ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7709

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96504 / FA RK 12-7108 en 96507 / FA RK 12-71111
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling vaderschap met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 30 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De moeder van de minderjarige kinderen [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] heeft, met bijstand van een bijzondere curator, een verzoek ingediend tot ontkenning van het vaderschap van de man, met wie zij in Somalië is gehuwd. De moeder heeft haar verzoek ingediend op 20 januari 2012, bijna anderhalf jaar na de geboorte van [roepnaam mj1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek voor [roepnaam mj1] omdat dit verzoek te laat is ingediend. Voor [roepnaam mj2], dat nog niet geboren was op het moment van indiening, heeft de rechtbank het ongeboren kind als geboren aangemerkt, waardoor de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijzondere curator zich heeft bereid verklaard om namens [roepnaam mj1] de gegrondverklaring van de ontkenning te verzoeken, en dat de man niet is verschenen in de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de kinderen, die in Nederland verblijven, met zich meebrengt dat de juridische status van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] in overeenstemming moet worden gebracht met de biologische werkelijkheid. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond verklaard en vastgesteld dat [

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummers: 96504 / FA RK 12-7108 en 96507 / FA RK 12-71111
beschikking van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. M. Huisman (Rotterdam),
met als belanghebbenden
["De man"],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
en
["de vader"],
wonende [adres], Verenigd Koninkrijk.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man en ["de vader"].
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 januari 2012.
1.2. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2012 is mr. A.J.T.M. van Iersel (Dordrecht) benoemd tot bijzondere curator om de minderjarige [minderjarige1] te vertegenwoordigen.
1.3. De rechtbank heeft vervolgens kennis genomen van de volgende processtukken:
- het F-formulier, met bijlagen, van de bijzondere curator, ingekomen ter griffie op 01 februari 2012;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op
05 maart 2012;
- de advertentie in het dagblad “AD De Dordtenaar” van 28 januari 2012 waarbij de man openbaar is opgeroepen.
1.4. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 15 maart 2012, gevoegd met de mondelinge behandeling van de zaak met nummer 96514 / FA RK 12-7114 (verklaring voor recht van overlijden, subsidiair verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen)
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- ["de vader"];
- de bijzondere curator.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de man niet verschenen.
1.5. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog kennis genomen van:
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 14 mei 2012;
- het F-formulier van de bijzondere curator, ingekomen ter griffie op 14 mei 2012.
2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.
2.1. De vrouw en de man zijn op [huw.datum] in Mogadishu, Somalië, met elkaar gehuwd.
2.2. De vrouw is op 13 juli 2006 vanuit Somalië naar Nederland gekomen; op het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie staat vermeld dat de vrouw zich vanaf 08 februari 2007 vanuit Somalië in Nederland heeft gevestigd.
2.3. Op [geboortedatum+plaats minderjarige1] uit de vrouw geboren het thans nog minderjarige kind [minderjarige1] (hierna: [roepnaam mj1]). [roepnaam mj1] verblijft bij de vrouw.
2.4. De nationaliteit van de vrouw is onbekend. De woon- of verblijfplaats en de nationaliteit van de man zijn onbekend.
2.5. ["de vader"] heeft in ieder geval de Britse nationaliteit en hij heeft zijn gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk.
3. Aanvulling op de feiten
Uit de hierboven onder 1.5. genoemde brief van de advocaat van de vrouw en de als bijlage daarbij gevoegde geboorteakte is het navolgende gebleken.
3.1. Op [geboortedatum+plaats mj2] uit de vrouw geboren het thans nog minderjarige kind [minderjarige2] (hierna: [roepnaam mj2]). [roepnaam mj2] verblijft bij de vrouw.
4. Het verzoek
4.1.1. De vrouw heeft allereerst verzocht een bijzondere curator te benoemen.
Voorts heeft de vrouw de gegrondverklaring van de ont¬ken¬ning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man van [roepnaam mj1] en het kind waarvan zij zwanger is verzocht.
Ten slotte heeft de vrouw de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van ["de vader"] van [roepnaam mj1] en het kind waarvan zij zwanger is verzocht, waarbij zij tevens heeft verzocht vast te stellen dat in de namenreeks de laatste twee namen zullen luiden ‘[achternaam vd vader]’.
Mede gelet op de hierboven onder 1.5. genoemde brief van de advocaat van de vrouw leest de rechtbank in de verzoeken van de vrouw inmiddels ‘[roepnaam mj2]’ in plaats van ‘het kind waarvan zij zwanger is’. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bijzondere curator schriftelijk te kennen heeft gegeven dat hij daartegen geen bezwaar heeft.
4.1.2. De vrouw stelt dat zij op 11 juli 2006 uit Somalië is gevlucht en dat de man in Somalië is achtergebleven. Voorts stelt de vrouw dat zij sindsdien geen enkel contact meer heeft gehad met de man en dat haar het bericht heeft bereikt dat hij begin 2010 zou zijn overleden.
Ter onderbouwing van haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] stelt de vrouw dat de man niet de vader (verwekker) van de kinderen is en dat hij ook niet heeft ingestemd met een daad die de verwekking van deze kinderen tot gevolg kan hebben gehad.
4.1.3. Als haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man gegrond wordt verklaard, verzoekt de vrouw vast te stellen dat ["de vader"] de vader is van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2].
De vrouw stelt dat zij en ["de vader"] al geruime tijd een affectieve en exclusieve relatie met elkaar hebben en dat ["de vader"] de vader is van beide kinderen.
4.1.4. De vrouw is van mening dat DNA-onderzoek niet noodzakelijk is. Zij en ["de vader"] zijn echter wel bereid om mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Daarbij wordt verzocht de kosten van dit onderzoek ten laste van ‘s Rijks kas te laten komen.
5. Het standpunt van de bijzondere curator
5.1. De bijzondere curator gaat er van uit dat de vrouw haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [roepnaam mj1], namens het kind heeft ingediend en hij wijst er op dat een kind een dergelijk verzoek ingevolge artikel 1:200 lid 6 BW binnen drie jaar nadat een kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is moet indienen. Gelet op de leeftijd van [roepnaam mj1] is het de vraag of gesproken kan worden van een situatie dat er bij hem bekendheid bestaat over het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. De bijzondere curator refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
Als ervan wordt uitgegaan dat de vrouw zelf een verzoek doet tot ontkenning van het vaderschap is zij daarmee, gelet op het bepaalde in art. 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek te laat en dient zij niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Als de rechtbank, in navolging van een eerder door de Hoge Raad gedane uitspraak, van oordeel zou zijn dat niet vereist is dat [roepnaam mj1] -die nog geen twee jaar oud is- in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, is de bijzondere curator bereid om namens [roepnaam mj1] een verzoek tot ontkenning van het vaderschap in te dienen. De bijzondere curator is van mening dat ontkenning van het vaderschap in het belang van [roepnaam mj1] is en dat het belang van [roepnaam mj1] niet met zich brengt dat pas een beslissing over het vaderschap zal worden genomen wanneer hij zich daarover zelf een weloverwogen oordeel kan vormen.
5.2. Het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is volgens de bijzondere curator tijdig ingediend.
5.3. De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat Somalisch recht van toepassing is, nu deze nationaliteit de gemeenschappelijke nationaliteit is.
Volgens het Somalische recht is het vaderschap van de man niet aangetoond en is de man daarmee niet de juridische vader van [roepnaam mj1]. De bijzondere curator is van mening dat het in het belang van het kind is dat het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man wordt toegewezen.
Als vervolgens het vaderschap van ["de vader"] gerechtelijk wordt vastgesteld, is het voor ["de vader"] mogelijk om [roepnaam mj1] te erkennen en bij die gelegenheid aan te geven dat het minderjarige kind zijn geslachtsnaam zal dragen.
5.4. Met betrekking tot de vraag of een DNA-onderzoek noodzakelijk is, refereert de bijzondere curator zich aan het oordeel van de rechtbank.
6. Het standpunt van de belanghebbenden
6.1. De belanghebbenden hebben geen verweer gevoerd.
7. De beoordeling
7.1. Ontkenning van het vaderschap
7.1.1. Deze zaak draagt een internationaal karakter.
In de eerste plaats dient dan ook onderzocht te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Nu verzoekster haar woonplaats in Nederland heeft, komt op grond van artikel 3 Rv aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het onderhavige verzoek.
7.1.2. Deze rechtbank is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, aangezien verzoekster binnen dit arrondissement haar woonplaats heeft.
7.1.3. Thans komt aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is; hierbij wordt getoetst aan de artikelen 10:92 en 10:93 BW.
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde man, wordt -nu niet is gebleken van een gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man, en de vrouw en de man naar moet worden aangenomen niet hun gewone verblijfplaats hebben in een zelfde staat- volgens artikel 10:92 BW bepaald door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind (in dit geval: de kinderen). [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Volgens Nederlands recht is er sprake van een familierechtelijke betrekking tussen de kinderen enerzijds en de vrouw en de man anderzijds.
7.1.4. Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is. Dat betekent dat in deze zaak Nederlands recht van toepassing is op het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2].
7.1.5. Artikel 1:200 lid 5 BW bepaalt dat een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de moeder moet worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. In dit geval heeft de vrouw haar verzoek ingediend op 20 januari 2012, dat wil zeggen bijna anderhalf jaar na de geboorte van [roepnaam mj1] en dus na het verstrijken van de in artikel 1:200 lid 5 BW bepaalde termijn. De vrouw zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek waar het [roepnaam mj1] betreft.
7.1.6. De bijzondere curator heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bereid verklaard namens [roepnaam mj1] de gegrondverklaring van de ontkenning te verzoeken, tenzij de rechtbank van oordeel zou zijn dat over de ontkenning van het vaderschap pas kan worden beslist voordat [roepnaam mj1] -die nu nog geen twee jaar oud is- zich daarover zelf een weloverwogen oordeel kan vormen.
7.1.7. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het belang van een jong kind als [roepnaam mj1] met zich brengt dat over de ontkenning van het vaderschap niet wordt beslist voordat het kind zelf zich daarover een weloverwogen oordeel kan vormen. Daarvan is echter in dit geval geen sprake: [roepnaam mj1] wordt, samen met [roepnaam mj2], opgevoed in het gezin van zijn moeder, waar ook ["de vader"] zo veel als mogelijk is deel van uitmaakt. De vrouw en ["de vader"] hebben uitdrukkelijk verklaard dat ["de vader"] de biologische vader is van [roepnaam mj1] (en [roepnaam mj2]) en ["de vader"] ondersteunt dan ook het verzoek van de vrouw om te komen tot de gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank een indruk gekregen van de vanzelfsprekend en vertrouwde band die er is tussen [roepnaam mj1] en ["de vader"].
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het belang van [roepnaam mj1] bij het behouden van de mogelijkheid om zelf op een later tijdstip ervoor te kiezen een verzoek in te dienen om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de biologische en sociale werkelijkheid nog maar zo weinig gewicht in de schaal legt dat het niet opweegt tegen het belang van [roepnaam mj1] en de overige betrokkenen om reeds nu de juridische status van [roepnaam mj1] in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid, zoals deze
volgens alle betrokkenen is.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de bijzondere curator zich op het standpunt heeft gesteld dat gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in het belang van [roepnaam mj1] is en dat het belang van [roepnaam mj1] niet met zich brengt dat pas een beslissing over het vaderschap zal worden genomen wanneer hij zich daarover zelf een weloverwogen oordeel kan vormen.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de man niet verschenen is in deze procedure.
7.1.8. Met betrekking tot [roepnaam mj2] geldt dat de moeder het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap heeft ingediend toen zij nog zwanger was, dat wil zeggen al voor de aanvang van de in artikel 1:200 lid 5 BW genoemde termijn van een jaar na de geboorte. De rechtbank zal hier, met toepassing van artikel 1:2 BW, het kind waarvan de vrouw zwanger was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift als reeds geboren aanmerken. Daarbij wordt overwogen dat dit in het belang van [roepnaam mj2] wordt geacht, omdat het voorgaande met zich brengt dat de vrouw ontvankelijk wordt geacht in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [roepnaam mj2], met als gevolg dat snel duidelijkheid kan ontstaan over de afstamming van [roepnaam mj2].
7.1.9. Mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen zullen het door de bijzondere curator overgenomen verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [roepnaam mj1] en het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [roepnaam mj2] -welke verzoeken voldoende grond vinden in de gestelde en als niet bestreden vaststaande feiten- worden toegewezen.
Het verrichten van een DNA-onderzoek wordt in deze zaak niet nodig geacht.
7.2. Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
7.2.1. Ook ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geldt dat de zaak een internationaal karakter draagt en dat allereerst dient te worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Nu verzoekster haar woonplaats in Nederland heeft, komt op grond van artikel 3 Rv aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het onderhavige verzoek.
7.2.2. Deze rechtbank is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, aangezien verzoekster binnen dit arrondissement haar woonplaats heeft.
7.2.3. Thans komt aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is; hierbij wordt getoetst aan artikel 10:97 lid 1 en 3 BW.
Of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt ingevolge artikel 10:97 lid 1 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de man en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Daarbij is volgens artikel 10:97 lid 3 BW bepalend het tijdstip van indiening van het verzoek.
7.2.4. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw (de moeder) en ["de vader"] geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben en dat zij ook geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in een zelfde land hebben. Op het onderhavige verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is dan het recht van de gewone verblijfplaats van de kinderen ten tijde van de indiening van het verzoek van toepassing. Dat betekent dat in dit geval Nederlands recht van toepassing is.
7.2.5. Artikel 1:207 lid 3 BW bepaalt dat een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de moeder dient te worden ingediend binnen vijf jaar na de geboorte van het kind. [roepnaam mj1] was ten tijde van de indiening van het verzoek ruim anderhalf jaar oud en de vrouw heeft haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling waar het hem betreft dus binnen de geldende wettelijke termijn ingediend.
Met betrekking tot [roepnaam mj2] geldt dat de vrouw nog zwanger van haar was toen zij haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap indiende. Evenals bij het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap zal de rechtbank hier artikel 1:2 BW toepassen en [roepnaam mj2], in haar belang, ten tijde van de indiening van het verzoekschrift als reeds geboren aanmerken.
De vrouw is daarmee ontvankelijk in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
7.2.6. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat ["de vader"] de vader (verwekker) is van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] en dit is door ["de vader"] bevestigd. Daarmee is het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in beginsel toewijsbaar.
Vaststelling van het vaderschap kan echter niet geschieden als een kind twee ouders heeft en daarvan is in dit geval sprake, nu [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] tijdens het huwelijk van de vrouw en de man zijn geboren en de gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
Het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zal daarom worden toegewezen onder de voorwaarde dat de beslissing met betrekking tot de gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
7.2.7. Artikel 1:5 lid 2 BW bepaalt dat, indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, dit kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben als de moeder en de man van wie het vaderschap is vastgesteld ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het die geslachtsnaam zal hebben. Daarbij geldt dat van deze verklaring melding wordt gemaakt in de rechterlijke uitspraak inzake de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
In de onderhavige zaak hebben de vrouw (de moeder) en ["de vader"] (de man van wie het vaderschap is vastgesteld) gezamenlijk verklaard dat het hun wens is dat in de namenreeks van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] de laatste twee namen zullen luiden ‘[achternaam vd vader]’ in plaats van [achternaam vd man]; de rechtbank vat dit op als een verklaring in de zin van artikel 1:5 lid 2 BW en zal hieronder melding maken van deze verklaring.
8. De beslissing
De rechtbank:
8.1. verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van het minderjarige kind [minderjarige1];
8.2. verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man van de minderjarige kinderen [minderjarige1], geboren op [geboortedatum+plaats mj1], en [minderjarige2], geboren op [geboortedatum+plaats mj2];
8.3. stelt, onder de voorwaarde dat deze beschikking met betrekking tot de gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, vast dat ["de vader"], wonende [adres], Verenigd Koninkrijk, geboren op [geboortedatum vader] te Mogadishu, Somalië, de vader is van bovengenoemde minderjarigen;
8.4. verstaat dat de vrouw en ["de vader"] hebben verklaard dat in de namenreeks van [roepnaam mj1] en [roepnaam mj2] de laatste twee namen zullen luiden ‘[achternaam vd vader]’ (in plaats van [achternaam vd man]).
Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, rechter tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 30 mei 2012.