedure voor de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, vordert [gedaagde] – kort weergegeven – terugbetaling van de geldlening
van € 59.100,00 met rente en kosten. In verband daarmee heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag doen leggen, onder meer onder de Rabobank Arnhem.
3.1. Geen vordert – samengevat – opheffing van de conservatoire beslagen die [gedaagde] ten laste van hem heeft doen leggen.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens [eiser] is summierlijk van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van [gedaagde] gebleken. Hij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde]
uiterlijk 1 september 2009 te kennen heeft gegeven dat zij de in art. 8 lid 1 van de geldleningsovereenkomst bedoelde aandelen wenst te behouden, zodat ingevolge art. 4 lid 2 van de geldleningsovereenkomst (verder: de overeenkomst) de lening niet behoeft te worden terugbetaald. Volgens [gedaagde] moet art. 4 lid 2 van de overeenkomst worden gelezen in samenhang met de in art. 8 van de overeenkomst geregelde put-optie. De bedoeling was dat indien zij de put-optie zou uitoefenen en [eiser] de aandelen voor € 360.000,00 zou moeten kopen, de geldlening zou worden verrekend met de koopprijs. Nu zij de put-optie op grond van art. 8 lid 6 niet kon uitoefenen, restte haar niets anders dan de aandelen te behouden. Maar dat betekent niet dat zij die wenste te behouden in de zin van art. 4 lid 2, aldus [gedaagde]. Het is nooit de bedoeling geweest dat de lening niet terugbetaald hoefde te worden indien zij de aandelen noodgedwongen moest houden omdat zij de put- optie niet kon uitoefenen. Volgens [eiser] is er geen verband tussen het bepaalde in art. 4
lid 2 en de regeling van de put-optie. De geldlening betrof een investering in het project waartegenover [gedaagde] aandelen heeft gekregen.
4.2. De vraag is dus wat de bedoeling van het bepaalde in art. 4 lid 2 is. Dat is een vraag van uitleg, waarvoor het niet alleen op de (taalkundige betekenis van de) tekst aankomt maar ook op hetgeen de partijen jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. Naar de letter van art. 4 lid 2 hoeft de lening niet te worden terugbetaald indien [gedaagde]
voor 1 september 2009 aangeeft dat zij de aandelen wenst te behouden. Er lijkt echter wel een verband met de regeling van art. 8. In art. 4 lid 2 wordt verwezen naar de aandelen bedoeld in art. 8 lid 1. De uiterste datum voor het uitoefenen van de put-optie valt verder samen met de uiterste datum waarvoor [gedaagde] kon aangeven dat zij de aandelen wilde behouden. Dat lijkt te duiden op één moment waarop [gedaagde] kon kiezen hetzij voor het uitoefenen van de put-optie, hetzij voor het behoud van de aandelen.
Dat veronderstelt wel dat die keuzemogelijkheid er zou zijn. Wat de partijen precies met
art. 4 lid 2 hebben beoogd is onvoldoende duidelijk. Het is zeker niet uitgesloten dat het de bedoeling was dat van der Laan uiterlijk 1 september 2009 de keuze zou hebben tussen het uitoefenen van de put-optie tegen betaling van een koopsom en het behouden van de aandelen, tegen afstand van het recht op terugbetaling van de lening, onder de voorwaarde dat die put-optie dan ook kon worden uitgeoefend. Een dergelijke bedoeling vindt bevestiging in het nadere concept van een gewijzigde overeenkomst dat kandidaat-notaris Van Nierop bij e-mail van 27 augustus 2007 aan de partijen heeft toegezonden, zoals door haar in de e-mail toegelicht. Volgens [gedaagde] is onduidelijk of die gewijzigde overeenkomst is ondertekend, maar wordt daarnaar nog onderzoek gedaan. [eiser] heeft dat niet weersproken. Voor een nader onderzoek hiernaar en naar de bedoeling van partijen meer in het algemeen leent zich dit kort geding niet. Dat zal in de bodemprocedure moeten gebeuren.
4.3. Vast staat dat [gedaagde] de put-optie niet heeft kunnen uitoefenen. Uit het enkele feit dat zij de aandelen bij gebreke hiervan feitelijk heeft behouden, volgt niet dat zij die wenste te behouden. Uit geen enkel stuk ook blijkt dat zij heeft aangegeven die te willen behouden, zoals art. 4 lid 2 volgens de letterlijke tekst daarvan verlangt voor het niet hoeven terugbetalen van de lening door [eiser]. Volgens [eiser] had [gedaagde] de aandelen ook anders dan door het uitoefenen van de put-optie kunnen vervreemden om zodoende het recht op terugbetaling van de lening te behouden. Het valt te betwijfelen of dat ook onder de bedoeling van art. 4 lid 2 valt en het is overigens ook de vraag of zij voor de aandelen, die vermoedelijk waardeloos waren nu geen opdracht tot het project was gegeven zoals bedoeld in art. 8 lid 6, een koper had kunnen vinden. Vooralsnog kan niet worden geoordeeld dat de terugbetalingsverplichting uit de geldlening is vervallen op grond van art. 4 lid 2.
4.4. Er kan dus niet worden gezegd dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken. Bovendien vergt een belangenafweging dat het beslag blijft liggen. [gedaagde] heeft haar hele vermogen van € 300.000,00 op instigatie van [eiser] in een project gestoken waarvan niets is terecht gekomen. Afgezien van de lening die door [eiser] in privé is aangegaan, moet het gehele vermogen van [gedaagde] als verloren worden beschouwd. Zij heeft er groot belang bij zich ervan te verzekeren dat zij, indien in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [eiser] het bedrag van € 59.100,00 aan haar moet terugbetalen, verhaal op [eiser] heeft. Gelet op hetgeen [gedaagde] ter zitting heeft verklaard over de wijze waarop [eiser] met het project is bezig geweest, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bij opheffing van het beslag verhaal op [eiser] illusoir wordt. [eiser] heeft zijnerzijds in het geheel geen onderbouwing gegeven aan zijn belang bij opheffing van de beslagen, anders dan dat hij niet over de vorderingen kan beschikken. Dat enkele feit weegt niet op tegen het belang van [gedaagde].
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 75,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 891,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 891,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken
op 8 mei 2013.