ECLI:NL:RBDOR:2012:BW1404

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92933 / FA RK 11-7847 en 92934 / FA RK 11-7848
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en alimentatieverplichtingen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 28 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de gezagsverhouding en de alimentatieverplichtingen tussen de ouders van een minderjarige. De partijen, aangeduid als de vrouw en de man, hebben een affectieve relatie gehad die op 1 juni 2005 is beëindigd. Uit deze relatie is een minderjarige geboren, die door de man is erkend. De vrouw was tot dan toe alleen belast met het ouderlijk gezag, zoals vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008. De man heeft verzocht om gezamenlijk gezag, onderbouwd door een gewijzigde vertrouwensrelatie tussen de ouders, die volgens hem een wijziging van omstandigheden vormt die het belang van het kind dient.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, ondanks de eerdere afspraken, recht heeft op gezamenlijk gezag, omdat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat dit in het belang van het kind zou schaden. De rechtbank heeft ook de alimentatieverplichtingen van de man beoordeeld. De man heeft verzocht om de alimentatie op nihil te stellen voor een bepaalde periode, wat de vrouw heeft betwist. De rechtbank heeft de financiële situatie van de man in overweging genomen, inclusief zijn werkloosheid en de daaropvolgende WW-uitkering, en heeft de alimentatieverplichting vastgesteld op € 45,00 per maand voor de periode van februari tot augustus 2011, en € 61,00 per maand vanaf augustus 2011.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man onmiddellijk aan de alimentatieverplichtingen moet voldoen, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
Zaaknummers: 92933 / FA RK 11-7847
92934 / FA RK 11-7848
Beschikking van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2012
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [adres vrouw],
verzoekster en tevens verweerster,
advocaat mr. M.A.J. Beers (Hendrik-Ido-Ambacht),
tegen
[de man],
wonende te [adres man],
verweerder en tevens verzoeker,
advocaat mr. Y.M. Prins (Groningen).
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 mei 2011;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 juli 2011;
- het verweerschrift van de vrouw tegen het zelfstandig verzoek van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2011.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 7 november 2011. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3. Nadien heeft de rechtbank op haar verzoek aan processtukken ontvangen:
- aanvullende producties met toelichting van de man, ingekomen ter griffie op 21 november 2011;
- de schriftelijke reactie van de vrouw op de financiële bescheiden van de man, met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2011.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben nimmer samengewoond. De relatie is op 1 juni 2005 geëindigd.
2.2. Tijdens die relatie is uit de vrouw geboren de thans nog minderjarige [naam minderjarige] op [geboortedatum+plaats].
2.3. [voornaam kind] is door de man erkend. De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag.
2.4. [voornaam kind] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5. Partijen hebben in een vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008 onderlinge afspraken gemaakt over (onder meer) de omgangsregeling (een weekend per 14 dagen van vrijdag 19.30 uur tot maandag 17.00 uur), een vakantieregeling (helft van vakanties), de verdeling van de feestdagen, de gezagsvoorziening, de kinderalimentatie en de informatie- en consultatieregeling.
2.6. Nadat de vrouw is verhuisd naar Papendrecht hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over het reizen van de man en de vrouw in verband met de contacten tussen de man en [voornaam kind], welke afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst van 2 februari 2011. In deze overeenkomst staat onder meer, kort gezegd, dat:
- de vrouw [voornaam kind] eens per veertien dagen vanuit Papendrecht met de trein naar Zwolle brengt, alwaar de man [voornaam kind] vanuit Groningen ophaalt;
- de man [voornaam kind] aan het einde van diens bezoek terugbrengt naar Zwolle, alwaar de vrouw [voornaam kind] ophaalt;
- het vervoer van [voornaam kind] naar zijn vader na 1 april 2011 met de auto zal plaatsvinden, als de man dan zijn rijbewijs heeft gehaald, waarbij de overstapplaats in onderling overleg geregeld zal worden.
2.7. Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling van een kort geding op 14 juli 2011 zijn partijen de navolgende omgangsregeling overeengekomen:
- De omgangsregeling wijzigt met ingang van 26 augustus 2011 van eenmaal per twee weken naar eenmaal per drie weken, waarbij partijen op vrijdagavond 18.30 uur in Heerde afspreken en op zondagavond om 17.00 uur;
- De man heeft de mogelijkheid in de andere twee weekenden omgang te hebben met [voornaam kind] door naar Papendrecht af te reizen, zodat [voornaam kind] niet hoeft te reizen, mits de man dit weekend tenminste twee weken van te voren kenbaar maakt aan de vrouw;
- Wanneer [voornaam kind] in de schoolvakanties bij de man verblijft en de maandag daarop naar school moet komt [voornaam kind] op zaterdagavond terug om 17.00 uur in Heerde in plaats van op zondagavond;
- Zodra [voornaam kind] op voetbal zal gaan, of een andere sport, hetgeen hij graag wil, zullen partijen nader overleg voeren, waarbij alsdan als uitgangspunt zal zijn dat [voornaam kind] eenmaal per maand naar de woonplaats van de man zal afreizen en de man eenmaal per maand naar de woonplaats van [voornaam kind] zal afreizen, om zo ook de mogelijkheid te hebben de voetbalwedstrijden van [voornaam kind] bij te wonen.
3. Het verzoek en verweer
3.1. Het verzoek
De vrouw verzoekt, na wijziging:
- te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam kind] met een bedrag van € 135,00 per maand, met ingang van 1 augustus 2008, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als in goede justitie wordt bepaald;
- vaststelling van de regeling die partijen tijdens het kort geding van 14 juli 2011 zijn overeengekomen (zie 2.7);
- de gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. Het verweer en tevens zelfstandig verzoeken
Ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
3.2.1. De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam kind]. Voor zover de rechtbank een alimentatieverplichting aan de man oplegt verzoekt de man, bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek, de alimentatieverplichting per 1 februari 2011 tot 1 augustus 2011 op nihil te stellen en vanaf 1 augustus 2011 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast te stellen conform de behoefte van [voornaam kind] en de draagkracht van de man.
Ten aanzien van de omgangsregeling
3.2.2. De man heeft ter terechtzitting ingestemd met het gewijzigde verzoek van de vrouw om de omgangsregeling die partijen onderling zijn overeengekomen op 14 juli 2011 te doen opnemen in de beschikking.
De zelfstandige verzoeken
3.2.3. Voorts verzoekt de man:
- te bepalen dat de man mede zal worden belast met het gezag over [voornaam kind];
- te bepalen dat de vrouw de man maandelijks schriftelijk dient te infomeren over zaken die betrekking hebben op [voornaam kind] en zijn welzijn en, in het geval van medische aangelegenheden en verhuizing onverwijld dient te informeren, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft;
- te bepalen dat de vrouw de man dient te consulteren ten aanzien van schoolkeuzes, medische beslissingen, verhuizing met [voornaam kind], een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft;
- kosten rechtens.
3.3. Het verweer tegen de zelfstandige verzoeken
3.3.1. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn zelfstandige verzoeken danwel zijn verzoeken af te wijzen.
Voor zover de rechtbank een informatie- en consultatieregeling zal bepalen, verzoekt de vrouw subsidiair afwijzing van de verzochte last onder dwangsom en voorts een informatieregeling per kwartaal (in plaats van per maand) te bepalen.
4. De beoordeling
4.1. Ten aanzien van het gezag
4.1.1. Vaststaat dat partijen op 30 juni 2008 een vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend, waarin partijen in artikel 5.1 van die overeenkomst (gezagsvoorziening) zijn overeengekomen dat de man niet het ouderlijk gezag gaat uitoefenen over hun minderjarige zoon [voornaam kind].
4.1.2. Ingevolge artikel 7:900 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) binden partijen bij een vaststellingsovereenkomst, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
4.1.3. Partijen zijn in beginsel gebonden aan de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken en mitsdien ook aan de daarin opgenomen afspraak dat man niet belast zal worden met de uitoefening van het gezag over [voornaam kind]. Dit is slechts anders indien zich nadien een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan waardoor het belang van [voornaam kind] zich verzet tegen de nakoming van die afspraken.
4.1.4. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke wijziging van omstandigheden sprake is. Uit de verklaringen van partijen is gebleken dat zij in het kader van mediation in 2008 (naar aanleiding van een verzoek van de man strekkende tot gezamenlijk gezag) zijn overeengekomen dat de man niet met de uitoefening van het gezag belast zou worden. Reden hiervoor was dat de verantwoording voor de man te groot zou zijn, mede gelet op de lange reisafstand tussen de woonplaats van de man en de woonplaats van de vrouw en [voornaam kind]. Blijkens de verklaringen van de man had de man – na mediation – het vertrouwen in de vrouw dat zij de man zou betrekken in het leven van [voornaam kind] en belangrijke beslissingen daaromtrent. Het is de man echter nadien gebleken dat de vrouw de man niet kent in belangrijke beslissingen. Zo is de vrouw, met [voornaam kind], verhuisd van Apeldoorn naar Papendrecht zonder de man hierin te kennen. Doordat partijen in het kader van de omgangsregeling een ‘plaats van overdracht’ hadden afgesproken, heeft de man de verhuizing van de vrouw pas na een half jaar bij toeval ontdekt. De vrouw heeft het voorgaande niet ter terechtzitting weersproken. De gewijzigde omstandigheid op basis waarvan wijziging van de vaststellingsovereenkomst kan worden verzocht is dan ook gelegen in de gewijzigde vertrouwensrelatie, hetgeen als uitgangspunt gold bij de gemaakte afspraak. Derhalve komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het verzoek van de man om samen met de vrouw belast te worden met de uitoefening van het gezag over [voornaam kind].
4.1.5. Krachtens artikel 1:253c BW is de man ontvankelijk in zijn verzoek om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag, nu hij [voornaam kind] heeft erkend en hij nooit met de vrouw gezamenlijk gezag heeft gehad. Wanneer de andere ouder niet instemt met het verzoek, is het wettelijk uitgangspunt dat de rechtbank het verzoek slechts afwijst wanneer er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.1.6. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek van de man. Zij stelt dat bij uitoefening van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico zal ontstaan dat [voornaam kind] klem en verloren zal raken tussen zijn ouders. Ter onderbouwing voert de vrouw aan dat de communicatie tussen partijen zeer moeizaam verloopt. De vrouw verwacht niet dat binnen afzienbare tijd verbetering zal optreden nu de mediationgesprekken niet van de grond zijn gekomen. Zij vreest dan ook dat een actieve inmenging van de zijde van de man inzake gezagsbeslissingen zal leiden tot spanningen tussen partijen, die uiteindelijk ook hun weerslag zullen hebben op [voornaam kind]. Bovendien verschillen partijen van inzicht als het gaat over de problematiek van [voornaam kind], waarvoor hij reeds is aangemeld bij Bureau Jeugdzorg. Ook verwacht de vrouw niet dat de man de verantwoording, die de man middels het gezag over [voornaam kind] verkrijgt, aan kan. Te meer nu de man nog altijd ver weg woont. Tot slot meent de vrouw dat de man [voornaam kind] belast met negatieve uitspraken over de vrouw en dat de man niet geïnteresseerd is in de leefomgeving van [voornaam kind].
4.1.7. De man heeft de stellingen van de vrouw dat de communicatie tussen partijen op korte termijn niet zal verbeteren gemotiveerd weersproken. Ter onderbouwing voert de man aan dat partijen in het verleden steeds middels onderling overleg danwel met behulp van mediation tot afspraken hebben kunnen komen ten aanzien van [voornaam kind]. De man is bovendien nog altijd bereid om de onderlinge communicatie tussen partijen te verbeteren, eventueel met behulp van mediation via Bureau Jeugdzorg. Bovendien wenst de man in het kader van mediation nadere afspraken te maken met de vrouw over de invulling van het ouderschap en zo te komen tot een ouderschapsplan. De man acht een gezamenlijke uitoefening van het gezag in het belang van [voornaam kind], zodat beide ouders naar evenredigheid de zorg- en opvoedingstaken kunnen uitoefenen en gezamenlijk beslissingen over [voornaam kind] kunnen nemen. De man stelt dat de vrouw hem tot op heden op geen enkele wijze betrekt danwel informeert in/over belangrijke zaken die het leven van [voornaam kind] betreffen. Zo is de vrouw, zonder medeweten van de man, verhuisd van Zwolle naar Papendrecht.
4.1.8. De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval dat de ouders niet (meer) samenleven en moeizaam communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven of de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. De rechter zal per geval moeten beoordelen of aan dat vereiste wordt voldaan. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
4.1.9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken dan wel naar voren gekomen op grond waarvan het verzoek van de man dient te worden afgewezen. Duidelijk is geworden dat de man gekend wil worden als vader en mee wenst te beslissen in zaken die [voornaam kind] betreffen. De vrouw komt de man hierin niet, althans onvoldoende tegemoet. Reden hiervoor is dat de vrouw geen vertrouwen heeft in de man als medeopvoeder van [voornaam kind]. De vrouw laat na, gezien de gemotiveerde betwisting van de man, haar standpunt dienaangaande deugdelijk te onderbouwen. Het is de rechtbank evenwel duidelijk geworden dat partijen in staat zijn (geweest) om steeds opnieuw tot afspraken te komen over bijvoorbeeld de omgangsregeling tussen de man en [voornaam kind]. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat de man bereid is professionele begeleiding te accepteren om de communicatie met de vrouw over [voornaam kind] te verbeteren. De enkele stelling van de vrouw dat de man op lange afstand woont acht de rechtbank onvoldoende om tot een afwijzing te komen, te meer nu de huidige communicatiemiddelen, zoals telefonie en e-mail, voldoende mogelijkheden bieden tot frequent overleg.
Gelet op het voorgaande is het de rechtbank niet, althans onvoldoende gebleken dat [voornaam kind] klem of verloren zal geraken wanneer de man, naast de vrouw, mede wordt belast met uitoefening van het gezag over [voornaam kind]. Ook van andere contra-indicaties waardoor gezamenlijk gezag niet in het belang van [voornaam kind] zou zijn, is niet gebleken. Het verzoek van de man zal worden toegewezen.
4.2. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.2.1. Nu de man tezamen met de vrouw belast is met de uitoefening van het gezag over [voornaam kind], zal niet langer worden gesproken over een omgangsregeling, maar over een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).
4.2.2. Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt ten aanzien van de zorgregeling. De regeling zoals partijen zijn overeengekomen (in het kader van het kort geding tussen partijen) op 14 juli 2011, zoals vermeldt onder 2.7, zal worden vastgesteld.
4.3. Ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling
4.3.1. Nu de man tezamen met de vrouw belast is met de uitoefening van het gezag over [voornaam kind], zal het verzoek van de man worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 1:253a lid 2 sub c BW. Ingevolge dit artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten (sub c) de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
4.3.2. Zoals reeds overwogen onder rechtsoverweging 4.1.7 is het de wens van de man om samen met de vrouw nadere afspraken te maken over de invulling van het ouderschap (in het kader van gezamenlijk gezag) en uiteindelijk te komen tot een ouderschapsplan. In dit kader acht de rechtbank het voorbarig om vooruitlopend op het overleg een beslissing te nemen over de wijze waarop de vrouw de man dient te informeren en te consulteren onder verbeurte van een dwangsom. Te meer nu partijen, doordat zij met ingang van heden gezamenlijk belast zijn met de uitoefening van het gezag, een meer gelijkwaardige positie hebben verkregen, hetgeen het overleg tussen partijen naar verwachting ten goede kan komen. Derhalve zal dit verzoek van de man dan ook worden afgewezen.
4.4. De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
4.4.1. De vrouw verzoekt in de beschikking op te nemen de afspraak tussen partijen, opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008, waarbij partijen hebben afgesproken dat de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2008 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 136,00 per maand zal voldoen.
4.4.2. De man heeft verweer gevoerd en, na wijziging ter zitting, bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht:
- om afwijzing van het verzoek van de vrouw voor zover het betrekking heeft op de periode tot februari 2011;
- de bijdrage op nihil te stellen gedurende de periode februari 2011 tot augustus 2011;
- vaststelling van een bijdrage vanaf augustus 2011 conform de behoefte van [voornaam kind] en de draagkracht van de man.
4.4.3. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandige verzoek van de man om de bijdrage op nihil te stellen gedurende de periode februari tot augustus 2011 en verzocht om afwijzing. Voor zover de bijdrage op nihil wordt gesteld, verzoekt de vrouw de nihilstelling toe te staan met ingang van 13 juli 2011 (datum indiening verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de man).
4.4.4. Onweersproken is tussen partijen komen vast te staan dat de afspraak die partijen onderling hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008 ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam kind] nog altijd tussen partijen geldt. Na indexatie is de hoogte van de bijdrage thans € 146,67. De (hoogte van de) behoefte van het kind aan alimentatie is onweersproken gebleven en staat derhalve tussen partijen vast.
Periode 1 augustus 2008 tot februari 2011
4.4.5. Tussen partijen is in geschil de opname van de afspraak tussen partijen ten aanzien van de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de minderjarige, opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008. De man stelt dat het verzoek van de vrouw, voor zover dit ziet op de datum voor indiening van het verzoekschrift, afgewezen moet worden, nu er tot die tijd onderlinge afspraken waren gemaakt en de man derhalve geen door de rechtbank opgelegde alimentatieverplichting hoefde te verwachten over de periode 1 augustus 2008 tot februari 2011.
4.4.6. De inhoud van de kinderalimentatieafspraak over voornoemde periode is onweersproken gebleven en staat derhalve tussen partijen vast. Afspraken die partijen onderling zijn overeengekomen kunnen op verzoek van partijen of een van hen worden opgenomen in een beschikking of een vonnis teneinde een executoriale titel te verkrijgen, tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Niet is gebleken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden over de periode 1 augustus 2008 tot 1 februari 2011. Derhalve zal de afspraak tussen partijen ten aanzien van de kinderalimentatie, opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 30 augustus 2008, worden opgenomen in het dictum van deze beschikking.
Periode vanaf februari 2011
4.4.7. Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Ook kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5).
4.4.8. De man stelt dat er vanaf februari 2011 sprake is van gewijzigde omstandigheden. Ter onderbouwing voert hij aan dat hij in de periode februari 2011 tot augustus 2011 werkeloos is geweest en een WW-uitkering heeft ontvangen. Vanaf augustus 2011 tot heden ontvangt de man weer een inkomen uit arbeid.
4.4.9. De vrouw heeft de door de man aangevoerde gewijzigde omstandigheden niet weersproken en staan derhalve tussen partijen vast. De rechtbank een berekening van de draagkracht van de man maken over de periodes februari tot augustus 2011 en augustus 2011 tot heden.
Periode vanaf februari 2011 tot augustus 2011
4.4.10. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gaat de rechtbank bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man uit van de volgende van belang zijnde vaststaande financiële gegevens. De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en uitgaan van de tarieven 2011, eerste helft.
Box 1: inkomen uit werk en woning
4.4.11. Voor wat betreft de financiële omstandigheden van de man wordt verwezen naar de brief van het UWV van 15 februari 2011 en de specificaties over de periode februari 2011 tot juli 2011 (productie 2 bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek). Hieruit volgt dat het dagloon van de man € 93,15 bruto bedroeg en dat de man gedurende de eerste twee maanden 75% van het dagloon (te weten: € 69,86 bruto) en vanaf 1 april 2011 70% van het dagloon (te weten: 65,21 bruto) heeft ontvangen. Uitgaande van gemiddeld 21,75 werkdagen per maand, bedroeg het gemiddelde belastbare inkomen uit WW-uitkering € 1.452,00 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het belastbare inkomen bedraagt daarmee (gemiddeld) € 20.276,00 bruto per jaar (inclusief 8% vakantiegeld en vergoedingen Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW).
4.4.12. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- inkomensheffing box I;
- algemene heffingskorting.
4.4.13. Het besteedbaar inkomen van de man, na aftrek van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, bedraagt € 13.966,00 per jaar (€ 1.163,00 per maand).
De draagkrachtruimte van de man
4.4.14. De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende maandelijkse lasten op zijn besteedbaar inkomen in mindering:
- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 920,00 per maand;
- woonlasten van € 31,00 per maand, bestaande uit de kale huur € 440,00 verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel aan ‘gemiddelde basishuur’ van € 210,00 en het bedrag aan huurtoeslag van € 199,00.
4.4.15. De rechtbank houdt geen rekening met een (extra) bedrag aan ziektekosten van de man, nu de nominale premie Zorgverzekeringswet € 106,00 per maand bedraagt en dit bedrag dient te worden verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 45,00 en de zorgtoeslag van € 70,00.
4.4.16. Tussen partijen is in geschil de door de man opgevoerde last ‘kosten omgangsregeling à € 141,00’, bestaande uit verblijfskosten en reiskosten. De vrouw betwist de hoogte van het bedrag; geen rekening moet worden gehouden met de reiskosten, maar enkel de verblijfskosten gerekend conform de door de man nagekomen omgangsregeling. In dit kader merkt de vrouw op dat de man nimmer gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om naast de vaste regeling, de minderjarige extra te bezoeken.
In de periode februari 2011 tot augustus 2011 gold tussen partijen een omgangsregeling, waarbij de minderjarige één weekend per twee weken van vrijdag 19.30 uur tot maandag 17.00 uur alsmede de helft van alle schoolvakanties bij de man verbleef. Derhalve zullen de kosten van de omgangsregeling (conform het rapport Alimentatienormen) worden vastgesteld op € 42,00 per maand.
4.4.17. Voorts is tussen partijen in geschil de door de man opgevoerde last ‘aflossing schulden’. De vrouw stelt dat met deze last geen rekening dient te worden gehouden nu de aflossingen op deze schulden geen voorrang behoren te hebben op de kinderalimentatie.
Uit de overgelegde stukken (productie 7 bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek) is gebleken dat de man in mei 2011 een schuld van € 225,00 had openstaan bij de Belastingdienst (in verband met de aanslag inkomstenbelasting 2010). De man is met de Belastingdienst een betalingsregeling overeengekomen waarbij de man € 67,00 gedurende drie maanden afloste.
Voorts is uit de stukken (het verweer van de man en productie 8 bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek) gebleken dat de man in juni 2011 een (rest)schuld had openstaan bij Belastingdienst Toeslagen (in verband met te veel ontvangen huurtoeslag in 2007) van € 351,00. De man is met de Belastingdienst een betalingsregeling overeengekomen waarbij de man € 39,00 gedurende negen maanden afloste.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in beginsel, bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige, rekening te worden gehouden met alle schulden. De rechtbank kan hiervan afwijken door aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen indien er redenen zijn die hiertoe aanleiding geven. Wanneer de rechtbank afwijkt van de ‘hoofdregel’, zal voldoende inzicht moeten worden geven in de gedachtegang die tot deze beslissing heeft geleid. Op basis van de verklaringen van partijen en de overgelegde stukken ziet de rechtbank thans aanleiding om rekening te houden met de (niet bovenmatig hoge) schulden van de man, nu niet is gebleken dat het ontstaan/aangaan van de schulden onnodig was danwel anderszins onredelijk jegens de alimentatiegerechtigde is. Derhalve zal bij de berekening van de draagkracht van de man over de periode februari tot augustus 2011 rekening worden houden met een gemiddelde aflossing van € 106,00 per maand, gedurende vijf maanden.
4.4.18. Voorts is tussen partijen in geschil de door de man opgevoerde last ‘advocaatkosten’. Ingevolge het rapport Alimentatienormen worden advocaatkosten - gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure - niet beschouwd als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting ten behoeve van een kind. Derhalve zal de rechtbank met deze last geen rekening houden.
4.4.19. Het draagkrachtloos inkomen van de man bedraagt € 1.099,00 per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt 64,00 per maand. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Derhalve kon de man gedurende de periode februari 2011 tot augustus 2011 € 45,00 per maand bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding. Dit bedrag zal voor die betreffende periode worden vastgesteld.
Periode vanaf augustus 2011
4.4.20. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gaat de rechtbank bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man uit van de volgende van belang zijnde vaststaande financiële gegevens. De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en uitgaan van de tarieven 2011, tweede helft.
4.4.21. Voorts zullen de omstandigheden die van invloed zijn op de draagkracht van de man en die na augustus 2011 zijn gewijzigd hieronder besproken worden.
Box 1: inkomen uit werk en woning
4.4.22. Tussen partijen is in geschil de hoogte van het inkomen van de man. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties over de periode september 2011 tot november 2011 (productie 11, ingekomen op 21 november 2011), blijkt het navolgende. De man is sinds 5 augustus 2011 in dienst van Start People B.V. Blijkens de verklaringen van de man werkt hij op uitzendbasis bij de Belastingtelefoon en heeft hij een arbeidscontract voor een half jaar. Voorts volgt uit de salarisspecificaties dat man variabele uren werkt. Derhalve zal de rechtbank uitgaan van een gemiddeld bruto inkomen over genoemde periode bestaande uit de ‘normale uren’ vermeerderd met de ‘wachtdagencompensatie’ en de ‘onregelmatigheidstoeslag’. Het gemiddeld bruto inkomen van de man bedraagt € 1.173,00 per maand, exclusief vakantiegeld. Het belastbare inkomen bedraagt daarmee € 16.287,00 bruto per jaar (inclusief 8% vakantiegeld en vergoedingen Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW).
4.4.23. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- inkomensheffing box I;
- algemene heffingskorting;
- arbeidskorting.
4.4.24. Het besteedbaar inkomen van de man, na aftrek van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, bedraagt € 12.837,00 per jaar (€ 1.069,00 per maand).
De draagkrachtruimte van de man
4.4.25. De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende maandelijkse lasten op zijn besteedbaar inkomen in mindering:
- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 920,00 per maand;
- woonlasten van € 31,00 per maand, bestaande uit de kale huur € 440,00 verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel aan ‘gemiddelde basishuur’ van € 210,00 en het bedrag aan huurtoeslag van € 199,00;
- kosten omgangsregeling van € 27,00 per maand, uitgaande van de omgangsregeling zoals overwogen onder rechtsoverweging 4.2.2. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de vakanties bij helfte worden gedeeld, zoals partijen reeds eerder overeengekomen waren.
4.4.26. Zoals reeds overwogen onder rechtsoverweging 4.4.15 wordt geen rekening gehouden met een (extra) bedrag aan ziektekosten van de man.
4.4.27. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.4.17 gaat de rechtbank er vanuit dat de man vanaf augustus 2011 zijn schulden heeft ingelost. Derhalve zal er vanaf augustus 2011 geen rekening worden gehouden met de last ‘aflossing en schulden’.
4.4.28. Het draagkrachtloos inkomen van de man bedraagt € 982,00 per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt 87,00 per maand. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Derhalve zal aan de man een alimentatieverplichting van € 61,00 per maand worden opgelegd met ingang van 1 augustus 2011.
Indexering
4.4.29. Op de alimentatie is de wettelijke indexering van rechtswege van toepassing.
4.5. De proceskosten
4.5.1. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [de man], geboren op 26 januari 1984 te Groningen, gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum+plaats];
5.2. stelt, uitvoerbaar bij voorraad, vast de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de minderjarige [de minderjarige] als volgt:
- [voornaam kind] verblijft één weekend per drie weken bij de man, waarbij partijen op vrijdag om 18.30 uur en op zondag om 17.00 in Heerde afspreken om [voornaam kind] over te dragen aan de andere ouder;
- het aan de man vrij staat om [voornaam kind] de overige twee weekenden bij de vrouw thuis te komen bezoeken, mits de man dit twee weken van te voren aan de vrouw bekend maakt;
- wanneer [voornaam kind] gedurende de schoolvakanties bij de man verblijft en op maandag weer naar school moet, komt [voornaam kind] op zaterdag om 17.00 uur terug in Heerde;
- vanaf het moment dat [voornaam kind] op voetbal – of een andere sport – gaat, zullen partijen in overleg treden over een nieuwe regeling, waarin als uitgangspunt wordt genomen dat [voornaam kind] eens per maand naar de woonplaats van de man zal afreizen en dat de man eens per maand naar de woonplaats van [voornaam kind] zal afreizen, zodat de man een (voetbal)wedstrijd kan bijwonen;
5.3. stelt, conform de vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008, vast dat de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2008 ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen van € 136,00 (honderdzesendertig euro) per maand;
5.4. wijzigt de vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2008 ten aanzien van de afspraken tussen partijen met betrekking tot de aan de man opgelegde alimentatieverplichting ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] met ingang van 1 februari 2011;
5.5. bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2011 tot 1 augustus 2011 ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen van € 45,00 (vijfenveertig euro) per maand;
5.6. bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2011 ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen van € 61,00 (eenenzestig euro) per maand;
5.7. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.8. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, rechter tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 28 maart 2012.
Mededeling
Als bij deze beschikking een verzoek tegen u is toegewezen kunt u in hoger beroep gaan bij het gerechtshof in Den Haag. Het hoger beroep moet worden ingesteld
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van deze beschikking of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Dit hoger beroep kan slechts worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Voor advies en informatie, onder andere over de kosten van de procedure, kunt u zich wenden tot een Juridisch Loket. In Dordrecht is dit loket gevestigd aan de Burgemeester de Raadtsingel 73 (tegenover het NS-station), telefoonnummer 0900-8020.