ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
240697
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagvrije voet en executoriaal derdenbeslag op AOW-uitkering in internationaal kader

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, staat centraal of Sparkasse Kleve de gehele AOW-uitkering van eiser mag inhouden op basis van een executoriaal derdenbeslag dat is gelegd naar aanleiding van een vonnis van 25 april 2007. Eiser, die stelt sinds november 2011 in Nederland te verblijven, betwist dat hij in Duitsland woont, waar hij staat ingeschreven. Hij vraagt de voorzieningenrechter om een beslagvrije voet toe te passen, zoals geregeld in de artikelen 475d en 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Sparkasse Kleve voert aan dat eiser in Duitsland woont en daarom geen recht heeft op een beslagvrije voet.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen, is gebaseerd op de EEX-Verordening. De rechter heeft de overgelegde verklaringen van eiser en zijn dochter beoordeeld, maar deze bleken onvoldoende overtuigend om aan te nemen dat eiser daadwerkelijk in Nederland woont. De rechter concludeert dat, zelfs als aangenomen wordt dat eiser tijdelijk in Nederland verblijft, de vorderingen niet voor toewijzing gereed zijn. Dit komt doordat de beslagvrije voet verminderd kan worden met andere inkomsten van de schuldenaar, en eiser niet voldoende informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Sparkasse Kleve zijn begroot op € 1.405,00. Dit vonnis is op 19 april 2013 uitgesproken en heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van beslagvrije voet in internationale contexten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/240697 / KG ZA 13-135
Vonnis in kort geding van 19 april 2013
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat mr. J. Zeegers te Doetinchem,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SPARKASSE KLEVE,
gevestigd te Kleve (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. I.C.E. Draisma te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Sparkasse Kleve genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Sparkasse Kleve.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 25 april 2007 is [eiser] veroordeeld om aan Sparkasse Kleve een bedrag van € 88.758,90 te betalen, vermeerderd met contractuele rente. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2. Uit kracht van de grosse van het voornoemde vonnis van 25 april 2007 heeft Sparkasse Kleve op 21 mei 2008 onder de Sociale Verzekeringsbank te Nijmegen executoriaal derdenbeslag gelegd op de AOW-uitkering van [eiser].
2.3. Vanaf mei 2012 wordt de gehele AOW-uitkering van [eiser] ingehouden in verband met het voornoemde executoriaal derdenbeslag.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – dat ten aanzien van het door Sparkasse Kleve ten laste van [eiser] gelegde executoriaal derdenbeslag op diens AOW-uitkering de beslagvrije voet voor een alleenstaande van 65-plus met terugwerkende kracht per 1 mei 2012 toegepast wordt, met veroordeling van Sparkasse Kleve tot terugbetaling van het te veel aan Sparkasse Kleve betaalde, uitgaande van de door de voorzieningenrechter te bepalen beslagvrije voet.
3.2. Sparkasse Kleve voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Deze zaak draait om het executoriaal derdenbeslag dat uit hoofde van het
vonnis 25 april 2007 onder de Sociale verzekeringsbank te Nijmegen is gelegd door Sparkasse Kleve, die in Duitsland is gevestigd. Aldus heeft dit kort geding een internationaal karakter en ligt als eerste de vraag voor of de voorzieningenrechter bevoegd is van de vorderingen in deze zaak kennis te nemen. Dat is het geval. De voorzieningenrechter ontleent zijn bevoegdheid aan art. 22 lid 5 EEX-Verordening en aan art. 24 EEX-Verordening. Dat laatste omdat tegen de bevoegdheid van de voorzieningenrechter geen verweer is gevoerd.
4.2. De kernvraag in deze procedure is of Sparkasse Kleve de gehele AOW-uitkering van [eiser] op basis van het executoriaal derdenbeslag dat uit hoofde van het vonnis
van 25 april 2007 is gelegd, heeft mogen inhouden en dat mag blijven doen of dat, zoals [eiser] stelt, een beslagvrije voet toegepast had moeten worden en ook voortaan daarmee rekening moet worden gehouden.
4.3. Uitgangspunt is dat op grond van art. 475c Rv aan de AOW-uitkering een beslagvrije voet is verbonden en dat die wordt berekend op de wijze als vermeld in art. 475d Rv. Op basis van art. 475e Rv geldt – kort weergegeven – echter geen beslagvrije voet voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft.
4.4. Sparkasse Kleve past geen beslagvrije voet toe op de inhoudingen uit hoofde van het executoriaal derdenbeslag op de AOW-uitkering van [eiser] omdat [eiser] staat ingeschreven op een adres in [woonplaats], Duitsland. Sparkasse Kleve gaat er daarom vooralsnog vanuit dat [eiser] in Duitsland woont en om die reden voor hem geen beslagvrije voet geldt.
4.5. [eiser] betwist niet dat hij staat ingeschreven in Duitsland, maar volgens hem woont hij daar niet. Hij stelt sinds november 2011 in [woonplaats 2] te verblijven, bij zijn dochter. Volgens [eiser] moet er op basis van art. 475e Rv daarom toch een beslagvrije voet toegepast worden, in zijn geval voor een alleenstaande 65-plusser, en had daarom niet zijn gehele AOW-uitkering ingehouden mogen worden vanaf mei 2012.
4.6. Blijkens het door [eiser] overgelegde uittreksel van 26 juni 2012 uit de basisadministratie van de gemeente [woonplaats 2], is [eiser] op 21 februari 2012 vanuit zijn woonplaats [woonplaats 2] naar Duitsland vertrokken. Niet in geschil is dat hij sindsdien staat ingeschreven in [woonplaats]. Op grond van art. 1:11 lid 2 BW, waarin is bepaald dat een natuurlijk persoon vermoed wordt zijn woonstede te hebben verplaatst wanneer hij daarvan op wettelijk voorgeschreven wijze aan de betrokken colleges van burgemeester en wethouders heeft kennis gegeven, wordt [eiser] dan ook vermoed sinds 21 februari 2012 te wonen in [woonplaats], Duitsland.
4.7. [eiser] mag dat vermoeden ontzenuwen. Om in dit kort geding aannemelijk te maken dat hij sinds november 2011 vast verblijft bij zijn dochter in [woonplaats 2], heeft [eiser] een aantal verklaringen overgelegd. Het betreft verklaringen van zijn dochter en haar buren. Deze verklaringen komen er op neer dat [eiser], na het overlijden van zijn vrouw,
vanaf 1 november 2011 bij zijn dochter woont. Verder heeft [eiser] een verklaring overgelegd van de eigenaresse van een lunchroom in [woonplaats 2], inhoudende dat [eiser] vanaf 1 november 2011 meermalen per week de lunchroom in [woonplaats 2] bezoekt, alsmede een verklaring van de eigenaar van het pand in [woonplaats] waar [eiser] staat ingeschreven, met de strekking dat [eiser] die woning per 1 maart 2012 zou betrekken maar dat [eiser] in verband met persoonlijke omstandigheden dat niet heeft gedaan.
Ook heeft [eiser] een overzicht in het geding gebracht van bij- en afschrijvingen van een ABN Amro Bankrekening, waarvan niet is betwist dat het zijn bankrekening betreft.
4.8. Wat opvalt aan de overgelegde verklaringen is dat die een voorgeschreven indruk maken door de grote gelijkenis die zij vertonen in opmaak en bewoordingen. Verder zijn deze verklaringen niet van recente datum. De meest recente verklaring is van 20 november 2012. Op zichzelf overtuigen deze verklaringen dan ook onvoldoende. Voorts kan ook over de in het geding gebrachte overzicht van de bank opgemerkt worden dat het niets over de huidige situatie zegt. Het geeft een overzicht van bij- en afschrijvingen in de
periode 20 maart 2012 tot en met 4 juli 2012. Maar gezien de frequente transacties in en rond [woonplaats 2] die op dat overzicht vermeld staan, in combinatie met de voornoemde verklaringen, valt ook weer niet geheel uit te sluiten dat [eiser] vanaf 1 november 2011 in Nederland woont, althans na 1 november 2011 daar gedurende een periode zijn vaste verblijfplaats had. Een en ander zal daarom verder onderzocht moeten worden. Door zijn beperkingen leent dit kort geding zich daar niet voor. Thans is daarom niet zonder meer duidelijk wat na 1 november 2011 de vaste verblijfplaats van [eiser] is (geweest, voor enige tijd).
4.9. Maar ook als veronderstellenderwijs aangenomen wordt dat [eiser]
na 1 november 2011 (gedurende een periode) zijn vaste verblijfplaats had in Nederland, liggen de vorderingen niet gereed voor toewijzing. Kort weergegeven wordt op grond van art. 475d lid 6 Rv de beslagvrije voet namelijk verminderd met andere inkomsten van de schuldenaar. Mede hierom heeft de schuldenaar op grond van art. 475g Rv de plicht om informatie te verschaffen over zijn inkomen.
4.10. [eiser] stelt dat hij slechts een maandinkomen heeft van (circa) € 880,00, te weten zijn AOW-uitkering met aanvullend pensioen. Sparkasse Kleve betwist dat. Volgens haar heeft [eiser] meer inkomen. Daar lijken aanwijzingen voor te zijn. Niet in geschil is namelijk dat [eiser] Sparkasse Kleve een bedrag van € 30.000,00 in het vooruitzicht had gesteld als afbetaling op zijn schuld. Dat bedrag zou het totale honorarium zijn dat [eiser], die projectontwikkelaar is geweest, zou ontvangen voor bemiddelingswerkzaamheden met betrekking tot een bouwproject in Tilburg. [eiser] stelt wel dat hij dit bedrag niet meer zal ontvangen nu hij met de desbetreffende werkzaamheden is gestopt omdat hij het honorarium niet aan Sparkasse Kleve wil afdragen als die daartegenover geen finale kwijting verleent, maar die stelling heeft hij niet nader onderbouwd. Er is dan ook een gerede mogelijkheid dat [eiser] hieruit wel inkomsten heeft die geheel of gedeeltelijk meegenomen zullen moeten worden in de berekening van een beslagvrije voet.
4.11. Verder laat het hiervoor genoemde overzicht van de bank een bestedingspatroon zien dat niet lijkt te passen bij een maandinkomen van € 880,00. [eiser] heeft dat niet echt weersproken. Wel heeft hij verklaard dat hij leeft op kosten van zijn dochter en van geld dat hij leent van de eigenaar van het huis in [woonplaats], die tevens een vriend van hem is, maar in de voornoemde verklaringen van zijn dochter en van de eigenaar van het huis staat hierover niets vermeld. Wel heeft [eiser] ter zitting een verklaring getoond over een geldlening, maar alleen op grond daarvan kan niet aangenomen worden dat [eiser] naast zijn AOW-uitkering met aanvullend pensioen geen andere inkomsten heeft waar mogelijk rekening mee gehouden moet worden bij de vaststelling van een beslagvrije voet. Ook dat zal dus nog nader onderzocht moeten worden.
4.12. De slotsom van al het vorenstaande is dan ook dat de vorderingen zullen worden afgewezen en dat [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sparkasse Kleve worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.405,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Sparkasse Kleve tot op heden begroot op € 1.405,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken
op 19 april 2013.
Coll: MJD