ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1868

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/4107
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een drank- en horecavergunning met betrekking tot de afwezigheid van een afkoelperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een drank- en horecavergunning aan de Jongerenvereniging Unitas, gevestigd te Wageningen. Eisers, die in de nabijheid van de vergunninghoudster wonen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Wageningen, dat op 5 juli 2012 was genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 januari 2013, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi en de vergunninghoudster door mr. J.T.F. van Berkel.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er in de vergunning geen afkoelperiode was opgenomen. Dit houdt in dat er geen voorschrift was dat het schenken van alcoholhoudende drank moest stoppen voor de sluitingstijd. De rechtbank stelde vast dat de burgemeester in een eerder besluit had bepaald dat er een schenkverbod moest gelden vanaf een kwartier voor sluitingstijd, maar dit was niet in de nieuwe vergunning opgenomen. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de tijden voor het schenken van alcohol.

De rechtbank heeft zelf voorzien in de zaak en bepaald dat het schenken van alcohol elke dag van de week van 16:00 tot 0:00 en van 0:00 tot 05:45 uur is toegestaan. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 944, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 156 aan eisers moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bestuursrecht
Locatie Arnhem
registratienummer: AWB 12/4107
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 mei 2013.
[eisers],
gezamenlijk: eisers,
te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder,
alsmede
Jongerenvereniging Unitas, partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghoudster,
gevestigd te Wageningen, vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juli 2012.
2. Procesverloop
Verweerder heeft bij het bestreden besluit krachtens de artikelen 3 en 4 van de Drank- en horecawet, zoals deze luidden ten tijde van belang, een drank- en horecavergunning verleend aan vergunninghoudster.
Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. In het bestreden besluit zijn de tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen ongegrond verklaard en is de gevraagde drank- en horecavergunning verleend.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep bij de rechtbank ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het bovenvermelde beroep is behandeld ter zitting van 25 januari 2013, tezamen met de beroepen met registratienummers 11/4584 en 11/4757. In de procedures met registratienummers 11/4584 en 11/4757 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Eiser
[naam] is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. R. Benhadi. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van der Sluis, G.H. Landeweerd, E. Schapendonk, en
E.C. Bijker. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door S.M. Jansen, voorzitter van de gebouwencommissie en P. Voskuilen, namens het bestuur van de vereniging, bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld bij de verlening van een drank- en horecavergunning alleen belangen ten aanzien van de volksgezondheid van belang zijn. Daarom zijn naar het oordeel van verweerder enkel de aanvrager, de gemeente als vergunningverlener en de Voedsel- en Warenautoriteit belanghebbende bij een dergelijk besluit en aldus eisers niet.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De omstandigheid dat de belangen van omwonenden geen bij het nemen van het besluit mee te wegen belangen zouden vormen, laat onverlet dat eisers, die allen wonen dan wel gevestigd zijn in de nabijheid van het desbetreffende pand, de feitelijke gevolgen van een verstrekte drank- en horecavergunning ondervinden. Zij hebben dan ook een rechtstreeks belang bij het bestreden besluit.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 4, eerste lid, van de DHW, zoals dat luidde ten tijde van belang, bepaalde dat burgemeester en wethouders aan een vergunning, die op grond van artikel 3 voor het horecabedrijf wordt verleend aan een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard, een of meer voorschriften of beperkingen verbinden die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.
Artikel 4, tweede lid, van de DHW bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde voorschriften of beperkingen op geen andere onderwerpen betrekking kunnen hebben dan:
a. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;
b. het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;
c. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
(...)
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de DHW wordt een vergunning geweigerd indien:
a. niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen;
b. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn;
c. artikel 7, tweede lid, of artikel 31, derde lid, zich tegen de verlening van de gevraagde vergunning verzet;
d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften. (...)
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de DHW, wordt een vergunning verleend, indien geen der in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.
Eisers betogen dat in de vergunning geen nadere voorschriften als bedoeld in artikel 4 van de DHW, zijn opgenomen, omdat de enkele verwijzing in het bestreden besluit naar artikel 4 van de DHW daartoe niet leidt.
Dit betoog volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit wordt in het kader van artikel 4 van de DHW verwezen naar de bij dat besluit behorende voorschriften, opgenomen in de Bijlage Drank- en Horecavergunning. Deze bijlage dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als de op basis van artikel 4 van de DHW aan de vergunning verbonden voorschriften, waarin overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de DHW beperkingen zijn opgelegd aan vergunninghoudster wat betreft, voor zover thans van belang, het houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen.
Krachtens artikel 4, tweede lid, aanhef en onder c, van de DHW mag verweerder over de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt, nadere voorschriften stellen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in de thans voorliggende vergunning slechts de tijden worden bepaald gedurende welke alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. De openingstijden als zodanig worden niet in de vergunning op grond van de DHW vastgesteld maar op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Wageningen (hierna: APV) bepaald door de burgemeester. In dat kader gebruikt de burgemeester de beleidsregel “sluitingstijden voor horecabedrijven in de gemeente Wageningen 2006”.
De burgemeester van Wageningen heeft bij besluit van 29 maart 2012 op grond van artikel 2:29 van de APV de openingstijden vastgesteld. Tegen dit besluit is door eisers niet opgekomen zodat het besluit in rechte vaststaat. De openingstijden, alsmede de betrokken beleidsregel, kunnen in het kader van het thans bestreden besluit aldus niet aan de orde komen. De hierop betrekking hebbende beroepsgronden leiden aldus reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
De stelling van eisers dat niet gebleken is dat verweerder de betrokken aanvraag heeft beoordeeld aan het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, volgt de rechtbank niet. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder informatie heeft gevraagd bij de daartoe aangewezen instanties en dat verweerder de aanvraag aan voormeld besluit heeft beoordeeld. De beroepsgrond faalt derhalve.
Eisers hebben verder betoogd dat verweerder de aangevraagde vergunning had moeten weigeren op grond van het bepaalde in artikel 27, eerste lid, onder b, van de DHW omdat de aanvraag niet overeenstemt met de feitelijke toestand. Verweerder neemt immers aan dat vergunninghoudster één dag per week gesloten zal zijn en veelal eerder zal sluiten dan de vergunning toestaat. Dit is echter niet opgenomen in de vergunning zelf.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vergunning is verleend overeenkomstig de aanvraag. Dat verweerder heeft gesteld dat hij ervan uitgaat dat vergunningshoudster een dag in de week dicht is en veelal eerder zal sluiten, geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder de vergunning daarom had moeten weigeren. Verweerder heeft hiermee willen aangeven dat de in de vergunning toegestane tijden niet elke dag ten volle zullen worden benut, maar heeft in het kader van de flexibiliteit niettemin de aangevraagde tijden vergund. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus de feitelijke toestand niet als zodanig afwijkend van de aanvraag heeft moeten achten dat deze reeds daarom had moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 21 van de DHW zal leiden tot verstoring van de openbare orde en veiligheid heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat, gelet op de ervaringen met andere sociëteiten en de ervaringen met vergunninghoudster ter plaatse, er geen aanknopingspunten zijn op grond waarvan vermoed moet worden dat sprake zal zijn van verstoring van de openbare orde en veiligheid. Dat vergunningverlening uit oogpunt van de veiligheid van het verkeer ongewenst zou zijn omdat sprake is van, ook in de nachtelijke uren, aan- en afrijden van vrachtauto’s hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in de door eisers aangevoerde stelling geen aanleiding heeft hoeven zien de aangevraagde vergunning te weigeren. De beroepsgrond faalt.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat in het bestreden besluit ten onrechte geen zogenaamde “afkoelperiode” is voorgeschreven, te weten dat reeds voor sluitingstijd moet worden gestopt met het schenken van alcoholhoudende drank, overweegt de rechtbank dat in voormeld besluit van 29 maart 2012 is vermeld dat vanaf een kwartier voor het sluitingstijdstip een schenkverbod en een verbod om nieuwe bestellingen op te nemen geldt, terwijl in het thans bestreden besluit ter zake niets is opgenomen.
Zoals ter zitting is gebleken heeft verweerder met het bestreden besluit ten onrechte geen afkoelperiode van 15 minuten opgenomen. Door vergunninghoudster moet gezorgd worden dat om uiterlijk 5.45 uur gestopt wordt met schenken, terwijl hij tot 06:00 uur open mag zijn, aldus verweerder ter zitting. Nu in meergenoemde bijlage bij het bestreden besluit, welke bijlage als voorschriften op de voet van artikel 4, tweede lid, van de DHW is aan te merken, vermeld wordt dat tot 06:00 uur alcohol mag worden geschonken, is het besluit in zoverre aldus onzorgvuldig tot stand gekomen.
De beroepsgrond slaagt derhalve. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Nu uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder beoogd heeft dat om uiterlijk 05.45 uur gestopt wordt met schenken van alcoholhoudende drank, zal dat ook de uitkomst zijn bij het hernieuwd beslissen op het bezwaar, zodat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf zal voorzien en zal bepalen dat de tijden van schenken van alcohol elke dag van de week van 16:00 tot 0:00 en van 0:00 tot 05:45 uur toegestaan is.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 944 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de in de Bijlage bij dat besluit opgenomen tijden voor het schenken van alcohol;
bepaalt dat het schenken van alcohol elke dag van de week van 16:00 tot 0:00 en van 0:00 tot 05:45 uur is toegestaan;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover het is vernietigd;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 944;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 156 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. W.M.B. Elferink en
mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 mei 2013.