ECLI:NL:RBGEL:2013:1313

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-12_2050
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens overtreding geluidsnormen Activiteitenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eisers was opgelegd wegens overtreding van de geluidsnormen bij een horecabedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 22 mei 2010 een geluidmeting heeft uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, waaruit bleek dat het geluidsniveau 35 dB(A) boven het toegestane niveau uitging. Verweerder heeft vervolgens de Afstandsbeoordelingmethode (ABM) toegepast om aan te tonen dat er nog steeds sprake was van geluidoverlast. De rechtbank oordeelt dat de waarnemingen via de ABM, in combinatie met de eerdere meting, voldoende grond bieden voor het opleggen van de last onder dwangsom. De rechtbank verwerpt de stelling van eisers dat de last als preventief moet worden aangemerkt, en concludeert dat de last gericht is op het voorkomen van herhaling van de overtreding. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het bestuursorgaan zouden verplichten om van handhaving af te zien. De hoogte van de dwangsom wordt ook niet als onevenredig beoordeeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/2050
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)van
inzake
[eisers]
, eisers,
te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar,verweerder.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 28 maart 2012.

2.Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd terzake overtreding van de geluidsnormen bij het horecabedrijf aan [adres 1]. Verweerder heeft daaraan een dwangsom verbonden van € 1.500 per overtreding, met een maximum bedrag van € 6.000.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard en de last gehandhaafd met een aanvullende motivering.
Tegen dit besluit op bezwaar is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
28 mei 2013. Namens eisers is [naam] aldaar verschenen, bijgestaan door
mr. H.J. Kastein. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G.J.A. van Haren
en E. Koers.

3.Overwegingen

Artikel 7:11 van de Awb
Eisers hebben gesteld dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb is genomen omdat een aantal van de bezwaargronden niet in het bestreden besluit zijn besproken.
De rechtbank is van oordeel dat, alhoewel in het bestreden besluit niet expliciet alle bezwaargronden zijn benoemd, uit dat besluit voldoende blijkt waarom de bezwaargronden niet tot herroeping van de last hebben geleid. De beroepsgrond faalt.
Overschrijding geluidsnormenTussen partijen is niet in geschil dat de inrichting van eiser moet voldoen aan de eisen als gesteld in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat: de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen tussen 23:00–07:00 uur, 40 dB(A).
Eisers hebben gesteld dat de aan de last ten grondslag gelegde geluidsmetingen onzorgvuldig zijn verricht, zodat niet is komen vast te staan dat sprake was van een overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Dit omdat de meting niet zou zijn uitgevoerd conform de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” (verder: Handleiding), zoals vereist is op grond van het Activiteitenbesluit. Naar mening van eisers heeft verweerder daarom niet kunnen vaststellen dat sprake was van een overtreding en was verweerder derhalve niet bevoegd om handhavend op te treden.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 22 mei 2010 een geluidmeting heeft gedaan bij het horecabedrijf, conform de Handleiding. Deze meting is vastgelegd in het “Rapport geluidsonderzoek [adres 2]”. In het rapport is per abuis opgenomen dat een meting in dit geval 3 minuten moet duren. Uit de Handleiding volgt dat een geluidmeting van 1 minuut in dit geval toereikend is. De desbetreffende meting heeft 1 minuut en 49 seconden geduurd waarbij een constant geluidsniveau is gemeten, dat 35 dB(A) boven het toegestane geluidsniveau uitging. Daarnaast is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de geluidmeting is beëindigd op het moment dat een buitendeur van het pand werd geopend. De eventuele versterking van het geluid door het openen van deze deur is derhalve niet van invloed geweest op de meting. Ook het al dan niet aanwezig zijn van een geluidssluis bij de voordeur van het pand heeft geen invloed gehad op de meting, omdat aan de andere zijde van het pand is gemeten als de zijde waar de voordeur is gelegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen concrete aanknopingspunten zijn aangedragen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de geluidmeting van 22 mei 2010. Er zijn ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de meting niet conform de Handleiding heeft plaatsgevonden. Er is derhalve een overtreding vastgesteld. De beroepsgrond faalt in zoverre.
Naast de geluidmeting conform de Handleiding van 22 mei 2010 heeft verweerder een aantal keren de zogenaamde Afstandsbeoordelingmethode (ABM) gehanteerd. Verweerder heeft aangegeven dat deze methode is gebruikt naar aanleiding van een bedreiging door iemand tijdens de meting van 22 mei 2010. Omdat de ABM minder zichtbaar kan worden uitgevoerd is deze methode veiliger voor de toezichthouder. Verweerder heeft naar andere gemeenten verwezen waar deze methode ook zou worden gebruikt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze methode binnen de gemeente gebruikt wordt om geluidsoverlast vast te stellen maar dat later in een procedure wel zal worden gemeten overeenkomstig de Handleiding.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op 22 mei 2010 door middel van een meting conform de Handleiding een overtreding heeft geconstateerd van de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Vervolgens is gebruik gemaakt van de ABM om vast te stellen dat nog steeds sprake was van geluidoverlast. Daargelaten in hoeverre waarnemingen via de ABM alleen voldoende zijn om een last op te leggen, mogen in dit geval, waarin aan de waarnemingen via de ABM een meting overeenkomstig de Handleiding is vooraf gegaan, deze waarnemingen via de ABM mede ten grondslag worden gelegd aan een last onder dwangsom.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder handhavend heeft kunnen optreden tegen de vastgestelde overtreding van de geluidvoorschriften. De beroepsgronden falen in zoverre.
Preventieve last
Eisers betogen voorts dat verweerder geen preventieve last op heeft kunnen leggen, omdat een preventieve last alleen aan de orde kan zijn als de overtreding nog niet heeft plaatsgevonden maar deze wel klaarblijkelijk dreigt.
De rechtbank stelt voorop dat de last onder dwangsom een herstelsanctie is in de zin van de Awb. Ingevolge artikel 5:2, onder b, van de Awb, is een herstelsanctie een bestuurlijke sanctie, bedoeld ter beëindiging of voorkoming van herhaling van een overtreding, dan wel het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding. In artikel 5:7 van de Awb is verder bepaald dat een herstelsanctie ook kan worden opgelegd, zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Artikel 5:7 van de Awb biedt aldus de mogelijkheid om handhavend op te treden, hoewel een overtreding (nog) niet is geconstateerd, of zo lang geleden en/of onder zulke verschillende omstandigheden dat die geconstateerde overtreding niet langer voldoende grond biedt voor een herstelsanctie gericht op voorkoming van herhaling.
In dit geval heeft verweerder de last mede gebaseerd op de constatering op 22 mei 2010 dat artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit is overtreden, terwijl nadien door middel van de ABM ook geluidsoverlast is geconstateerd. Gelet op deze motivering van de opgelegde last is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde last onder dwangsom is gericht op het voorkomen van herhaling, zodat niet gesproken kan worden van een preventieve last onder dwangsom. In de onjuiste duiding van de last als preventieve last ziet de rechtbank evenwel geen grond om tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan. Gezien het voorgaande is immers de bevoegdheid om tot handhaving door middel van een herstelsanctie over te gaan genoegzaam komen vast te staan en eiser is in geen enkel belang geschaad doordat verweerder deze herstelsanctie als preventief heeft bestempeld. Op de voet van artikel 6:22 van de Awb leidt dit gebrek niet tot vernietiging.
Legalisatie en bijzondere omstandigheden
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Anders dan eisers betogen, maakt het gebruik van de zogenaamde “12 dagenregeling” nog niet dat zicht bestaat op legalisatie. Deze regeling maakt het weliswaar mogelijk om na melding, 12 dagen per jaar van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit af te wijken, maar dat betekent niet dat de andere dagen in het jaar niet aan de eisen van het Activiteitenbesluit moet worden voldaan. De beroepsgrond faalt.
In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de rechtbank ook overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder heeft moeten afzien van handhaving. Dat eisers, naar zij stellen, handelingen hebben verricht om geluidoverlast te beperken maakt dat niet anders nu verweerder heeft geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften. De beroepsgrond faalt.
Hoogte dwangsom
Verweerder heeft voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen dwangsom aansluiting gezocht bij de leidraad “handhavingsacties en termijnen”, waarnaar verwezen wordt in verweerders handhavingsnota “een zaak van afwegen”. Daarbij heeft verweerder ter zitting verklaard dat altijd per geval maatwerk wordt geleverd en dat de opgelegde bedragen in dit geval redelijk zijn.
In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een onevenredige hoge dwangsom. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. H.J.M. Besselink en mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: