ECLI:NL:RBDOR:2012:BY5941

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92296 / FA RK 11-7600 + 94153 / FA RK 11-8361
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over partneralimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 14 november 2012, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over partneralimentatie en de zorgregeling voor hun kind na hun echtscheiding. De vrouw verzoekt om de partneralimentatie op nihil te stellen, terwijl de man een alimentatie van € 5.000,-- netto per maand vraagt. De rechtbank oordeelt dat de behoefte van de man aan partneralimentatie, berekend volgens de Hof-norm, € 7.403,40 netto per maand bedraagt. De rechtbank houdt rekening met de draagkracht van de vrouw, die een besteedbaar inkomen heeft van € 3.376,-- per maand. De rechtbank bepaalt dat de vrouw, rekening houdend met haar draagkracht, een alimentatie van € 160,-- per maand moet betalen tot 14 november 2013, en daarna € 248,-- per maand.

Daarnaast is er een geschil over de zorgregeling voor hun kind. De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar het ouderlijk gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank stelt een voorlopige zorgregeling vast, waarbij het kind elke week een weekend bij de man verblijft en elke woensdagmiddag bij hem is. De rechtbank houdt rekening met de slechte communicatie tussen de ouders en de zorgen van de vrouw over het drugsgebruik van de man. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om inzage in het vermogen van de man af, omdat de man voldoende informatie heeft verstrekt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 92296 / FA RK 11-7600 + 94153 / FA RK 11-8361
beschikking van de enkelvoudige kamer van 14 november 2012
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [adres],
verzoekster,
advocaat mr. M. Mook te Dordrecht,
tegen
[man],
wonende te [adres]
verweerder,
advocaat mr. H.P. Scheer te Utrecht.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 21 september 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2012;
- het aanvullende verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2012;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlage, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2012;
- het faxbericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2012;
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw, met bijlage, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2012;
- het verweerschrift van de man tegen het aanvullende verzoekschrift van de vrouw, tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2012.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 27 augustus 2012.
1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. L.H. Steehouwer-Mollema, kantoorgenote van de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4. Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, op haar verzoek, nog ontvangen:
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2012;
- het faxbericht van de advocaat van de man, met bijlage, ingekomen ter griffie op 7 september 2012;
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 11 september 2012;
- het faxbericht van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 13 september 2012;
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 14 september 2012.
2. Het geschil en de verdere beoordeling
2.1. De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken in voormelde (tussen)beschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 26 januari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. In geschil zijn nog de volgende verzoeken:
- het ouderlijk gezag;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de partneralimentatie;
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- het verzoek van de vrouw de man te gelasten inzage te geven in zijn vermogen, waaronder de inkomsten welke uit het onroerend goed in Frankrijk worden verworven en de inkomsten welke de man verkrijgt door middel van zijn werk en als toelage van zijn ouders.
Het ouderlijk gezag
2.3. De vrouw heeft verzocht het gezamenlijk gezag van partijen over [kind] te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan haar toe te wijzen. De man heeft verzocht dit verzoek af te wijzen. Indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat het gezamenlijk gezag beëindigd dient te worden, verzoekt de man te bepalen dat het eenhoofdig gezag over [kind] aan hem wordt toegewezen.
2.4. Op grond van artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter na echtscheiding bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de echtscheiding en de daarmee verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, brengt niet zonder meer met zich mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend.
(HR 10 september 1999, NJ 2000, 20).
2.5. De vrouw maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [kind] en is van mening dat er
een onaanvaardbaar risico is dat [kind] klem of verloren raakt tussen partijen. Zij verwacht
niet dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal optreden. Volgens de vrouw is de
communicatie tussen partijen zeer slecht. De vrouw stelt dat eerdere mediationtrajecten op
niets zijn uitgelopen. In het verleden is sprake geweest van huiselijk geweld en drugsgebruik.
De man gebruikt ook thans nog drugs. De man houdt zich niet aan afspraken en stelt zich
dreigend op naar de vrouw als niet aan de wensen van de man tegemoet wordt gekomen. De
vrouw stelt voorts dat zij [kind] heeft horen zeggen dat zij meer van de man houdt dan van
zichzelf en dat zij meer van de man houdt dan van de vrouw. Dit duidt er volgens de vrouw
op dat [kind] disloyaal is aan zichzelf. De man betwist de stellingen van de vrouw. Voorts
voert de man aan dat hij [kind] voormelde uitspraken nimmer heeft horen doen, maar hij
erkent dat indien hier wel sprake van is, dit zorgelijk is.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge
behandeling is besproken, acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht om te kunnen
beoordelen of gezagswijziging in het belang van de minderjarige is. De rechtbank ziet
daarom aanleiding om de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) te verzoeken te onderzoeken of er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Indien hiervan sprake is, dient de raad voorts te adviseren aan wie het eenhoofdig ouderlijk gezag alsdan dient te worden toegekend. De raad dient daarover te rapporteren en te adviseren. Beide partijen hebben aangegeven met een dergelijk onderzoek in te kunnen stemmen. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal de rechtbank de behandeling van de zaak op dit punt pro forma aanhouden.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
2.6. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgregeling op dit moment conform de beschikking voorlopige voorzieningen de dato 12 oktober 2011 wordt uitgevoerd, inhoudende:
- [kind] verblijft de ene week in het weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man, waarbij de man [kind] haalt en brengt;
- [kind] verblijft de andere week in het weekend van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de man, waarbij de man [kind] haalt en brengt;
- [kind] verblijft iedere woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur bij de man, waarbij de man [kind] haalt en brengt.
2.7. De man heeft, in afwijking van de huidige regeling, een co-ouderschapsregeling verzocht, inhoudende:
- [kind] verblijft de ene week van vrijdag uit school tot vrijdag naar school bij de man en de andere week van vrijdag uit school tot vrijdag naar school bij de vrouw;
- [kind] verblijft de ene helft van de (school)vakanties en feestdagen bij de man en de andere helft bij de vrouw, in onderling overleg te bepalen.
De man stelt dat partijen, direct na het sluiten van het huwelijk, in Engeland zijn gaan wonen en dat [kind] daar is geboren. Gedurende het huwelijk was de vrouw kostwinner en heeft de man de volledige zorg voor [kind] op zich genomen. Deze situatie duurde voort toen partijen vervolgens in Thailand zijn gaan wonen. De vrouw betwist dat de man de volledige zorg voor [kind] heeft gedragen. Zij acht de door de man gewenste co-ouderschapsregeling te onrustig voor [kind] en stelt dat voor een co-ouderschap een goede communicatie is vereist, die juist tussen partijen ontbreekt. Daar komt bij dat de vrouw zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [kind], zoals hiervoor onder rechtsoverweging (hierna: r.o.) 2.5 is weergegeven. De vrouw heeft bovendien zorgen geuit over het drugsgebruik van de man en stelt dat de man zich weliswaar enkele dagen kan inhouden als [kind] bij hem verblijft, maar dat dit steeds moeilijker voor de man wordt naarmate [kind] langere tijd bij hem is en dat hij uiteindelijk drugs zal gaan gebruiken in aanwezigheid van [kind]. De man heeft dit weersproken en betwist dat hij drugsverslaafd is.
2.8. In r.o. 2.5. is overwogen dat een onderzoek zal worden verricht door de raad naar het ouderlijk gezag van partijen. De rechtbank zal de raad vragen tevens een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Partijen hebben aangegeven hiermee te kunnen instemmen. De man heeft verzocht gedurende het raadsonderzoek de zorgregeling uit te breiden in die zin dat [kind] iedere woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school, alsmede de ene week van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en de andere week van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de man verblijft. Mede naar aanleiding van hetgeen is gebleken uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is het naar het oordeel van de rechtbank op dit moment in het belang van [kind] dat een zorgregeling niet tot (nog) meer spanning zal leiden. Een uitbreiding van de huidige regeling zou, gelet op de huidige slechte communicatie en onderlinge verhouding tussen partijen, tot verdere onrust aanleiding kunnen geven. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorgregeling bepalen die overeenkomt met de regeling zoals die thans luidt en al enige tijd wordt uitgevoerd.
2.9. De raad zal mitsdien eveneens worden verzocht om de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de volgende vragen:
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt in het belang van [kind] geacht?
- is er ruimte voor co-ouderschap en op welke wijze dient dit vorm gegeven te worden?
2.10. De processtukken zullen in handen van de raad worden gesteld. De zaak zal drie maanden worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en advies van de raad.
De partneralimentatie
2.11. De man verzoekt een partneralimentatie van € 5.000,-- netto per maand. De vrouw voert verweer en heeft voorts verzocht de beschikking inzake voorlopige voorzieningen van 16 maart 2011 te wijzigen en de partneralimentatie op nihil te stellen. Nu de partneralimentatie tussen partijen in geschil is, zal de rechtbank hierover een oordeel geven.
Wijziging van de voorlopige voorziening omtrent partneralimentatie
2.12. De vrouw heeft verzocht de beschikking voorlopige voorzieningen de dato 16 maart 2011 te wijzigen wat betreft de partneralimentatie en deze op nihil te stellen.
Een beslissing die is genomen in een procedure voorlopige voorzieningen kan niet in deze procedure worden gewijzigd. De vrouw had hiertoe een aparte procedure dienen te voeren. Tijdens de mondelinge behandeling is dit aan de vrouw medegedeeld. Daarop heeft de vrouw verklaard dat zij na indiening van het verzoek een nieuwe procedure is gestart, waarna een beschikking voorlopige voorziening is gegeven op 11 mei 2011, zodat het door haar gedane verzoek niet meer relevant is. De rechtbank beschouwt het verzoek van de vrouw op grond van haar mededeling als ingetrokken, zodat hierover geen beslissing meer hoeft te worden genomen.
De behoefte
2.13. De man stelt dat hij behoefte heeft aan partneralimentatie. De man stelt zijn behoefte, aan de hand van de zogenaamde Hof-norm, op een bedrag van € 7.403,40 netto per maand. Hoewel de vrouw aanvankelijk verweer voerde tegen de Hof-norm als methode ter berekening van de behoefte van de man, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van bezwaren hiertegen geen blijk meer gegeven. De rechtbank zal de behoefte van de man daarom berekenen aan de hand van genoemde Hof-norm, op grond waarvan de behoefte gesteld kan worden op 60% van het netto gezinsinkomen, op welk inkomen de kosten van [kind] in mindering worden gebracht. Tussen partijen is in geschil het netto gezinsinkomen van partijen en op welk bedrag de kosten van [kind] gesteld dienen te worden, zodat hierover een oordeel zal worden gegeven.
Vervolgens zal aan de orde komen welk bedrag als inkomen van de man op zijn behoefte in mindering dient te worden gebracht, waarna zijn aanvullende behoefte resteert.
Het netto gezinsinkomen
2.14. Tussen partijen staat vast dat de man tijdens het huwelijk geen inkomen had, zodat het netto gezinsinkomen van partijen bestond uit het inkomen van de vrouw.
De man stelt dat het inkomen van de vrouw, blijkens de door haar overgelegde salarisspecificaties, € 13.129,-- netto per maand bedroeg. De vrouw heeft de door de man gestelde hoogte van haar inkomen niet, althans onvoldoende weersproken nu de salarisspecificaties waar de vrouw naar verwijst bedragen weergeven in Australische Dollars en niet in Euro’s. De vrouw voert aan dat haar inkomen is gedaald sinds zij weer in Nederland woont. Volgens de vrouw is de huwelijksgerelateerde behoefte sindsdien verbleekt, waardoor de man met een afnemende welstand genoegen dient te nemen en het huidige inkomen van de vrouw als uitgangspunt dient te worden genomen voor de berekening van de behoefte van de man.
2.15. Medebepalend voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde is de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd. De relatie van partijen is geëindigd vlak voor het moment waarop de vrouw in augustus 2010 naar Nederland is teruggekeerd. Tot dat moment leefden partijen van het inkomen dat de vrouw blijkens haar salarisspecificaties genoot. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan in dit specifieke geval van voornoemd uitgangspunt moet worden afgeweken. Nu voor de berekening van de behoefte aangesloten dient te worden bij de welstand tijdens huwelijk en de vrouw niet, althans onvoldoende heeft weersproken dat haar inkomen tijdens het huwelijk € 13.129,-- netto per maand bedroeg, neemt de rechtbank dit inkomen als uitgangspunt.
De kosten van [kind]
2.16. De man wenst voor de berekening van de kosten van [kind] aan te sluiten bij de tabellen van het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen (de Tremanormen). Nu het netto gezinsinkomen van partijen hoger was dan € 5.000,-- netto per maand, stelt de man de kosten van [kind] op grond van deze tabellen op € 790,-- per maand. De vrouw heeft aangevoerd dat de kosten van [kind] vele malen hoger zijn, nu zij een inkomen genoot dat veel hoger was dan € 5.000,-- netto per maand. De vrouw stelt dat de tabel ‘eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ lineair doorgetrokken dient te worden en zij stelt de kosten van [kind] op € 1.665,-- netto per maand.
2.17. Blijkens onderzoek van het Nibud kan worden aangenomen dat de kosten van kinderen niet lineair mee blijven stijgen met de hoogte van het inkomen, maar dat deze zijn gemaximeerd. De behoefte van de kinderen heeft daarmee een bovengrens bereikt. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat, indien de kosten van in dit geval [kind], aantoonbaar hoger zijn, dan wel zo uitzonderlijk zijn dat zij niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van de kinderen, de bedragen in de tabel kunnen worden gecorrigeerd. In de tabelbedragen van het Tremarapport zijn alle normale kosten, zoals die voor voeding en kleding, begrepen. Er kan sprake zijn van correctieposten indien het kosten betreft die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en welke bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Bij buitensporig hoge inkomens is maatwerk, door middel van behoeftelijstjes, noodzakelijk. Gelet op bovenstaande kan, naar het oordeel van de rechtbank, de behoefte van [kind] niet worden bepaald door het lineair doortrekken van de tabel inzake het eigen aandeel van ouders in de kosten van een kind. Nu de vrouw heeft nagelaten aan te tonen dat de daadwerkelijke kosten van [kind] hoger zijn en nu de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere kosten zoals die worden benoemd in het Tremarapport, zal de rechtbank voor de kosten van [kind] aansluiten bij het bedrag dat in de tabel is opgenomen bij een inkomen vanaf € 5.000,-- netto per maand. Partijen zijn in 2010 uit elkaar gegaan. Op dat moment was [kind] drie jaar oud. Op grond van de tabellen worden vier punten toegekend, hetgeen leidt tot een bedrag van € 790,-- per maand.
Behoefte van de man
Het inkomen uit arbeid/de verdiencapaciteit
2.18. De vrouw heeft aangevoerd dat de man niet behoeftig is, omdat hij in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man thans geen werk heeft. De man erkent dat hij een verdiencapaciteit heeft, maar stelt dat deze niet meer bedraagt dan € 800,-- netto per maand. De vrouw heeft dit betwist en voert aan dat de man voldoende opleidingen heeft gevolgd om een zodanig inkomen te kunnen verwerven dat hij niet langer behoefte heeft aan partneralimentatie.
2.19. Hoewel de man thans geen inkomen heeft, is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat hij diverse opleidingen heeft gevolgd. Zo heeft de man propedeuses bedrijfskunde en economie behaald, alsmede een opleiding bij Nima en een opleiding Public Relations gevolgd. De man is voorts geluidstechnicus en duikinstructeur. De man spreekt verder zeven talen en heeft onlangs nog een opleiding tot taxichauffeur gevolgd. De rechtbank acht verder van belang dat de man 42 jaar oud is en geen zodanig medische beperkingen heeft dat deze hem belemmeren werkzaamheden te verrichten.
De man heeft weliswaar een hernia, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat hij niet zodanig veel pijn heeft dat hij geen werkzaamheden kan verrichten.
Pas wanneer hij dagelijks acht uur op een stoel zou moeten zitten, zou hij last van zijn rug krijgen. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in staat is werkzaamheden te verrichten. Uit de overgelegde verklaring van zijn orthopedisch chirurg, die dateert van maart 2012, blijkt weliswaar dat de man pijnklachten heeft, maar ook is besloten tot een afwachtende houding, gelet op de ernst en korte duur van de klachten. De man heeft niet gesteld dat zijn situatie thans verslechterd is ten opzichte van destijds.
Voorts is gebleken dat de man in 2011 deels een uitkering ontving, maar ook heeft hij enige tijd gewerkt bij [bedrijf].. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de man niet verlangd worden dat hij volledig in zijn eigen behoefte voorziet nu zijn behoefte zeer hoog is en zijn opleidingen niet zodanig zijn dat hij hierin volledig zal kunnen voorzien. Wel moet de man, gelet op zijn leeftijd en opleidingen, binnen afzienbare tijd (in ieder geval) het minimumloon dat past bij een fulltime werkweek kunnen verwerven. Dat de man voornemens is een HBO-opleiding aan de PABO te gaan volgen, doet hier niet aan af. De rechtbank begroot de verdiencapaciteit van de man dan ook op het minimum loon bij een fulltime werkweek, zijnde voor volwassenen vanaf 1 juli 2012 € 1.456,20 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Rekening houdend met acht procent vakantietoeslag, de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 112,-- per maand, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, heeft de man alsdan een besteedbaar inkomen van € 1.300,-- per maand. Dit bedrag zal als verdiencapaciteit in mindering worden gebracht op de behoefte van de man.
Het inkomen uit vermogen
2.20. Gebleken is dat de man, tezamen met zijn broer en zus, eigenaar is van
onroerend goed in Frankrijk [adres Frankrijk] en dat de ouders van de man het vruchtgebruik van dit onroerend goed hebben. Na de mondelinge behandeling heeft de man een verklaring overgelegd van zijn accountant omtrent de fiscaliteiten van het onroerend goed. De man stelt geen “voordeel” te behalen uit het onroerend goed. De vrouw voert aan dat een fictief rendement in aanmerking genomen dient te worden als inkomen van de man, waarbij niet doorslaggevend is of dit rendement daadwerkelijk behaald wordt. De vrouw voert aan dat de man zijn vermogen dient aan te wenden om in zijn eigen behoefte te kunnen voorzien.
2.21. Bij het bepalen van een aanvullende behoefte dient op de behoefte in beginsel eveneens inkomen uit vermogen in mindering gebracht te worden. Ook kan rekening worden gehouden met een fictief rendement uit vermogen. Gebleken is dat de man niet volledig, maar slechts voor een/derde gedeelte eigenaar is van de woning in Frankrijk. Daar komt bij dat het aandeel van de man in de woning belast is met een recht van vruchtgebruik ten behoeve van zijn ouders, zo heeft de man onweersproken gesteld. Dit heeft tot gevolg dat de man weliswaar (gedeeltelijk) eigenaar is van onroerend goed, maar dat hij hier niet vrijelijk over kan beschikken. De man heeft voorts onweersproken gesteld dat de woning niet wordt verhuurd, zodat van huurinkomsten geen sprake is. Nu onvoldoende is gebleken dat de man rendement behaalt dan wel kan behalen uit de woning, wordt hiermee geen rekening gehouden bij het bepalen van zijn aanvullende behoefte.
Toelage van de ouders van de man
2.22. De man heeft onweersproken gesteld dat de toelage die hij van zijn ouders ontvangt een lening betreft die hij dient terug te betalen. De rechtbank acht het daarom niet redelijk om het betreffende bedrag in mindering te brengen op zijn behoefte.
Resumé
2.23. Op grond van hetgeen is overwogen onder r.o. 2.14. tot en met 2.22. wordt de behoefte van de man als volgt berekend. Op het netto gezinsinkomen van € 13.129,-- worden de kosten van [kind] ten bedrage van € 790,-- in mindering gebracht, waarna een bedrag van
€ 12.339,-- resteert. 60% hiervan bedraagt € 7.403,40. De behoefte van de man bedraagt aldus € 7.403,40 netto per maand. Het inkomen dat de man geacht wordt zich te verwerven ten bedrage van € 1.300,-- netto per maand wordt in mindering gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 6.103,40 netto per maand resteert. Hierna zal worden beoordeeld of de draagkracht van de vrouw toereikend is om te voorzien in de aanvullende behoefte van de man.
De draagkracht van de vrouw
2.24. Voor berekening van de draagkracht van de vrouw dient van de volgende financiële gegevens te worden uitgegaan. De tarieven van 2012 worden gehanteerd. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.
- Het fiscaal loon van € 53.411,-- op jaarbasis.
Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw salarisstroken overgelegd van drie vierwekelijkse periodes in de maanden mei tot en met juli 2012 (periode 5, 6 en 7). De man stelt dat uitgegaan dient te worden van een fiscaal loon van € 4.108,53 per vier weken. Nu dit bedrag eveneens volgt uit de loonstroken van de vrouw, zal de rechtbank hierbij aansluiten. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de vakantietoeslag reeds in haar uurloon is verdisconteerd.
- De premies voor lijfrente van € 8.158,--.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat zij maandelijks € 40,-- aan premie lijfrente voldoet en een bedrag van € 639,82 als premie voor een oudedagsvoorziening. De vrouw bouwt bij haar werkgever geen pensioen op.
De man stemt in met het opgevoerde bedrag voor de lijfrente, maar heeft betwist dat met het volledige bedrag voor de oudedagsvoorziening rekening mag worden gehouden.
De rechtbank zal met het volledige bedrag rekening houden. Zodra dit mogelijk was, heeft de vrouw de premie aangepast aan haar gedaalde inkomen in Nederland door de premie te halveren. Van de vrouw kan een verdere beperking in de opbouw van haar oudedagsvoorziening niet gevergd worden.
- De inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 3.540,-- op jaarbasis.
Dit bedrag wordt afgeleid uit de ingehouden bijdrage ZVW, welke is vermeld op de loonstrook van periode 7 (€ 1.906,60), omgerekend naar een geheel jaar.
- De inkomensheffing in box 1.
- De algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De vrouw heeft een besteedbaar inkomen van € 3.376,-- per maand.
2.25. Op het netto besteedbaar inkomen van de vrouw worden de volgende bedragen in mindering gebracht:
- Het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande ouder van € 1.203,-- per maand.
De vrouw heeft deze bijstandsnorm opgevoerd en de man heeft hiermee ingestemd.
- De woonlasten van € 937,-- per maand, bestaande uit de maandelijkse huur van
€ 1.150,-- verminderd met de gemiddelde basishuur van € 213,--.
Hoewel de man in zijn draagkrachtberekening een huur van € 1.050,-- in aanmerking heeft genomen, heeft hij bij het bespreken van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening tijdens de mondelinge behandeling geen verweer meer gevoerd tegen de opgevoerde huur, zodat de man het bedrag niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
- De ziektekosten van € 68,-- per maand, bestaande uit de premie voor de basisverzekering van € 99,-- en het verplicht eigen risico van € 18,--, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen deel van de ZVW van € 49,--.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat haar premie thans € 99,-- per maand bedraagt. Hoewel de man in zijn draagkrachtberekening het verplicht eigen risico niet in aanmerking heeft genomen, heeft hij bij het bespreken van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening tijdens de mondelinge behandeling geen verweer meer gevoerd tegen het eigen risico, zodat de man dit niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
- De premies voor uitkering bij ziekte, ongeval of invaliditeit, oudedagsvoorziening ten bedrage van € 679,-- per maand.
Zoals hiervoor reeds overwogen is, wordt rekening gehouden met de door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling genoemde bedragen voor de lijfrente en de oudedagsvoorziening.
- De kosten van kinderopvang ten bedrage van € 33,--.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat van deze kosten geen bewijsstuk is overgelegd. De vrouw verwijst naar de procedure voorlopige voorzieningen, waarin ook reeds rekening is gehouden met deze kosten, hetgeen blijkt uit de beschikking de dato 16 maart 2011. Nu de man niet heeft gesteld dat er sindsdien een wijziging heeft plaatsgevonden en gebleken is dat de vrouw een aanzienlijk gedeelte van de week werkzaam is, acht de rechtbank het redelijk met het opgevoerde bedrag rekening te houden.
- Werkelijke verwervingskosten van € 50,-- per maand.
De vrouw heeft deze kosten opgevoerd en de man heeft ze niet betwist.
- De aflossing van schulden ten bedrage van € 200,-- per maand.
De vrouw heeft in haar draagkrachtberekening een bedrag van € 200,-- per maand opgevoerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw een schuld heeft aan [echtpaar] De vrouw heeft een overzicht betreffende de schuld overgelegd waaruit blijkt dat de schuld onder andere betrekking heeft op advocaatkosten enerzijds en betaalde premie voor de oudedagsvoorziening anderzijds.
Uit dit overzicht blijkt dat de schuld per 30 juni 2012 € 14.148,60 bedroeg en dat het gedeelte dat betrekking heeft op advocaatkosten in totaal € 8.085,74 bedroeg, zijnde 57% van de totale schuld. Dit betekent dat 43% van de schuld kan worden toegerekend aan andere kosten dan advocaatkosten. Daarom zal de rechtbank het bedrag aan aflossing splitsen naar voormelde verhouding, zodat 43% van de aflossing van € 200,--, ofwel € 86,-- per maand kan worden toegerekend aan de aflossing van schulden niet zijnde advocaatkosten.
Tot de advocaatkosten behoren de eigen bijdrage advocaat, de declaraties van mr. J.E. de Wijn, de rekening van advocaat Benders en de nota’s van Mook advocaten.
Er zal met een bedrag van € 114,-- aan advocaatkosten rekening worden gehouden gedurende twaalf maanden. Bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw zal mitsdien onderscheid worden gemaakt tussen twee periodes. Zoals hierna uit r.o. 2.28. zal blijken, wordt de ingangsdatum van de partneralimentatie gesteld op de datum van deze beschikking, te weten 14 november 2012. De eerste periode (waarin rekening wordt gehouden met de advocaatkosten) loopt vanaf 14 november 2012 tot 14 november 2013. De tweede periode (waarin geen rekening meer wordt gehouden met de advocaatkosten) zal lopen vanaf 14 november 2013.
De man heeft gesteld dat voor zover de schuld bestaat uit betaalde premie voor de oudedagsvoorziening deze niet in aanmerking dient te worden genomen bij het bedrag van de aflossing, omdat deze premie ook in mindering wordt gebracht op de draagkracht van de vrouw. Echter, de vrouw heeft haar premie niet eerder kunnen verlagen dan per augustus 2011. Gelet op de hoogte van de premie tot dat moment (£ 1.000,-- per maand) en de hoogte van het inkomen van de vrouw dat na terugkeer in Nederland aanzienlijk lager was dan in Thailand, acht de rechtbank het niet onredelijk om de aflossing op de schuld die betrekking heeft op de premies in aanmerking te nemen. Daar komt bij dat de premies niet eerder op de draagkracht van de vrouw hebben gedrukt, zoals blijkt uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 maart 2011.
2.26. De vrouw heeft een bedrag van € 300,-- opgevoerd als bijzondere kosten. Zij stelt dat deze kosten gerelateerd zijn aan de extra behoefte van [kind] en dat zij dit bedrag betaalt. De man heeft betwist dat hiermee rekening dient te worden gehouden. Nu de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder reeds in aanmerking is genomen, de vrouw kindgerelateerde heffingskortingen ontvangt en het draagkrachtpercentage wordt gehanteerd dat past bij een onderhoudsplichtige die een gezin onderhoudt, ziet de rechtbank geen aanleiding om nog rekening te houden met het door de vrouw opgevoerde bedrag nu dit in voormelde posten is verdisconteerd. Anders dan de vrouw stelt, wordt hiermee geen prioriteit gegeven aan de betaling van partneralimentatie boven die van kinderalimentatie.
2.27. Nu de vrouw alleenstaande ouder is die een kind verzorgt, wordt op grond van het Tremarapport een draagkrachtpercentage van 45% gehanteerd.
Gedurende de periode dat de advocaatkosten in aanmerking genomen worden (tot 14 november 2013), heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 206,-- per maand waarvan
€ 93,-- (45%) beschikbaar is voor partneralimentatie. Gebruteerd is dit € 160,--.
Met ingang van 14 november 2013 zal de draagkrachtruimte van de vrouw € 320,-- per maand bedragen, waarvan € 144,-- (45%) beschikbaar zal zijn voor partneralimentatie. Gebruteerd is dit € 248,-- per maand. Nu de draagkracht van de vrouw de behoefte van de man in beide periodes niet overstijgt, zal de rechtbank de vrouw opleggen een bedrag te betalen dat overeenstemt met haar draagkracht.
De ingangsdatum
2.28. De man heeft als ingangsdatum verzocht de datum van deze beschikking. Nu de vrouw dit niet heeft weersproken, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
2.29. Partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden, waarvan de akte is verleden op 6 juni 2006 voor een waarnemer van notaris mr. Jord Ruijgh te Utrecht.
Partijen zijn gehuwd onder zogenaamde ‘koude uitsluiting’, inhoudende dat iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten, waarbij partijen geen verrekenbeding zijn overeengekomen.
(Inboedel)goederen
2.30. Ten aanzien van diverse (inboedel)goederen zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw de goederen die zij nog wenst te ontvangen bij de man zal ophalen, te weten:
- schaatsen (Zandstra’s);
- sieradendoosje met gouden sieraden, een broche, oorbellen, ringen en kettinkjes;
- groene glas in lood lamp, die de vrouw in Engeland heeft gemaakt;
- glas in lood spiegel van Winnie the Pooh, die de vrouw in Engeland heeft gemaakt voor [kind];
- de gehele administratie van de vrouw vanaf haar studententijd tot vijf jaar geleden (pensioen, belastingdienst, betaalde rekeningen et cetera);
- kleding van tien jaar geleden tot drie jaar geleden;
- het naaimachientje, dat de vrouw van haar moeder heeft gekregen;
- boeken en cd’s.
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt, zal de rechtbank terzake geen beslissing meer nemen.
2.31. De man wenst de volgende goederen nog te ontvangen:
- onderwatercamera;
- televisie, gekocht voor het WK in 2010;
- harddisk van de oude computer van de man;
- keyboard/synthesizer.
Partijen hebben terzake geen overeenstemming kunnen bereiken. Uit de overgelegde stukken en de stelling van partijen is de rechtbank onvoldoende gebleken welke goederen aan wie in eigendom toebehoren, zodat het er op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden voor moet worden gehouden dat de goederen gemeenschappelijke eigendom van partijen zijn. Nu partijen het niet eens zijn over de verdeling, zal de wijze van verdeling worden gelast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
De rechtbank zal in redelijkheid bepalen dat de onderwatercamera, de televisie en de harddisk aan de man worden toegedeeld, zonder nadere verrekening.
Het keyboard/de synthesizer wordt aan de vrouw toegedeeld, zonder nadere verrekening,
De verhuiskosten
2.32. De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw bedragen van € 474,59 en € 270,50, welke verband houden met de verhuizing van Thailand naar Nederland, aan hem dient te vergoeden, omdat de vrouw hiervoor een vergoeding van de werkgever heeft ontvangen. De man legt aan zijn verzoek de redelijkheid en billijkheid ten grondslag. De vrouw heeft erkend dat zij een vergoeding heeft ontvangen, maar zij heeft gesteld dat deze is gespendeerd aan de reis van de vrouw en [kind] naar Nederland. Voorts zijn met deze bedragen nog lopende kosten in Thailand voldaan en heeft de vrouw het vliegticket van de man betaald. Gezien de gemotiveerde betwisting van de vrouw en de omstandigheid dat de man onvoldoende heeft gesteld in welk opzicht de redelijkheid en billijkheid onder de door de vrouw gestelde omstandigheden tot een vergoeding aan de man dient te leiden, zal het verzoek van de man worden afgewezen.
De vordering van € 131.838,--
2.33. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man, in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, aan de vrouw een bedrag van € 131.838,-- dient te betalen. Zij baseert haar vordering op artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden. Hierin is bepaald dat een echtgenoot een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot heeft indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. Volgens de vrouw heeft de man in de periode 2008 tot 2010, ten faveure van hemzelf, buitensporige uitgaven gedaan voor zaken/activiteiten welke vallen buiten de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De man had vrijelijk de beschikking over de creditcard met nummer 5434-6045-8853-1735 en de bankcard met nummer 62786532.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw een omvangrijk overzicht overgelegd waarin vermeld staat welke opnames en uitgaven door de man en door partijen zijn gedaan tijdens de huwelijkse periode. De vrouw wenst de bedragen die de man aan contante opnames heeft gedaan en de betalingen die de man met de credit card heeft verricht, terug te ontvangen. De man betwist enig bedrag schuldig te zijn aan de vrouw. Hij voert aan dat partijen er in Engeland en Thailand een zeer luxe levensstijl op nahielden en exorbitant hoge bedragen hebben uitgegeven. De man stelt dat dit met instemming van beide partijen heeft plaatsgevonden, zodat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van zijn zijde.
2.34. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar verzoek onvoldoende onderbouwd. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, leidt de rechtbank af dat partijen in grote luxe hebben geleefd. Partijen hebben zich in Thailand omringd met personeel (chauffeur, tuinman, nanny en dergelijke), vele vakanties en uitstapjes ondernomen en dagelijks buiten de deur gegeten. Ook gingen zij ieder weekend uit en verbleven ze zeer regelmatig in hotels. De vrouw heeft weliswaar een overzicht overgelegd waarop zeer veel uitgaven zijn opgenomen, maar hieruit blijkt niet dat aan het vermogen van de vrouw gelden zijn onttrokken. Voorts heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat het onttrekkingen aan haar vermogen betreft en dat de uitgaven niet als kosten van de huishouding aan te merken waren, gelet op de omstandigheid dat partijen een zeer luxe levensstijl hadden met alle daarbij komende uitgaven. Daar komt bij dat de vrouw bij de door haar overgelegde lijst geen bewijsstukken van de opnames en uitgaven heeft overgelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
Inzage in het vermogen c.q. het inkomen van de man
2.35. De vrouw heeft verzocht de man te gelasten inzage te geven in zijn vermogen,
waaronder de inkomsten welke uit het onroerend goed in Frankrijk worden verworven en de
inkomsten welke de man verkrijgt door middel van zijn werk en de toelage van zijn ouders.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de man hieromtrent informatie verschaft die naar het oordeel van de rechtbank afdoende is. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
De proceskosten
2.36. In de zaak met nummer 92296/FA RK 11-7600 zal de beslissing omtrent de proceskosten worden aangehouden tot op alle verzoeken beslist is.
2.37. In de zaak met nummer 94153/FA RK 11-8361 zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
3. De beslissing
De rechtbank:
Inzake 92296/FA RK 11-7600
3.1. verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en te rapporteren omtrent de volgende vragen:
- bestaat er ten aanzien van [kind] [naam], geboren te Reading (Engeland) op [geboortedatum], een onaanvaardbaar risico dat zij klem of verloren zal raken tussen partijen en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of is wijziging van het gezag anderszins in het belang van voornoemde minderjarige noodzakelijk in die zin dat een van partijen voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag belast zal zijn, en zo ja, wie van partijen dient te worden belast met het eenhoofdig gezag?
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt in het belang van de minderjarige geacht?
- is er ruimte voor co-ouderschap en op welke wijze dient dit vorm gegeven te worden?
3.2. stelt de processtukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming;
3.3. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, gedurende het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en tot het moment dat hierover een definitieve beslissing wordt genomen een zorgregeling tussen de man en voornoemde minderjarige als volgt:
- [kind] verblijft de ene week in het weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man, waarbij de man [kind] haalt en brengt;
- [kind] verblijft de andere week in het weekend van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de man, waarbij de man [kind] haalt en brengt;
- [kind] verblijft iedere woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur bij de man, waarbij de man [kind] haalt en brengt;
3.4. verwijst de zaken wat betreft het ouderlijk gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken naar de schriftelijke rolzitting familiezaken van donderdag 14 februari 2013, met het verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming als dan te rapporteren en te adviseren dan wel te informeren omtrent de stand van zaken van het onderzoek;
3.5. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw, met ingang van de datum van deze beschikking tot 14 november 2013, ten behoeve van de man een alimentatie dient te betalen van € 160,-- (eenhonderd zestig euro) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw, met ingang van 14 november 2013, ten behoeve van de man een alimentatie dient te betalen van € 248,-- (tweehonderd achtenveertig euro) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.7. houdt iedere overige beslissing aan.
Inzake 94153/ FA RK 11-8361
3.8. gelast de wijze van de verdeling van de goederen, zoals genoemd onder r.o. 2.31. conform hetgeen daaromtrent in r.o. 2.31. is overwogen;
3.9. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
3.10. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, rechter, tevens kinderrechter en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 14 november 2012.