ECLI:NL:RBDOR:2012:BY2339

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97903 / FA RK 12-7738
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding en beoordeling van inkomensverlies

In deze zaak verzoekt de man om een wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie, die in 2007 door de rechtbank Rotterdam was vastgesteld op € 225,-- per kind per maand, en inmiddels door wettelijke indexering is verhoogd naar € 249,83 per kind per maand. De man stelt dat zijn financiële situatie is veranderd door een relevante wijziging van omstandigheden, waaronder een inkomensverlies door gezondheidsproblemen en het beëindigen van zijn eigen bedrijf. De rechtbank heeft op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de man zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, omdat het inkomensverlies van de man verwijtbaar is en voor herstel vatbaar. De man heeft zelf de keuze gemaakt om zijn eigen bedrijf te starten zonder een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, wat heeft geleid tot een vermindering van zijn inkomen. De rechtbank concludeert dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om zijn oorspronkelijke inkomen te verwerven en dat het inkomensverlies voor herstel vatbaar is. Daarom wordt het verzoek van de man afgewezen en worden de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 97903 / FA RK 12-7738
beschikking van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2012
in de zaak van
[man]
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
tegen
[vrouw]
wonende te ([adres]
verweerster,
advocaat mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 25 april 2012;
- het verweerschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 juni 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2012;
- de pleitnota van de advocaat van de man, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.1. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 17 augustus 2012.
1.2. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen zijn op 7 juni 2004 te Cromstrijen in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2. Uit hun huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
- [kind 1]
- [kind 2]
De kinderen verblijven thans bij de vrouw.
2.3. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2007 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is verder onder meer bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen zal leveren van € 225,-- per kind per maand. Krachtens wettelijke indexering is dit bedrag thans verhoogd tot € 249,83 per kind per maand.
2.4. De echtscheidingsbeschikking is op 17 oktober 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2007 vastgestelde alimentatieverplichting te wijzigen en de alimentatie met ingang van 1 november 2011 te beëindigen, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht te bepalen.
3.2. De man stelt dat de in de beschikking van 8 oktober 2007 vastgestelde kinderalimentatie door een wijziging van omstandigheden niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zoals bedoeld is in artikel 1:397 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3. De man werkte in de periode van 1 augustus 2006 tot 13 april 2010 bij de besloten vennootschap [naam bedrijf]. Op 4 juni 2010 heeft de man zijn eigen bedrijf (eenmanszaak [naam]) opgericht, omdat er bij voornoemde werkgever geen mogelijkheid meer was om over te werken, en daardoor meer te verdienen. In de periode 2010-2012 heeft de man veel gezondheidsproblemen gehad (gebroken scheenbeen, een ontstoken hartzak en uitputtingsverschijnselen). De man was hierdoor niet in staat om te werken in bepaalde periodes gelegen tussen 2010 en 2012. De man heeft vervolgens vanwege schulden en zijn gezondheidsproblemen moeten besluiten om op 5 maart 2012 zijn eigen bedrijf te staken. De man heeft noodgedwongen een bijstandsuitkering aangevraagd. Daarnaast heeft hij zich gemeld bij de RSD Schuldhulpverlening. De man is op 17 april 2012 in dienst getreden bij de besloten vennootschap [naam bedrijf] Zijn huidige inkomen is echter lager dan zijn inkomen ten tijde van de beschikking van 8 oktober 2007.
Het verweer
3.4. De vrouw voert verweer en zij verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.
3.5. De vrouw voert aan dat er aan de zijde van de man sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Zij kan de man niet volgen in zijn beweegredenen om een eigen bedrijf te starten. De man had bij zijn keuze rekening moeten houden met zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen. Nu er geen enkele noodzaak was aan de zijde van de man om bij de besloten vennootschap [naam bedrijf]. weg te gaan, dient het inkomensverlies voor rekening en risico van de man te blijven. Voorts had de man, nu hij een vast dienstverband heeft opgezegd om een eigen bedrijf te starten, rekening moeten houden met het feit dat hij bij ziekte geen inkomen zou hebben. De man heeft ook geen arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten.
4. De beoordeling
Wijziging van omstandigheden
4.1. Ingevolge artikel 1:401 eerste lid BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2. Uit de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat sinds de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2007 in ieder geval het inkomen van de man is gewijzigd. De man heeft onweersproken gesteld dat hij in de periode 1 augustus 2006 tot 13 april 2010 bij de besloten vennootschap [naam bedrijf]. heeft gewerkt, waar hij een bedrag van € 2.550,-- bruto per maand verdiende. Blijkens de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst van zijn werkgever de besloten vennootschap [naam bedrijf] bedraagt het huidige inkomen van de man
€ 1.450,-- bruto per maand. Hiermee is vast komen te staan dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal in het hiernavolgende beoordelen in hoeverre deze wijziging dient te leiden tot een wijziging van de beschikking van 8 oktober 2007.
4.3. Bij de beoordeling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijze in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Het kan zich voor doen dat de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht. Het enkele feit dat de onderhoudsplichtige zelf de inkomensvermindering heeft teweeggebracht, sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat bij het bepalen van zijn draagkracht met deze inkomensvermindering rekening wordt gehouden. Of een dergelijke vermindering buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats afhangen van de vraag of hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigden dit ook van hem kunnen vergen, met andere woorden, of er sprake is van een voor herstel vatbaar inkomensverlies. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. Niet is gebleken dat de man in 2010 genoodzaakt was ontslag te nemen bij de besloten vennootschap [naam bedrijf]. Weliswaar kon de man door zijn ontslag – blijkens de door hem overgelegde brief van zijn werkgever van 17 mei 2010 – zijn schuld bij zijn werkgever aflossen, maar niet is gebleken dat er voor de man geen andere mogelijkheid was dan het nemen van ontslag om deze schulden af te lossen. De man heeft dit ook niet nader onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het ontslag een vrijwillige keuze is geweest.
Voorts heeft de man daarna ervoor gekozen om een eigen bedrijf op te richten, doch daarbij geen arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. De man stelt dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering, gelet op zijn werkzaamheden, te duur was. Het enkele feit dat het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering hoge kosten met zich meebrengt, is geen rechtsgeldige reden. Door het niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft de man immers het risico genomen dat hij, ingeval van gezondheidsproblemen, inkomensverlies zou lijden. Alles overziend dienen de financiële gevolgen van deze door de man zelf gemaakte keuzes – waarvoor geen noodzaak was in het licht van zijn dwingende financiële verplichtingen jegens de minderjarige kinderen van
partijen – naar het oordeel van de rechtbank niet op laatstgenoemden te worden afgewenteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een door de man zelf teweeggebracht inkomensverlies.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is, of het inkomensverlies voor herstel vatbaar is. Op basis van de overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting en de gemotiveerde betwisting van de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat kan worden geacht het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en dat dit ook niet van hem kan worden verwacht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het inkomensverlies voor herstel vatbaar is.
4.5. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat het bij de berekening van zijn draagkracht buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering niet ertoe mag leiden dat zijn totale inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm, nu het in deze immers niet aankomt op het inkomen dat de man verwerft, maar eveneens op het inkomen dat de man geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven.
4.6. Nu er sprake is van verwijtbaar, voor herstel vatbaar inkomensverlies aan de zijde van de man zal het verzoek van de man tot het wijzigen van de vastgestelde kinderalimentatie worden afgewezen.
De proceskosten
4.7. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
5. De beslissing
5.1. wijst het verzoek van de man af;
5.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 24 oktober 2012.