ECLI:NL:RBGEL:2013:5977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
12_5065
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag en bezwaar Liander N.V. tegen de Minister van Infrastructuur en Milieu

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Liander N.V. en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de Minister van 29 augustus 2012, waarin een eerdere brief van Liander N.V. als bezwaarschrift werd aangemerkt en niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 3 november 2009 van Liander N.V. een aanvraag was om de Nadeelcompensatieregeling (NKL 1999) toe te passen op de verlegging van kabels en leidingen, en dat de reactie van de Minister op deze aanvraag een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de Minister ten onrechte de brief van 20 april 2011 als bezwaarschrift heeft aangemerkt, en dat er geen sprake was van een bezwaar. Hierdoor is het beroep van Liander N.V. gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de Minister ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Liander N.V. ter hoogte van € 944 en het griffierecht van € 310. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/5065
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
Liander N.V., eiseres,
gevestigd te Duiven, vertegenwoordigd door mr. A.T. Meijer,
tegen
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 augustus 2012.
2 Procesverloop
Bij brief van 9 oktober 2012 heeft eiseres tegen het onder 1 vermelde besluit beroep ingesteld.
Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 maart 2013. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door mr. A.T. Meijer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J.A. Soupart.
3 Overwegingen
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) in werking getreden. Gelet op het overgangsrecht neergelegd in deel C, artikel 1 van de Wab is op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Wab. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
De rechtbank ontleent aan de stukken, voor zover hier van belang, het volgende.
In verband met reconstructiewerkzaamheden aan de N831 te Hedel heeft de provincie Gelderland aan de Staat der Nederlanden en haar taakorganisaties op 15 februari 2007 volmacht gegeven om de provincie in alle opzichten te vertegenwoordigen ter zake van de verstrekking van opdrachten aan beheerders van kabels en leidingen (nutsbedrijven) tot verlegging van aanwezige kabels en leidingen en om in het kader hiervan de noodzakelijke (rechts)handelingen te verrichten.
In het kader daarvan heeft verweerder Nuon N.V. (rechtsvoorganger van eiseres) bij brief van 16 april 2007 medegedeeld dat op de verlegging van leidingen en kabels de Bevriezingsregeling van de provincie Gelderland (verder: de Bevriezingsregeling) van toepassing is.
Door Liander en de Staat der Nederlanden is een drietal overeenkomsten gesloten waarin is opgenomen dat de schadevergoeding op grond van de Bevriezingsregeling op nihil wordt vastgesteld.
Nadat aanleiding van een ingewonnen juridisch advies heeft eiseres, mede in zoverre als rechtsopvolger van Nuon N.V., zich bij brief van 3 november 2009 aan verweerder op het standpunt gesteld dat de verlegging van de kabels het gevolg is van de reconstructie van de A2 en dat om die reden de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegen 1999 (verder: de NKL 1999) van toepassing is en verweerder verzocht om in het licht daarvan op de in geding zijnde verleggingen de NKL 1999 toe te passen.
In antwoord daarop heeft verweerder eiseres bij brief van 26 januari 2010 meegedeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de reconstructie van de A2 en die van de provinciale weg N831 en dat de Bevriezingsregeling van toepassing is.
Bij brief van 20 april 2011 heeft Alliander N.V. (waarvan eiseres deel uitmaakt) in antwoord op de brief van verweerder van 26 januari 2010 meegedeeld verweerders standpunt niet te onderschrijven en heeft zij verzocht tot betaling van de ontwerp-, begeleidings- en uitvoeringskosten of tot afgifte van een voor beroep vatbaar besluit. Op 15 september 2011 heeft zij dit verzoek herhaald.
Bij brief van 8 augustus 2012 wordt deze brief van 20 april 2011 in herinnering geroepen en wordt duidelijk gemaakt dat eiseres alsnog een besluit wenst over de toepassing van de NKL 1999, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op de brief van 8 augustus 2012 de brief van 20 april 2011 als een bezwaarschrift tegen het besluit van 26 januari 2010 aangemerkt en wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat geen dwangsom is verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
In beroep heeft eiseres gesteld dat de brief van 3 november 2009 nooit als verzoek is bedoeld, maar betrekking had op de abstracte en informatieve vraag welke regeling op een eventueel nadeelcompensatieverzoek van toepassing is. Eiseres is van mening dat verweerder de brief van 20 april 2011 ten onrechte als bezwaarschrift heeft aangemerkt en dus ook niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat dit kennelijk niet‑ontvankelijk was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van eiseres van 3 november 2009 een verzoek aan verweerder om de NKL 1999 toe te passen en aldus een aanvraag om een besluit te nemen. Dat deze brief geen verzoek was een besluit te nemen doch slechts een verzoek om informatie over de toepassing van de NKL 1999 in abstracto, zoals eiseres stelt, is de rechtbank niet van oordeel. In de een na laatste alinea van deze brief wordt immers het verzoek gedaan om de NKL 1999 op de betrokken leidingverlegging van toepassing te achten en eiseres daaromtrent te berichten. Indien het verzoek wordt afgewezen, zo vervolgt die alinea, rest haar niets anders dan zich te beraden over gerechtelijk stappen, aldus eiseres in die brief. Daarom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de brief van 3 november 2009 als een verzoek om toepassing van de NKL 1999 mogen aanmerken en daarmee als een verzoek een besluit te nemen. De reactie daarop bij brief van 26 januari 2010 is een afwijzing van die aanvraag en daarmee, gelet op het bepaalde in artikel 1:3, eerste en tweede lid, een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Anders dan eiseres stelt is aldus geen sprake van het uitblijven van een besluit op een verzoek om de NKL 1999 op de betrokken leidingverleggingen toe te passen.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de tekst noch de context van de brief van eiseres van 20 april 2011 kan worden afgeleid dat dit een bezwaarschrift is tegen het besluit van 26 januari 2010. Ook de brief van 8 augustus 2011 geeft dergelijke aanknopingspunten niet. Verweerder heeft deze brief van 20 april 2011 dan ook ten onrechte als een bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2010 aangemerkt en als zodanig behandeld. Verweerder was aldus ook onbevoegd het bestreden besluit, voor zover dat strekt tot niet‑ontvankelijkverklaring van een bezwaar, te nemen. Er is immers geen sprake van enig bezwaar. Het beroep is aldus gegrond en het bestreden besluit moet in zoverre dan ook worden vernietigd.
Het thans bestreden besluit moet, gelet op de verwijzing naar de brief van 8 augustus 2011, voorts echter ook als een reactie op die brief worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat in deze brief van 8 augustus 2011 een (nieuwe) aanvraag wordt gedaan de NKL 1999 van toepassing te achten op de betrokken leidingverleggingen. Dat een dergelijke aanvraag gelijk is aan de eerdere aanvraag van 3 november 2009, waarop bij besluit van 26 januari 2010 is besloten, maakt niet dat geen sprake is van een aanvraag waarop beslist moet worden. Ook het verzoek om terug te komen van de eerdere afwijzing is immers een verzoek om een besluit te nemen. Op een dergelijke aanvraag dient te worden besloten. Dat is bij het bestreden besluit gedaan, Daarmee is het bestreden besluit aldus (ook) een reactie op een aanvraag en daarom een zogenaamd primair besluit. Voor zover het beroepschrift gronden bevat die zijn gericht tegen de in het bestreden besluit vervatte afwijzing van de in de brief van 8 augustus 2011 gedane aanvraag, betreft dit aldus bezwaargronden tegen een besluit in primo. De rechtbank zal het beroepschrift daarom, onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb, ter verdere behandeling als een bezwaarschrift tegen het bestreden besluit aan verweerder doorzenden.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat een beslissing op bezwaar betreft, gegrond is en dat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
Voor zover het bestreden besluit is aan te merken als een besluit op het verzoek van eiseres, bij brief van 8 augustus 2011, om terug te komen van het besluit van 26 januari 2010, dient het als een besluit in primo te worden opgevat. Het beroepschrift zal in zoverre als bezwaarschrift worden doorgezonden naar verweerder.
Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 944 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4 Beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 29 augustus 2012 voor zover daarbij op een bezwaar is beslist;
III. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 944;
IV. bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: