ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4892

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
95512 / FA RK 11-8956 + 97545 / FA RK 12-7589
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van huwelijkse voorwaarden en verrekening van vermogensbestanddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 14 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van huwelijkse voorwaarden en de verrekening van vermogensbestanddelen tussen een man en een vrouw. De vrouw verzocht de rechtbank om de huwelijkse voorwaarden, die op 16 mei 1984 waren opgesteld, te vernietigen en te verklaren dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 3 september 2012 gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw voerde aan dat zij onder invloed van dwaling de huwelijkse voorwaarden had ondertekend, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw, als jurist, in staat was om de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden te overzien en dat er geen discrepantie was tussen haar voorstelling van zaken en de werkelijke stand van zaken. De rechtbank verwierp ook de andere gronden die de vrouw aanvoerde, zoals bedreiging en bedrog, en oordeelde dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd door de man. De verzoeken van de vrouw om de huwelijkse voorwaarden te vernietigen en om te verklaren dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, werden afgewezen. De rechtbank verklaarde voor recht dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding van toepassing is op de door partijen in loondienst opgebouwde pensioenen, maar wees het verzoek van de vrouw om de pensioenen in eigen beheer te verevenen af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 95512 / FA RK 11-8956 + 97545 / FA RK 12-7589
beschikking van de enkelvoudige kamer van 14 november 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. J.P. Verhaar-Kok te Alphen aan den Rijn,
tegen
[verweerster],
wonende te [adres verweerster],
verweerder,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de (tussen-)beschikking van deze rechtbank van 25 april 2012 met de daarin genoemde stukken;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2012.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 3 september 2012.
1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. Het geschil
2.1. In voormelde (tussen-)beschikking van 25 april 2012 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is, volgens de verklaring van partijen ter zitting, op 8 augustus 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. De behandeling van de nevenverzoeken is aangehouden.
3. De verdere beoordeling
3.1. Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum + plaats] op huwelijkse voorwaarden. Blijkens de akte van 16 mei 1984 luiden de huwelijkse voorwaarden, voor zover hier van belang, als volgt:
“… Algemeen
Artikel 1
Tussen partijen bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.
Kosten van de huishouding
Artikel 3
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van de verzorging en de opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van partijen mochten worden geboren, die door partijen mochten worden geadopteerd of die met beider toestemming in het gezin mochten worden opgenomen, zullen door partijen worden gedragen naar evenredigheid van hun zuivere jaarlijkse inkomsten.
2. Onder kosten van de huishouding worden (onder andere) begrepen de uitgaven ter zake van de verwerving van hun huishoudelijke inboedelgoederen, gebruikelijke verzekeringen en gezamenlijke vakanties, de rentetermijnen met betrekking tot geldleningen welke aangegaan werden ter financiering van het voor gemeenschappelijke bewoning door partijen dienende onroerend goed, huurtermijnen aangaande de huur van de echtelijke woning alsmede alle dagelijkse uitgaven welke passen in het leefpatroon van partijen.
Pensioen
Artikel 7
1. Na echtscheiding wordt tussen partijen de waarde van pensioenaanspraken verrekend voor zover deze pensioenaanspraken zijn opgebouwd tijdens het huwelijk, zulks met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
Verrekening
Artikel 8
1. Partijen verrekenen hun verschil in die netto-inkomsten uit arbeid (negatieve inkomsten daaronder begrepen) die niet werden besteed ter dekking van de kosten van de huishouding zodanig dat één/derde gedeelte van dat verschil wordt toebedeeld aan de partij met de laagste netto-inkomsten uit arbeid. Onder inkomsten uit arbeid worden begrepen de uitkeringen welke geacht moeten worden in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenen.
2. Vorderingen ter zake van verrekening verjaren niet en vervallen evenmin door tijdsverloop.
3. Over een periode dat partijen niet samenwonen en zulks te wijten is aan het onredelijk gedrag van één van hen, zal geen verrekening plaatsvinden ten nadele van de echtgenoot aan wie de verbreking niet te wijten is.
Eveneens zal nimmer verrekening plaatsvinden over een periode gedurende welke partijen gescheiden leefden van tafel en bed.
4. De bepaling van de omvang van de netto-inkomsten uit arbeid waaronder begrepen winst uit onderneming, geschiedt door het belastbaar inkomen voor de heffing van de inkomstenbelasting, te verminderen met de daarover betaalde of nog te betalen inkomstenbelasting, vermogensbelasting, premieheffing, onroerend-goed-belasting en eventuele andere belastingen van algemene aard.
5. In alle gevallen waarin gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte uitkering in contanten van hetgeen op grond van verrekening verschuldigd is, is de gerechtigde partij gehouden mede te werken aan het treffen van een redelijke betalingsregeling waarbij de belangen van beide partijen in acht worden genomen. …”
3.2. De vrouw verzoekt:
- de tussen partijen op 16 mei 1984 opgestelde huwelijkse voorwaarden te vernietigen en te verklaren voor recht dat partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen;
- te bepalen dat de verdeling van de gemeenschap van goederen waarin partijen gehuwd zijn op een nog nader, na ontvangst van de benodigde, door de man te overleggen, stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze plaats zal vinden, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze zal moeten plaatsvinden;
- subsidiair, in het geval het verzoek van de vrouw de huwelijkse voorwaarden te vernietigen wordt afgewezen, te verklaren voor recht dat geen verrekening conform de huwelijkse voorwaarden heeft plaats gevonden en te bepalen dat alle (positieve) vermogensbestanddelen, dan wel de waarde van deze bestanddelen, aan ieder der partijen voor de helft toekomt, en te bepalen dat de verrekening op een nog nader, na ontvangst van, door de man te overleggen, benodigde stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze, en met toepassing van artikel 1:141 BW, zal plaatsvinden;
- subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat moet worden uitgegaan van een verrekening als opgenomen in artikel 8 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden, dat de waarde van de vermogensbestanddelen aan partijen toekomt in de verhouding 1/3 – 2/3, waarbij nog per jaar zal moeten worden vastgesteld wie van partijen het hoogste en wie van partijen het laagste netto inkomen (als bedoeld in artikel 8 lid 1) heeft genoten, waarbij de verrekening op een nog nader, na ontvangst van, door de man te overleggen, benodigde stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze, en met toepassing van artikel 1:141 BW, zal plaats vinden;
- meer subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat wel een verrekening conform de huwelijkse voorwaarden heeft plaats gevonden, te bepalen dat deze nietig c.q. vernietigbaar is, nu bij de opstelling van de verrekening is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens en de stukken niet aan beide partijen, in casu de vrouw, ter beschikking zijn gesteld, terwijl enerzijds niet is uitgegaan van het correcte (gehele) door de man verworven inkomen ter bepaling van de draagplicht waar het betreft de huishoudkosten, alsmede waar het betreft het te verrekenen inkomen conform de huwelijkse voorwaarden, en anderzijds niet is berekend wat de werkelijke huishoudkosten waren en te bepalen dat dient te worden verrekend met toepassing van artikel 1:141 BW;
- mocht blijken dat er sprake is van privé vermogen aan de zijde van de man, verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de vrouw, een nog nader, na ontvangst van de door de man over te leggen stukken, te bepalen bedrag aan vorderingen heeft op de man in verband met de door haar in het privé vermogen van de man geïnvesteerde bedragen, alsmede in het privé vermogen van de man geïnvesteerde overgespaarde inkomsten onder meer te bepalen met toepassing van artikel 1:141 BW, die hebben geleid tot een waardestijging van het privé vermogen van de man;
- te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap op een nog nader door de vrouw, na ontvangst van de door de man over te leggen benodigde stukken, aan te geven wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze;
- nog meer subsidiair, in het geval de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een te verdelen gemeenschap van goederen, over te gaan tot benoeming van een deskundige om alle (financiële) stukken te bestuderen en een verslag op te maken aangaande de verrekenvorderingen;
- te verklaren voor recht dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding van toepassing is en partijen gehouden zijn tot verevening van het tijdens het huwelijk zowel in dienstverband als in eigen beheer (waaronder vallend de F.O.R) opgebouwde pensioenaanspraken;
- te bepalen dat de man ex artikel 21 RV stukken in het geding dient te brengen, waaronder, doch niet uitsluitend, de uitwerkingen van de huwelijkse voorwaarden, de jaarstukken van de op zijn naam gedreven onderneming en belastingaangiften en -aanslagen met onderliggende bescheiden, vanaf datum huwelijk, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,-- per dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat de man in gebreke blijft daaraan te voldoen.
3.3. De man voert verweer en heeft verzocht de vrouw in haar verzoeken zoals hierboven vermeld niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken af te wijzen; de twee laatstgenoemde verzoeken dienen te worden afgewezen bij gebrek aan belang.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover hier van belang, hieronder nader ingegaan.
Huwelijkse voorwaarden
3.5. Beoordeeld dient te worden of de akte huwelijkse voorwaarden vernietigbaar is op de door de vrouw gestelde gronden.
3.5.1. De vrouw beroept zich allereerst op dwaling. Op grond van artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar, indien een van de gevallen van lid 1 van dat artikel zich voordoet. Daartoe is allereerst vereist dat de vrouw als dwalende duidelijkheid dient te verschaffen over de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken en over de destijds bestaande werkelijke stand van zaken. De stellingen van de vrouw bieden hierin geen althans onvoldoende inzicht. Immers, niet is duidelijk welk huwelijksvermogensregime de vrouw (destijds) voor ogen had. Integendeel, het betoog van de vrouw betreft vooral de gang van zaken rondom het tot stand komen van de huwelijkse voorwaarden en dat zij de inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet kende en daarmee niet wist wat de (rechts)gevolgen waren van de tussen hen opgemaakte huwelijkse voorwaarden.
Door de vrouw is aangevoerd dat partijen, voorafgaand aan het huwelijk, hebben gesproken over het opmaken van huwelijkse voorwaarden en dat deze met name bedoeld waren om het vermogen veilig te stellen bij een eventueel faillissement. Door de man is vervolgens gemotiveerd betwist, zoals door de vrouw gesteld, dat vooraf aan partijen geen concept van de akte huwelijkse voorwaarden is gezonden. Uit de akte huwelijkse voorwaarden, welke op grond van artikel 157 RV dwingende bewijskracht heeft, is vervolgens gebleken dat, voor de ondertekening van de akte, aan partijen een zakelijke opgave van de inhoud is gedaan en dat zij kennis hebben genomen van de inhoud van de akte.
Gesteld noch gebleken is dat de vrouw ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden van de inhoud van de akte een andere voorstelling had. De enkele stelling, zonder nadere toelichting, dat de bepalingen in de akte geen standaardbepalingen betreffen, is hiertoe onvoldoende.
Uit de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden blijkt mitsdien niet van een discrepantie tussen de bij haar levende voorstelling van zaken destijds en de werkelijke stand van zaken op dat moment. Daar komt bij dat de vrouw jurist is. Dat zij, zoals zij stelt, werkzaam is op een hogeschool en op professioneel vlak weinig van doen heeft met huwelijkse voorwaarden dan wel huwelijksvermogensrecht, doet niet daar aan af. Van belang is dat de vrouw een bepaald denkniveau heeft. Op basis hiervan wordt zij in staat geacht om bepaalde handelingen, zoals het tekenen van een akte en de strekking en consequenties hiervan, te kunnen overzien.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om een geslaagd beroep op dwaling te kunnen doen.
3.5.2. De vrouw beroept zich voorts op artikel 3:44 BW. Er zou volgens de vrouw sprake zijn geweest van bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. Nu de vrouw echter stelt noch onderbouwt van welk wilsgebrek sprake is geweest en voorts iedere feitelijke onderbouwing daarvan ontbreekt, wordt aan dit beroep voorbij gegaan.
3.5.3. De vrouw beroept zich, ten aanzien van de vernietiging van de akte van huwelijkse voorwaarden, tevens op de zogenaamde “Belehrungspflicht”. Dit betreft -kort gezegd- een informatieplicht van de notaris jegens partijen. Wat hier ook van zij, nu het geen verplichting betreft van de man jegens de vrouw wordt het beroep op de “Belehrungspflicht” gepasseerd.
3.5.4. Vervolgens beroept de vrouw zich er voorts op dat sprake is van een onrechtmatige daad op grond waarvan de vernietiging van de akte van huwelijkse voorwaarden zou moeten volgen. Niet gebleken is dat de handelswijze van de man, in het kader van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, onrechtmatig is geweest jegens de vrouw. De door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden leveren geen inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, op.
3.5.5. Ten aanzien van de stelling van de vrouw, inhoudende dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet van toepassing is omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, geldt het navolgende. Bij toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) dient terughoudendheid te worden betracht. In dat licht en nu de vrouw verzuimd heeft feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de akte huwelijkse voorwaarden onaanvaardbaar zou zijn op grond van voornoemde maatstaven, wordt dit beroep verworpen.
3.5.6. In haar verzoekschrift beroept de vrouw zich ten slotte op artikel 6:258 BW. Gesteld noch gebleken is echter dat sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
3.6. Het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden op voornoemde gronden wordt, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.5.1. tot en met 3.5.6. van deze beschikking, afgewezen. Dit betekent dat de huwelijkse voorwaarden in stand blijven. De verzoeken van de vrouw, inhoudende voor recht te verklaren dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd zijn, alsmede het verzoek te bepalen dat de verdeling van de gemeenschap van goederen waarin partijen gehuwd zijn op een nog nader, na ontvangst van de benodigde, door de man te overleggen, stukken en gegevens, door de vrouw te bepalen wijze zal moeten plaatsvinden, worden afgewezen, nu hiervoor geen grondslag bestaat.
Verrekening op grond van artikel 8 van de akte huwelijkse voorwaarden
3.7. Tussen partijen is in geschil of verrekening conform artikel 8 van de akte huwelijkse voorwaarden heeft plaatsgevonden. De man stelt dat ieder jaar is verrekend conform voornoemd artikel. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man naar de uitwerkingen huwelijkse voorwaarden over de jaren 1998 tot en met 2008, welke door de vrouw zijn overgelegd. De uitwerkingen zijn opgesteld door WEA Deltaland belastingadviseurs, de financieel adviseur van partijen tijdens het huwelijk. De vrouw heeft aangevoerd dat zij eerst in 2010 deze uitwerkingen over de voorbije jaren heeft mogen ontvangen.
Op grond van artikel 1:137 BW geschiedt een verrekening in geld dan wel, slechts voor zover de verrekening in geld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, door inbetalinggeving van goederen. In artikel 8 lid 5 van de akte huwelijkse voorwaarden wordt eveneens uitgegaan van een uitkering in contanten, desnoods kan een betalingsregeling worden getroffen tussen partijen. Aangezien er niets is betaald of is overgedragen en er evenmin een betalingsregeling tussen partijen is getroffen, is er niet verrekend.
Gelet op het voorgaande kunnen de door de man overgelegde rapporten, waarvan overigens niet is gebleken dat de vrouw de conclusies ervan heeft onderschreven, niet worden aangemerkt als een verrekening van overgespaard inkomen.
Het verzoek van de vrouw voor recht te verklaren dat geen verrekening conform de huwelijkse voorwaarden heeft plaatsgevonden, zal worden toegewezen.
3.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt voorbijgegaan aan het (bewijs)aanbod van de man, inhoudende dat hij de uitwerkingen huwelijkse voorwaarden vanaf de aanvang van het huwelijk tot aan 1998 alsnog in het geding wenst te brengen.
3.9. Aangezien niet is voldaan aan de bij huwelijkse voorwaarden periodieke verrekenplicht, wordt het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit op grond van artikel 1:141 lid 3 BW. De vrouw heeft echter geen verzoek dienaangaande gedaan, inhoudende dat aan haar een bepaald bedrag op grond van dit artikel toekomt met een onderbouwing daarvan. Evenmin is verzocht om een beschrijving van het te verrekenen vermogen op grond van artikel 1:143 BW. De door de vrouw ingediende verzoeken op grond van artikel 1:141 BW zijn niet althans onvoldoende concreet en zijn om die reden niet toewijsbaar. Deze verzoeken zullen worden afgewezen.
Eenvoudige gemeenschap
3.10. De vrouw heeft haar verzoek, betreffende de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap op een nog nader door de vrouw, na ontvangst van de door de man over te leggen benodigde stukken, aan te geven wijze, subsidiair op een nog nader vast te stellen wijze, ter zitting ingetrokken. Dit verzoek behoeft derhalve geen verdere bespreking meer.
Pensioen
3.11. In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat de waarde van de pensioenaanspraken, voor zover deze tijdens het huwelijk zijn opgebouwd, worden verrekend met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft verzocht voor recht te verklaren dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (Wet VPS) van toepassing is en dat partijen gehouden zijn tot verevening van de pensioenen (zowel in dienstverband als in eigen beheer, waaronder vallend de F.O.R.) die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd.
De ieder door partijen tijdens het huwelijk in loondienst opgebouwde pensioenen vallen onder de Wet VPS. Het verzoek van de vrouw wordt in zoverre toegewezen.
De pensioenen opgebouwd in eigen beheer vallen niet onder de Wet VPS en het verzoek van de vrouw dienaangaande is ongegrond. Overigens is ook niet gebleken van door de man in eigen beheer opgebouwd pensioen. Wel heeft de man gesteld dat hij gebruik heeft gemaakt van de fiscale aftrekpost Fiscale Oudedagsreserve (F.O.R.), maar van een daadwerkelijke geldelijke voorziening is, volgens de man, geen sprake.
Het verzoek ten aanzien van het pensioen in eigen beheer (waaronder vallend de F.O.R.) wordt afgewezen. Om een andere wijze van verrekening van de pensioenen, die niet onder de Wet VPS vallen, is door de vrouw niet verzocht.
Overleggen bescheiden
3.12. De vrouw heeft met een beroep op het bepaalde in artikel 21 Rv verzocht te bepalen dat de man de door haar opgesomde gegevens, welke opsomming niet limitatief is, in het geding dient te brengen. Kennelijk bedoelt de vrouw de rechtbank te verzoeken gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid ex artikel 22 Rv om de man te bevelen bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Gelet op hetgeen in de onderhavige beschikking reeds is overwogen, worden geen gronden aanwezig geacht om dit verzoek toe te wijzen. Wellicht ten overvloede wordt overwogen dat, indien en voor zover de vrouw bedoeld heeft haar verzoek te baseren op artikel 843a Rv, het verzoek daarvoor onvoldoende specifiek is gedaan (een opsomming van uitwerkingen van de akte huwelijkse voorwaarden, jaarstukken en belastingaangiften en -aanslagen is daartoe niet toereikend) en bovendien onvoldoende is toegelicht.
Proceskosten
3.13. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. verklaart voor recht dat tussen partijen tijdens het huwelijk geen verrekening conform de akte huwelijkse voorwaarden heeft plaatsgevonden;
4.2. verklaart voor recht dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding van toepassing is op de door partijen in loondienst opgebouwde pensioenen en dat partijen tot toepassing hiervan dienen over te gaan;
4.3. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
4.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 14 november 2012.