2.6In het kader van een FIOD-onderzoek dat zich richtte op de pensioenregelingen van een aantal cliënten van [E] zijn over de verzending van de voormelde offerte en de aanpassing van de oorspronkelijke pensioenregeling door [E] de volgende verklaringen – voor zover relevant - afgelegd:
Op 31 mei 2005 door eiser:
“(…)
(Wij tonen u een uitdraai van de offerte zoals deze door [E] BV aan haar klanten is verzonden. Heeft u een dergelijke offerte ontvangen en zo ja, wat heeft u ermee gedaan?)
“Deze brief komt mij niet bekend voor. Absoluut niet.”
(Hoe wist u dat uw pensioen aangepast moest worden?)
“Dat wist ik niet. Ik ben bij [E] terecht gekomen in november 2003. [E] kreeg niet alleen mij als klant, maar een hele portefeuille van mijn voormalige boekhoudster. [E] en ik moesten wennen aan elkaar, met name als het gaat om de toegankelijkheid. De noodzaak van de aanpassing van mijn pensioen is wel eens ter sprake gekomen met de heer [H] of [I], maar ik weet niet meer wanneer en in welke omstandigheid. Ik wist ook niet wat er aangepast moest worden en wat de gevolgen zouden zijn als dat niet plaatsvond. Door [E] is daar geen informatie over verstrekt en ik heb niet om nadere informatie gevraagd. (…)”
(Wij tonen u een begeleidend schrijven bij de aan [X] BV verzonden aangepaste pensioenovereenkomst. Heeft u dit ontvangen en zo ja, wat heeft u er vervolgens mee gedaan?)
“Deze brief herken ik. Ik heb deze brief ontvangen. Ik heb de rekening betaald die erbij zat. Ik heb niet inhoudelijk naar de stukken gekeken. Dat heeft te maken met de relatie met mijn vorige boekhouder. Daar kon ik blind op vertrouwen en ik hoefde dan ook niet naar de stukken te kijken.”
(Wanneer heeft u dit stuk ontvangen?)
“Dat zou ik niet precies weten, maar gelet op de dagtekening van het begeleidende schrijven vermoed ik op of na 2 juli 2004.”
(…)”
Op 2 februari 2005 door [F] van [G] B.V.:
“
De datum van de vergadering van aandeelhouders, zijnde 31 mei 2004, is door mij in het programma [J] ingegeven. Ik heb dit ingegeven wetende dat de wijziging van de pensioenbrief per 1 juni 2004 doorgevoerd moest zijn. Daarom moest de aandeelhoudersvergadering ten minste voor 1 juni hebben plaatsgevonden, was mijn redenatie. Op 5 juli 2004 heb ik dus de datum 31 mei 2004 ingevoerd wetende dat 1 juni 2004 de datum was waarop de pensioenbrief aangepast moest worden op grond van wettelijke bepalingen die per 1 juni 2004 verplicht van kracht zijn.
De pensioenbrief was per 1 juni 2004 nog niet gewijzigd omdat de werkzaamheden daaromtrent op een later tijdstip hebben plaatsgevonden. (…).”
“Ik wil u wel zeggen dat ik eind mei 2004 aan [H] heb aangegeven dat ik de werkzaamheden niet voor 1 juni afgerond zou hebben. Hij is er mee akkoord gegaan dat dit in de loop van juni dan wel begin juli 2004 afgerond zou worden. Ik heb nooit iets gedaan zonder medeweten en in overleg met [E]. Ik heb specifiek tegen [H] van het [E] gezegd dat ik de werkzaamheden niet vóór 1 juni 2004 klaar zou kunnen hebben. Hij heeft gezegd “dan ronden we het wel in de loop van juni af” of in woorden van gelijke strekking.”
“Degene waarvoor de documenten ná 1 juni 2004 zijn opgemaakt zijn:(…) [X] BV (…).”
Op 26 mei 2005 door [H] (hierna: [H]) van [E]:
“ (…)
(Naast de datum is ook de inhoud van de notulen niet overeenkomstig de waarheid. Wat is hierop uw reactie?)
“De inhoud van de notulen heb ik niet eens goed bekeken. Het is een standaarduitdraai van het systeem. Ik heb het bekeken als een stuk wat nodig is om het pensioen van de DGA’s aan te passen, op de datum heb ik niet bewust gelet. Ik ben geen notulist geweest bij de vergaderingen, maar ik ben meer houder/bewaarder geweest van de stukken.”
(In hoeverre was u ervan op de hoogte dat de opgemaakte notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de diverse BV’s, welke allen zijn gedateerd op 31 mei 2004, betrekking hebben op vergaderingen welke nooit werkelijk hebben plaatsgevonden?)
“Die vergaderingen vinden meestal nooit plaats bij dit soort BV’s. De aandeelhouders hebben het besluit al genomen dat de pensioenregeling moet worden aangepast. Ik was er wel van op de hoogte dat de vergaderingen nooit hebben plaatsgevonden.(…)”