2.25. Op het netto besteedbaar inkomen van de vrouw worden de volgende bedragen in mindering gebracht:
- Het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande ouder van € 1.203,-- per maand.
De vrouw heeft deze bijstandsnorm opgevoerd en de man heeft hiermee ingestemd.
- De woonlasten van € 937,-- per maand, bestaande uit de maandelijkse huur van
€ 1.150,-- verminderd met de gemiddelde basishuur van € 213,--.
Hoewel de man in zijn draagkrachtberekening een huur van € 1.050,-- in aanmerking heeft genomen, heeft hij bij het bespreken van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening tijdens de mondelinge behandeling geen verweer meer gevoerd tegen de opgevoerde huur, zodat de man het bedrag niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
- De ziektekosten van € 68,-- per maand, bestaande uit de premie voor de basisverzekering van € 99,-- en het verplicht eigen risico van € 18,--, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen deel van de ZVW van € 49,--.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat haar premie thans € 99,-- per maand bedraagt. Hoewel de man in zijn draagkrachtberekening het verplicht eigen risico niet in aanmerking heeft genomen, heeft hij bij het bespreken van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening tijdens de mondelinge behandeling geen verweer meer gevoerd tegen het eigen risico, zodat de man dit niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
- De premies voor uitkering bij ziekte, ongeval of invaliditeit, oudedagsvoorziening ten bedrage van € 679,-- per maand.
Zoals hiervoor reeds overwogen is, wordt rekening gehouden met de door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling genoemde bedragen voor de lijfrente en de oudedagsvoorziening.
- De kosten van kinderopvang ten bedrage van € 33,--.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat van deze kosten geen bewijsstuk is overgelegd. De vrouw verwijst naar de procedure voorlopige voorzieningen, waarin ook reeds rekening is gehouden met deze kosten, hetgeen blijkt uit de beschikking de dato 16 maart 2011. Nu de man niet heeft gesteld dat er sindsdien een wijziging heeft plaatsgevonden en gebleken is dat de vrouw een aanzienlijk gedeelte van de week werkzaam is, acht de rechtbank het redelijk met het opgevoerde bedrag rekening te houden.
- Werkelijke verwervingskosten van € 50,-- per maand.
De vrouw heeft deze kosten opgevoerd en de man heeft ze niet betwist.
- De aflossing van schulden ten bedrage van € 200,-- per maand.
De vrouw heeft in haar draagkrachtberekening een bedrag van € 200,-- per maand opgevoerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw een schuld heeft aan [echtpaar] De vrouw heeft een overzicht betreffende de schuld overgelegd waaruit blijkt dat de schuld onder andere betrekking heeft op advocaatkosten enerzijds en betaalde premie voor de oudedagsvoorziening anderzijds.
Uit dit overzicht blijkt dat de schuld per 30 juni 2012 € 14.148,60 bedroeg en dat het gedeelte dat betrekking heeft op advocaatkosten in totaal € 8.085,74 bedroeg, zijnde 57% van de totale schuld. Dit betekent dat 43% van de schuld kan worden toegerekend aan andere kosten dan advocaatkosten. Daarom zal de rechtbank het bedrag aan aflossing splitsen naar voormelde verhouding, zodat 43% van de aflossing van € 200,--, ofwel € 86,-- per maand kan worden toegerekend aan de aflossing van schulden niet zijnde advocaatkosten.
Tot de advocaatkosten behoren de eigen bijdrage advocaat, de declaraties van mr. J.E. de Wijn, de rekening van advocaat Benders en de nota’s van Mook advocaten.
Er zal met een bedrag van € 114,-- aan advocaatkosten rekening worden gehouden gedurende twaalf maanden. Bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw zal mitsdien onderscheid worden gemaakt tussen twee periodes. Zoals hierna uit r.o. 2.28. zal blijken, wordt de ingangsdatum van de partneralimentatie gesteld op de datum van deze beschikking, te weten 14 november 2012. De eerste periode (waarin rekening wordt gehouden met de advocaatkosten) loopt vanaf 14 november 2012 tot 14 november 2013. De tweede periode (waarin geen rekening meer wordt gehouden met de advocaatkosten) zal lopen vanaf 14 november 2013.
De man heeft gesteld dat voor zover de schuld bestaat uit betaalde premie voor de oudedagsvoorziening deze niet in aanmerking dient te worden genomen bij het bedrag van de aflossing, omdat deze premie ook in mindering wordt gebracht op de draagkracht van de vrouw. Echter, de vrouw heeft haar premie niet eerder kunnen verlagen dan per augustus 2011. Gelet op de hoogte van de premie tot dat moment (£ 1.000,-- per maand) en de hoogte van het inkomen van de vrouw dat na terugkeer in Nederland aanzienlijk lager was dan in Thailand, acht de rechtbank het niet onredelijk om de aflossing op de schuld die betrekking heeft op de premies in aanmerking te nemen. Daar komt bij dat de premies niet eerder op de draagkracht van de vrouw hebben gedrukt, zoals blijkt uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 maart 2011.