ECLI:NL:RBGEL:2013:5817

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_2605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-uitkering na verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de intrekking van de AIO-uitkering. De eiser, die een AOW-uitkering ontving, had in 2012 na een verblijf van 13 weken in het buitenland opnieuw het land verlaten. De SVB heeft daarop zijn AIO-uitkering ingetrokken, omdat eiser langer dan de toegestane periode buiten Nederland verbleef. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de overgangsregeling van artikel 78q van de Wet werk en bijstand (Wwb) niet van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 27 november 2012 langer buiten Nederland verbleef dan toegestaan, en dat hij niet tijdig op de hoogte was van de wijziging in de wetgeving die per 1 januari 2012 van kracht werd. De rechtbank concludeerde dat de SVB terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team bestuursrecht
zaaknummer: ARN AWB 13/2605

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: C.G.M. Hoogmoed),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.J. Groenendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de periodieke uitkering voor ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) van eiser met ingang van 27 november 2012 ingetrokken. Daarbij heeft verweerder ook besloten de over de periode 27 november 2012 tot en met 30 november 2012 teveel betaalde AIO-aanvulling niet terug te vorderen.
Bij besluit van 13 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Eiser ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW). In aanvulling daarop ontving eiser van verweerder sinds 19 december 2007 een aanvullende inkomensvoorziening, de zogenoemde AIO-aanvulling.
2.
Eiser is Serviër van geboorte. Eiser verbleef van 28 oktober 2011 tot 9 januari 2012 in Servië. Daarna verbleef eiser van 26 mei 2012 tot en met 25 augustus 2012 opnieuw in Servië. Op 26 november 2012 is eiser nogmaals naar Servië gegaan. Eiser keerde daaruit terug op 26 januari 2013. Eiser heeft verweerder daarover per email van 25 november 2012 geïnformeerd. De ticket voor laatstgenoemde reis heeft eiser op 16 oktober 2012 gekocht.
3.
Naar aanleiding van het onder 2 genoemde emailbericht heeft verweerder bij beschikking van 6 december 2012 besloten de AIO-aanvulling van eiser in te trekken met ingang van 27 november 2012 op de grond dat eiser vanaf 27 november 2012 langer buiten Nederland was dan de voor hem toegestane periode. Daarbij heeft verweerder ook besloten de over de periode 27 november 2012 tot en met 30 november 2012 teveel betaalde AIO-aanvulling niet terug te vorderen.
4.
In geschil is of eiser vanaf 27 november 2012 langer buiten Nederland verblijf hield dan toegestaan.
5.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, en vierde lid, van de Wwb, tekst geldend vanaf 1 januari 2012, geldt dat personen van 65 jaar of ouder die per kalenderjaar langer dan dertien weken buiten Nederland verblijf houden dan wel een aaneengesloten periode van langer dan dertien weken verblijf houden buiten Nederland, geen recht op bijstand hebben.
6.
Ingevolge het tweede lid van artikel 78q van de Wwb geldt dat artikel 13, vierde lid, onderdeel b, van de Wwb, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) van toepassing blijft op de persoon die op de dag voor de inwerkingtreding van de gewijzigde wettekst verblijf houdt in het buitenland, gedurende de duur van zijn verblijf, doch ten hoogste gedurende zes maanden na de inwerkingtreding van die wet. De Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden is op 1 januari 2012 in werking getreden. Artikel 78q van de Wwb is ingevolge artikel 78q, derde lid, van de Wwb op 1 juli 2012 komen te vervallen.
7.
Ingevolge de tot 1 januari 2012 geldende tekst van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, en vierde lid, aanhef en onder b, van de Wwb gold dat personen van 65 jaar of ouder die per kalenderjaar langer dan zesentwintig weken buiten Nederland verblijf houden dan wel een aaneengesloten periode van langer dan zesentwintig weken verblijf houden buiten Nederland, geen recht op bijstand hebben.
8.
Eiser heeft aangevoerd dat hij niet tijdig wist van de per 1 januari 2012 ingevoerde wijziging van artikel 13, vierde lid, van de Wwb. Volgens eiser is hij hierover pas geïnformeerd bij brief van 31 mei 2012. Volgens eiser ging hij er daarom van uit dat het overgangsrecht voor hem op 1 juli 2012 zou ingaan.
9.
Volgens verweerder geldt de overgangsregeling alleen voor de vakantie van eiser die duurde van 28 oktober 2011 tot 9 januari 2012.
10.
De onder 8. genoemde beroepsgrond van eiser slaagt niet. Aanleiding voor de intrekking van de AIO-aanvulling was de mededeling van eiser van 25 november 2012 dat hij van 26 november 2012 tot 26 januari 2013 in Servië zou verblijven. De overgangsregeling is ingevolge artikel 78q, derde lid, van de Wwb per 1 juli 2012 komen te vervallen. Eiser kon in november van 2012 dus geen aanspraak meer maken op toepassing daarvan. Voorafgaand aan zijn melding op 25 november 2012 had eiser in dat kalenderjaar al van 26 mei 2012 tot en met 25 augustus 2012 buiten Nederland verblijf gehouden. Dat is dertien weken. Door niettemin opnieuw naar het buitenland te gaan, is gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, en vierde lid, van de Wwb het recht van eiser op bijstand komen te vervallen.
11.
De rechtbank heeft ook geen reden om aan te nemen dat verweerder in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Anders dan eiser stelt, hoefde verweerder eiser niet voordat hij in mei 2012 naar Servië afreisde over de wetswijziging te informeren. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser voorafgaand aan het buitenlands verblijf dat voor verweerder aanleiding was het recht op de AIO-aanvulling in te trekken, op de hoogte was van de nieuwe wetgeving.
12.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij een nieuwe aanvraag voor bijstand heeft ingediend, dat die aanvraag is afgewezen en dat die afwijzing bij beslissing op bezwaar van 23 augustus 2013 is gehandhaafd. Eiser heeft de rechtbank verzocht het recht op bijstand opnieuw vast te stellen. De rechtbank wijst dat verzoek af. Van een bijkomende beschikking als bedoeld in artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht is geen sprake, zodat de beslissing op bezwaar van 23 augustus 2013 geen onderdeel kan uitmaken van dit geding.
13.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, en mr. C.W.C.A. Bruggeman, leden, in aanwezigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.