ECLI:NL:RBGEL:2013:2591

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_763
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om immateriële schadevergoeding van een verzoeker, die zich benadeeld voelde door de overschrijding van de redelijke termijn in zijn belastingzaken. De verzoeker had eerder, op 28 februari 2012, een uitspraak gekregen in de hoofdzaken betreffende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2005. In deze uitspraak werd ook een verzoek om schadevergoeding behandeld, dat was gebaseerd op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van belastinggeschillen niet was nageleefd, wat leidde tot frustratie en spanning voor de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat de totale behandelingsduur van de zaak 53 maanden bedroeg, terwijl de redelijke termijn 50 maanden was. Dit resulteerde in een overschrijding van de termijn van 3 maanden, waarvoor de rechtbank een schadevergoeding van € 500 toekende aan de verzoeker. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding volledig aan de Belastingdienst moest worden toegerekend, aangezien deze verantwoordelijk was voor de vertraging in de procedure. De uitspraak bevatte ook een proceskostenveroordeling, maar de rechtbank zag geen aanleiding om deze toe te kennen, omdat de verzoeker niet ter zitting was verschenen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 12/763 t/m AWB 12/769, AWB 12/771 t/m AWB 12/774, AWB 12/776 t/m AWB 12/778, AWB 12/780, AWB 12/781, AWB 12/5209 t/m AWB 12/5212, AWB12/5214 t/m AWB 12/5220, AWB 12/5222 en AWB 12/5224 t/m AWB 12/5227
uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
inzake
[X], wonende te [Z], verzoeker,
gemachtigde: mr. [gemachtigde],
tegen
1) de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, hierna: de Belastingdienst,
2) de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie), hierna: de Staat.

1.Ontstaan en loop van het geding

Op 28 februari 2012 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de hoofdzaken betreffende aan verzoeker opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekering (IB/PVV) over de jaren 1995 tot en met 2005 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting (VB) over de jaren 1996 tot en met 2000. Daarbij zijn tevens boetes opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
In de overwegingen van de uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2012 is onder meer het volgende opgenomen:

Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
4.26
Eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb omdat de rechtbank de redelijke termijn heeft overschreden. In dit verband heeft eiser aan de rechtbank het verzoek gedaan haar interne registratievoorschriften te overleggen. De rechtbank heeft dit verzoek met betrekking tot de behandeling van onderhavige zaak afgewezen omdat het geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreft. Wel is het verzoek ter behandeling overgedragen aan het bestuur van de rechtbank.
4.27
Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN: BO5046, VN 2011/31.7, volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaats dient te vinden. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie (vergelijk EHRM 29 maart 2006, nr. 62361/00, Riccardi tegen Italië, JB 2006/134), wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, aldus de Hoge Raad. Uit het arrest volgt voorts dat bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, LJN: AO9006, BNB 2005/337. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar na ontvangst door verweerder van het bezwaarschift uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.28
De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op 8 oktober 2007, op het moment dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de in geding zijnde belastingaanslagen, de boetebeschikkingen en de heffingsrentebeschikkingen. Verweerder heeft uitspraak gedaan op 28 mei 2008. De behandeling is geëindigd met deze uitspraak van de rechtbank op. De totale behandelingsduur bedraagt dus 4 jaar en 6 maanden. Aan het vorenstaande kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is geschonden.
4.29
De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb moet worden beslist over het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke en rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.”
Het dictum van voornoemde uitspraak luidt als volgt:
“- verklaart de beroepen tegen de belastingaanslagen en beschikkingen heffingsrente ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 28 mei 2008 met betrekking tot de boetes;
- vermindert de boetes tot 45% van de nagevorderde IB/PVV ;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.174;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 78 vergoedt;
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder zaken nummers 12/768, 12/769, 12/771, 12/772, 12/773, 12/774, 12/776, 12/777, 12/778, 12/780, 12/781 (IB/PVV 1995 tot en met 2005) en 12/763 tot en met 12/767 (VB 1996 tot en met 2000) ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.”
Conform dit dictum zijn de betreffende dossiernummers aangemaakt. De Staat is op grond van artikel 8:26 van de Awb in het geding betrokken. Uit de overwegingen volgt echter dat mogelijk ook in de bestuurlijke fase de redelijke termijn is overschreden. De Belastingdienst is derhalve (alsnog) in de procedure betrokken.
De Belastingdienst heeft bij brief van 12 september 2012 in alle zaken tegelijkertijd een standpunt ingenomen.
De Staat heeft bij brief van 23 mei 2012 in alle zaken tegelijkertijd een standpunt ingenomen. Dit standpunt is nader aangevuld bij brief van 12 november 2012. Hierbij heeft de Staat zich aangesloten bij het standpunt van de Belastingdienst.
Verzoeker heeft hierop gereageerd bij fax van 7 februari 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013 te Arnhem.
Verzoeker is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens de Belastingdienst zijn verschenen [gemachtigde] en[A]. Namens de Staat is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
De Belastingdienst heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank.

2.Feiten

2.1
De onderhavige (navorderings)aanslagen, boetes en beschikkingen heffingsrente zijn opgelegd op 28 september 2007.
2.2
De uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 28 mei 2008. Het beroep is ingesteld op 2 juli 2008.
2.3
Er heeft een procedure op grond van artikel 8:29 van de Awb (naar aanleiding van het geheimhoudingsverzoek van de inspecteur) plaatsgevonden, met een zitting op 11 april 2011. De beslissing op dit verzoek dateert van 19 mei 2011.
2.4
De zitting in de hoofdzaken heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. De uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaken dateert van 28 februari 2012.

3.Geschil

In geschil is of verzoeker recht heeft op een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en beroepsfase. Voorts dient, voor zover sprake is van een dergelijke overschrijding, te worden beslist op welk bedrag aan schadevergoeding verzoeker recht heeft. Tenslotte dient alsdan te worden beslist of de overschrijding van de termijn moet worden toegerekend aan de Belastingdienst of aan de Staat of aan beiden. In dat laatste geval moet tevens worden beslist op welke wijze de vergoedingsplicht dient te worden gesplitst.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De redelijke termijn bedraagt in beginsel twee jaar. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) na ontvangst door de Belastingdienst van het bezwaarschrift uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen.
4.2.
Anders dan verzoeker stelt is het moment van de criminal charge naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Bij immateriële schadevergoeding gaat het om de vraag of de procedure over het belastinggeschil, die begint met de indiening van het bezwaarschrift, te lang heeft geduurd. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de redelijke termijn te splitsen in een termijn voor de bezwaarfase en een termijn voor de rechterlijke fase, zoals de Staat bepleit.
4.3.
De redelijke termijn van twee jaren kan worden verlengd indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de omstandigheid dat een prejudiciële procedure is gevoerd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2010 (nr. 07/10306, ECLI:NL:HR:2010:BJ8465) beslist dat voor de bepaling van de redelijke termijn van berechting de tijd die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie niet hoeft te worden meegerekend. Het moet daarbij gaan om een prejudiciële beslissing waarvan het redelijk is dat zij wordt afgewacht omdat zij dienstig is voor de beoordeling van het geschil. Gelet op het onderwerp van de gestelde prejudiciële vraag (verlengde navorderingstermijn), welk onderwerp ook in de hoofdzaken van verzoeker aan de orde was, heeft de rechtbank in de hoofdzaak in redelijkheid kunnen besluiten de beantwoording van de prejudiciële vraag van de Hoge Raad van 21 maart 2008 (nr. 43050, ECLI:NL:HR:2008:BA8179) af te wachten. De rechtbank is hierbij van oordeel dat dit ook heeft te gelden voor de zaken waarin geen gebruik is gemaakt van de verlengde navorderingstermijn nu alle zaken zien op hetzelfde feitencomplex.
4.4.
Anders dan gemachtigde van verzoeker heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om in verband met de prejudiciële procedure slechts 15 maanden aan de redelijke termijn van twee jaar toe te voegen. De rechtbank diende na de uitspraak van het Hof van Justitie van 11 juni 2009 (zaken C-155/08 en C-157/08, ECLI:NL:XX:2009:BI8987) namelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010 (nrs. 43050 bis en 43670bis, ECLI:NL:HR:2010:9092 en ECLI:NL:HR:2010:9120) af te wachten. Gelet op de rechtsvormende taak van de Hoge Raad was het naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie gewezen arrest van de Hoge Raad immers ook van doorslaggevend belang bij de beoordeling van het geschil. Nu niet is gebleken dat de Belastingdienst heeft gewacht op de prejudiciële procedure wordt de redelijke termijn met 19 maanden verlengd, zijnde de tijd die is verstreken tussen indiening van het eerste beroepschrift op 3 juli 2008 tot de datum van het arrest van de Hoge Raad, zijnde 26 februari 2010.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn die redelijkerwijs gemoeid is met de behandeling van een geheimhoudingsverzoek op de grondslag van artikel 8:29 van de Awb de redelijke termijn verlengt als factor die de ingewikkeldheid van de zaak betreft. De redelijke termijn wordt verlengd met de duur van deze procedure zijnde de tijd die is verstreken tussen de indiening van het geheimhoudingsverzoek op 15 oktober 2010 tot de uitspraak van de geheimhoudingskamer op 19 mei 2011, in totaal derhalve zeven maanden.
4.6.
Gelet op het voorgaande bedraagt de redelijke termijn 50 maanden, zijnde 24 maanden vermeerderd met 19 maanden voor prejudiciële procedure en met 7 maanden voor de geheimhoudingsprocedure. Nu de uitspraak van de rechtbank eerst is gedaan na 53 maanden kan de conclusie niet anders zijn dan dat de redelijke termijn is overschreden en dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding.
4.7.
Nu de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding van 3 maanden naar boven wordt afgerond op een half jaar.
4.8.
De stelling van verzoeker dat de vergoeding per aanslag en per beschikking moet worden toegekend wordt door de rechtbank verworpen. De door verzoeker gevoerde procedures hebben betrekkingop hetzelfde feitencomplex, te weten op dezelfde niet opgegeven buitenlandse bankrekening, zijn als één geheel gevoerd en hebben geresulteerd in één uitspraak voor alle zaken. Voorts is niet aannemelijk dat verzoeker meer spanning en frustratie heeft ondervonden doordat sprake was van meerdere aanslagen en beschikkingen. Verzoeker wordt voldoende gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn door een vergoeding van € 500.
4.9.
Gelet op het tijdsverloop, en gezien de datum van de uitspraak op bezwaar van 28 mei 2008 en de ontvangst van het eerste beroepschrift op 2 juli 2008, dient de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de Belastingdienst te worden toegerekend (zie Hoge Raad 22 maart 2013, 11/04270, LJN: BX6666). De rechtbank zal de Belastingdienst daarom veroordelen tot de betaling van een schadevergoeding van € 500.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding van een proceskostenveroordeling. Verzoeker is immers, met kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6.Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de Belastingdienst tot het vergoeden van de door verzoeker geleden schade tot een bedrag van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 29 augustus 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.