vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/238276 / HA ZA 13-25
Vonnis in incident van 8 mei 2013
[verweerster in het incident]
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.H.M. Harbers te Doetinchem,
[eiser in het incident]
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J. Zandberg te Zevenaar.
Partijen zullen hierna [verweerster in het incident] en [eiser in het incident] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk eis in reconventie
- het antwoord in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. In het kader van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2. Partijen zijn voormalige echtelieden. Op 31 december 2007 hebben partijen in verband met hun echtscheiding een vaststellingsovereenkomst gesloten, die onder meer als volgt luidt:
De ondergetekenden
[…]
nemen in aanmerking
[…]
3. De man bezit de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Ierse. De vrouw is woonachtig in Nederland. De man woonde tot voor kort ook in Nederland en thans in Duitsland. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht en Nederlands recht is het toepasselijke recht.
[…]
Zij zijn het volgende overeengekomen ter beslechting van hun geschil aangaande de gevolgen van de echtscheiding.
[…]
4. De overige vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van het huwelijk
4.1. Partijen zijn certificaathouder van Marmac Beheer BV, ieder voor 50%. De vrouw verkoopt en levert haar certificaten aan de man tegen een prijs van € 330.000. De man neemt de daaruit voortvloeiende fiscale claim aanmerkelijk belang voor zijn rekening onder volgende voorwaarde:
[…]
4.1.2. De vrouw zal de aanwijzingen van de accountant van de man stipt en onmiddellijk volgen voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting in verband met de fiscale claim aanmerkelijk belang, die wordt doorgeschoven naar de man.
[…]
8. Kwijting en vrijwaring
[…]
8.2. Partijen vrijwaren elkaar over en weer, indien de ene partij wordt aangesproken tot voldoening van een schuld, die ingevolge deze overeenkomst een laste van de andere partij komt.
2.3. In de aangifte Inkomstenbelasting 2008 van [verweerster in het incident] is als inkomen uit “aanmerkelijk belang” (box 2) € 0,00 aangegeven.
2.4. Bij brief van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Arnhem, aan de toenmalig raadsman van [verweerster in het incident] meegedeeld dat aan [verweerster in het incident] conform het voornemen van 16 maart 2011 inzake afwijking van de aangifte een aanslag aanmerkelijk belang is opgelegd.
2.5. De aanslag is bij brief van 4 november 2011 aan [verweerster in het incident] toegezonden en bedraagt (inclusief heffingsrente) € 89.838,00. [verweerster in het incident] heeft deze aanslag inmiddels voldaan.
3. Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
3.1. [verweerster in het incident] vordert in de hoofdzaak, samengevat:
I. verklaring voor recht dat uit hoofde van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst de door [verweerster in het incident] verschuldigd geworden aanmerkelijk belangheffing, verband houdend met de certificaten van aandelen in Marmac Beheer B.V., voor rekening van [eiser in het incident] komen;
II. veroordeling van [eiser in het incident] tot betaling aan haar van € 89.838,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met rente en kosten;
III. veroordeling van [eiser in het incident] in de proceskosten;
IV. veroordeling van [verweerster in het incident] in de nakosten.
3.2. [verweerster in het incident] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiser in het incident] tekortschiet in de nakoming van de betalingsverplichting die op grond van de vaststellingsovereenkomst op hem rust. [verweerster in het incident] stelt daartoe dat [eiser in het incident] op grond van artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst is gehouden de aan [verweerster in het incident] opgelegde fiscale claim aanmerkelijk belang ten bedrage van € 89.838,00 voor zijn rekening te nemen. Daarnaast stelt zij dat [eiser in het incident] op grond van artikel 8.2 is gehouden tot integrale voldoening van al hetgeen zij op grond van de opgelegde fiscale claim aanmerkelijk belang aan de Belastingdienst is verschuldigd of nog zal worden verschuldigd.
3.3. [verweerster in het incident] stelt zich in de dagvaarding op het standpunt dat partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. [verweerster in het incident] voert aan dat [eiser in het incident] in Duitsland woont en dat de artikelen 99 tot en met 108 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen bevoegde rechter aanwijzen. Zij concludeert daaruit dat deze rechtbank op grond van artikel 109 Rv bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
3.4. [eiser in het incident] vordert in de conclusie van antwoord in conventie/voorwaardelijke eis in reconventie allereerst dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en [verweerster in het incident] niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering. Daartoe voert hij aan dat partijen in de preambule van de vaststellingsovereenkomst – waarop [verweerster in het incident] de bevoegdheid van deze rechtbank baseert – hebben overwogen dat de Nederlandse rechter voor de echtscheiding rechtsmacht had. Een forumkeuze voor toekomstige geschillen is volgens [eiser in het incident] in de vaststellingsovereenkomst niet gemaakt. Dat betekent volgens hem dat de gewone bevoegdheidsregels van toepassing zijn. Op grond van die regels is de Nederlandse rechter onbevoegd, aldus [eiser in het incident]. Ook aan artikel 109 Rv kan de Nederlandse rechter volgens [eiser in het incident] geen rechtsmacht ontlenen, nu die bepaling behoort tot de afdeling in Rv die niet de rechtsmacht, maar de relatieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter regelt.
3.5. [verweerster in het incident] voert verweer in het incident. Primair stelt zij zich op het standpunt dat geen rechtsgeldig bevoegdheidsincident is opgeworpen, nu uit de titel van de conclusie van [eiser in het incident] en ook uit het begeleidende B-formulier niet voortvloeit dat sprake is van een incidentele vordering houdende een exceptie tot onbevoegdheid. Subsidiair stelt [verweerster in het incident] zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 23 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Verordening) bevoegd is van het geschil kennis te nemen gelet op de forumkeuze van partijen. Voor zover daarvan al geen sprake zou zijn, is de Nederlandse rechter volgens [verweerster in het incident] bevoegd op grond van artikel 5, aanhef en onder 1a van de EEX-Verordening. Deze rechtbank is volgens [verweerster in het incident] bevoegd als rechter van de woonplaats van [verweerster in het incident] of als rechter van de plaats waar de verbintenis is of wordt uitgevoerd.
3.6. In het navolgende zal de rechtbank, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling in het incident
4.1. Op grond van artikel 11 Rv moet het verweer dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in dagvaardingszaken op straffe van verval van het recht daartoe worden gevoerd vóór alle weren ten gronde. Aan dit vereiste is voldaan, nu [eiser in het incident] in het eerste namens hem genomen processtuk de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft betwist. Daaraan doet niet af dat op het voorblad van de conclusie van antwoord in conventie/voorwaardelijke eis in reconventie of op het B-formulier niet staat vermeld dat [eiser in het incident] ook een incidentele vordering instelt. Het primaire verweer van [verweerster in het incident] wordt verworpen.
4.2. Nu beide partijen zijn gevestigd in landen die partij zijn bij de EEX-Verordening, moet de vraag naar de bevoegdheid van de rechtbank worden beantwoord aan de hand van die Verordening. Op grond van artikel 93 van de Grondwet en artikel 1 Rv heeft de EEX-Verordening voorrang boven commune bevoegdheidsregels. Uit artikel 1 lid 1 volgt de materiële toepasselijkheid van deze Verordening op het onderhavige geschil.
4.3. Artikel 23 van de EEX-Verordening bepaalt dat, wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht bevoegd is of de gerechten van die lidstaat bevoegd zijn. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt, voor zover hier van belang, gesloten bij een schriftelijke overeenkomst (artikel 23 lid 1 sub a). Een geldige forumkeuze als bedoeld in deze bepaling maakt de aldus aangewezen rechter, behoudens afwijkend beding, exclusief bevoegd en prevaleert boven de bevoegdheidsregels in de artikelen 2 en 5 van de EEX-Verordening.
4.4. Onder punt 3 van de preambule van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Daarmee is op zichzelf sprake van een forumkeuze als bedoeld in artikel 23 van de EEX-Verordening. De vraag is echter of die forumkeuze alleen betrekking had op de echtscheiding, zoals [eiser in het incident] betoogt, of zich ook uitstrekt tot het onderhavige geschil. Naar het oordeel van de rechtbank is het laatste het geval. Aan het slot van de preambule van de vaststellingsovereenkomst staat immers vermeld dat partijen het daarna volgende zijn overeengekomen “ter beslechting van hun geschil aangaande de gevolgen van de echtscheiding”. In artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst is vervolgens bepaald dat [eiser in het incident] de fiscale claim aanmerkelijk belang onder bepaalde voorwaarden voor zijn rekening neemt. Nu het geschil in de hoofdzaak betrekking heeft op de vraag of [eiser in het incident] is gehouden om de fiscale claim aanmerkelijk belang voor zijn rekening te nemen die aan [verweerster in het incident] is opgelegd, is sprake van een geschil “aangaande de gevolgen van de echtscheiding”. Ook daarvoor geldt dus de forumkeuze. Gelet hierop is de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.5. De EEX-Verordening geeft geen antwoord op de vraag welke Nederlandse rechter bevoegd is in het geval van een forumkeuze voor “de Nederlandse rechter”. Deze vraag moet daarom worden beantwoord aan de hand van de regels van relatieve bevoegdheid in Rv. [verweerster in het incident] voert terecht aan dat de artikelen 99 tot en met 108 Rv geen bevoegde Nederlandse rechter aanwijzen. Op grond van artikel 109 Rv is in dat geval de rechter van de woonplaats van de eiser bevoegd. Gelet op de woonplaats van [verweerster in het incident] – Duiven – leidt het voorgaande tot de conclusie dat deze rechtbank bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Dit betekent dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, nu de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
4.6. [eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. Deze kosten worden aan de zijde van [verweerster in het incident] tot op heden begroot op € 894,00 wegens salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 894,00).
5. De beoordeling in de hoofdzaak
5.1. [eiser in het incident] heeft al geantwoord in conventie en heeft ook een voorwaardelijke eis in reconventie ingediend. Gelet op de stand van de procedure zal de rechtbank een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te verkrijgen en om te onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. In verband met de naderende zomervakantieperiode zullen de verhinderdagen worden opgevraagd over een iets ruimere periode dan gebruikelijk.
5.2. [verweerster in het incident] heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie te nemen. [verweerster in het incident] moet een schriftelijke conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer worden genomen.
5.3. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
5.4. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
5.5. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
5.6. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
5.7. Van de verklaringen ter zitting zullen geen ondertekende weergaven in het proces-verbaal worden opgenomen. Naast een verkort proces-verbaal worden de griffiersaantekeningen in het dossier bewaard.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst het gevorderde af en verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak,
6.2. veroordeelt [eiser in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster in het incident] begroot op € 894,00,
6.3. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. D.M.I. de Waele in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.4. bepaalt dat [verweerster in het incident] en [eiser in het incident] dan in persoon aanwezig moeten zijn,
6.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 mei 2013 voor het opgeven van de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september 2013, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
6.6. bepaalt dat bij gebreke van de opgevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelf zal bepalen,
6.7. bepaalt dat na vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
6.8. wijst partijen erop dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
6.9. bepaalt dat de in de overwegingen bedoelde stukken uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moeten zijn toegestuurd,
6.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.