3.2. De vrouw verzoekt:
- de tussen partijen op 16 mei 1984 opgestelde huwelijkse voorwaarden te vernietigen en te verklaren voor recht dat partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen;
- te bepalen dat de verdeling van de gemeenschap van goederen waarin partijen gehuwd zijn op een nog nader, na ontvangst van de benodigde, door de man te overleggen, stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze plaats zal vinden, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze zal moeten plaatsvinden;
- subsidiair, in het geval het verzoek van de vrouw de huwelijkse voorwaarden te vernietigen wordt afgewezen, te verklaren voor recht dat geen verrekening conform de huwelijkse voorwaarden heeft plaats gevonden en te bepalen dat alle (positieve) vermogensbestanddelen, dan wel de waarde van deze bestanddelen, aan ieder der partijen voor de helft toekomt, en te bepalen dat de verrekening op een nog nader, na ontvangst van, door de man te overleggen, benodigde stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze, en met toepassing van artikel 1:141 BW, zal plaatsvinden;
- subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat moet worden uitgegaan van een verrekening als opgenomen in artikel 8 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden, dat de waarde van de vermogensbestanddelen aan partijen toekomt in de verhouding 1/3 – 2/3, waarbij nog per jaar zal moeten worden vastgesteld wie van partijen het hoogste en wie van partijen het laagste netto inkomen (als bedoeld in artikel 8 lid 1) heeft genoten, waarbij de verrekening op een nog nader, na ontvangst van, door de man te overleggen, benodigde stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze, en met toepassing van artikel 1:141 BW, zal plaats vinden;
- meer subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat wel een verrekening conform de huwelijkse voorwaarden heeft plaats gevonden, te bepalen dat deze nietig c.q. vernietigbaar is, nu bij de opstelling van de verrekening is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens en de stukken niet aan beide partijen, in casu de vrouw, ter beschikking zijn gesteld, terwijl enerzijds niet is uitgegaan van het correcte (gehele) door de man verworven inkomen ter bepaling van de draagplicht waar het betreft de huishoudkosten, alsmede waar het betreft het te verrekenen inkomen conform de huwelijkse voorwaarden, en anderzijds niet is berekend wat de werkelijke huishoudkosten waren en te bepalen dat dient te worden verrekend met toepassing van artikel 1:141 BW;
- mocht blijken dat er sprake is van privé vermogen aan de zijde van de man, verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de vrouw, een nog nader, na ontvangst van de door de man over te leggen stukken, te bepalen bedrag aan vorderingen heeft op de man in verband met de door haar in het privé vermogen van de man geïnvesteerde bedragen, alsmede in het privé vermogen van de man geïnvesteerde overgespaarde inkomsten onder meer te bepalen met toepassing van artikel 1:141 BW, die hebben geleid tot een waardestijging van het privé vermogen van de man;
- te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap op een nog nader door de vrouw, na ontvangst van de door de man over te leggen benodigde stukken, aan te geven wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze;
- nog meer subsidiair, in het geval de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een te verdelen gemeenschap van goederen, over te gaan tot benoeming van een deskundige om alle (financiële) stukken te bestuderen en een verslag op te maken aangaande de verrekenvorderingen;
- te verklaren voor recht dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding van toepassing is en partijen gehouden zijn tot verevening van het tijdens het huwelijk zowel in dienstverband als in eigen beheer (waaronder vallend de F.O.R) opgebouwde pensioenaanspraken;
- te bepalen dat de man ex artikel 21 RV stukken in het geding dient te brengen, waaronder, doch niet uitsluitend, de uitwerkingen van de huwelijkse voorwaarden, de jaarstukken van de op zijn naam gedreven onderneming en belastingaangiften en -aanslagen met onderliggende bescheiden, vanaf datum huwelijk, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,-- per dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat de man in gebreke blijft daaraan te voldoen.