ECLI:NL:RBDOR:2012:BW1384

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93586 - FA RK 11-8124 + 95786 - FA RK 11-9066
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en vaststelling co-ouderschapsregeling met betrekking tot kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 4 april 2012 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de daarbij behorende nevenverzoeken, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de kinderalimentatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 maart 2012. De ontbinding van het partnerschap was reeds op 24 januari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verzoekster 1 verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl verzoekster 2 verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te vestigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige 55% van de tijd bij verzoekster 1 verblijft en heeft de co-ouderschapsregeling bevestigd. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 588,90 per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide partijen. Verzoekster 2 is veroordeeld tot betaling van € 255,65 per maand aan kinderalimentatie, met ingang van 24 januari 2012. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de verdeling van de kosten van de kinderopvang en de uitkering van een levensverzekering. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen beoordeeld en de belangen van de minderjarige vooropgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 93586 / FA RK 11-8124 + 95786 / FA RK 11-9066
beschikking van de enkelvoudige kamer van 4 april 2012
in de zaak van
[verzoekster1],
wonende te [adres verzoekster1],
verzoekster,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,
tegen
[verzoekster2],
wonende te [adres verzoekster2],
verweerster,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.
Partijen worden hieronder aangeduid als [verzoekster1] respectievelijk [verzoekster2].
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de (tussen-)beschikking van deze rechtbank van 28 december 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de advocaat van [verzoekster1], met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 februari 2012;
- de brief van de advocaat van [verzoekster2], met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 februari 2012.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 5 maart 2012.
1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [verzoekster1], bijgestaan door haar advocaat;
- [verzoekster2], bijgestaan door haar advocaat.
1.4. Bij voornoemde (tussen-)beschikking is tussen partijen de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. De volgende nevenverzoeken zijn aangehouden:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige;
- de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling);
- de kinderalimentatie;
- de partneralimentatie;
- de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap.
1.5. De ontbinding van het partnerschap is tot stand gekomen door inschrijving van voornoemde (tussen-)beschikking in de registers van de burgerlijke stand op 24 januari 2012.
2. De verdere beoordeling
De hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
2.1. [verzoekster1] verzoekt te bepalen dat de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum+plaats], haar hoofdverblijf bij haar heeft. Voor de minderjarige moet duidelijk zijn waar zij woont en waar haar thuis is, zo stelt [verzoekster1].
Voorts verzoekt [verzoekster1] te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden tussen de minderjarige en [verzoekster2] waarbij de minderjarige één maal per twee weken gedurende het weekend bij [verzoekster2] verblijft van vrijdag 16:30 uur tot zondag 16:30 uur. Daarnaast verblijft de minderjarige een nog nader te bepalen dag bij [verzoekster2]. De vakanties worden door [verzoekster1] en [verzoekster2] bij helfte gedeeld.
2.2. [verzoekster2] voert verweer en verzoekt voorts bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de minderjarige bij haar de hoofdverblijfplaats heeft. Voor het geval het hoofdverblijf van de minderjarige niet bij [verzoekster2] wordt bepaald, verzoekt zij subsidiair de volgende zorgregeling vast te stellen. De minderjarige verblijft de ene week bij [verzoekster2] van woensdag 16:30 uur tot zondag 16:30 uur en de andere week van woensdag 16:30 uur tot vrijdag 08:30 uur, alsmede de helft van alle schoolvakanties. Dit is de regeling die partijen thans hanteren.
[verzoekster1] wenst [verzoekster2] nagenoeg te elimineren uit het leven van de minderjarige en haar te degraderen tot weekendmoeder, zo stelt [verzoekster2]. Om die reden dient de hoofdverblijfplaats bij [verzoekster2] te worden bepaald. De huidige co-ouderschapsregeling is in het belang van de minderjarige. Deze regeling verloopt goed.
2.3. Partijen zijn met het gezamenlijk gezag over de minderjarige belast. De co-ouderschapsregeling, die partijen in februari 2011 zijn overeengekomen, wordt, zo hebben partijen beiden verklaard tijdens de mondelinge behandeling, volledig nageleefd. De regeling ziet er als volgt uit. De ene week verblijft de minderjarige van woensdag 16:30 uur tot vrijdagochtend bij [verzoekster2] waarbij [verzoekster2] de minderjarige nog naar school brengt. De andere week verblijft de minderjarige van woensdag 16:30 uur tot zondag 16:30 uur bij [verzoekster2]. Gedurende de overige tijd verblijft de minderjarige bij [verzoekster1].
Uit de verslagen van de orthopedagoog die zijn overgelegd is niet gebleken dat het in het belang van de minderjarige is dat de huidige regeling wordt omgezet in een weekendregeling met extra dagen, zoals door [verzoekster1] is verzocht. Voor de minderjarige is wel van belang -zo blijkt uit de verslaglegging van de orthopedagoog- dat partijen duidelijk maken aan de minderjarige dat zij weliswaar geen partners meer zijn, maar dat zij ouders blijven. Ook dienen zij duidelijk aan te geven wanneer de minderjarige bij welke ouder verblijft, bijvoorbeeld door middel van een kalender.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster1] gesteld dat het niet gaat om het aantal dagen dat de minderjarige opeenvolgend bij [verzoekster2] verblijft, maar om het aantal wisselmomenten per week. De stelling van [verzoekster1] dat het huidige aantal wisselmomenten belastend zou zijn voor de minderjarige wordt gepasseerd nu deze niet is onderbouwd. Bij de huidige regeling is er bovendien sprake van twee wisselmomenten per week. Bij de regeling die door [verzoekster1] is verzocht (één maal per twee weken een weekend, daarnaast nog een nader te bepalen dag per week en de helft van de vakanties) is het aantal wisselmomenten groter. Indien de periode waarin de minderjarige bij ieder van partijen verblijft langer wordt gemaakt, zou de minderjarige gedurende (bijna) een week om en om bij iedere ouder verblijven hetgeen niet in het belang van de minderjarige wordt geacht nu zij in dat geval de andere ouder ook gedurende een week niet zal zien. Dat de minderjarige bij ieder van partijen verblijft, daarnaast naar de buitenschoolse opvang gaat en luncht met haar oma, is tevens geen reden om de regeling te beperken.
Gelet op het voorgaande wordt de door partijen overeengekomen regeling het meest in het belang van de minderjarige geacht. Hierbij worden de zorg- en opvoedingstaken nagenoeg bij helfte verdeeld. Bovendien vindt de zorgregeling al ruim een jaar op deze wijze plaats en verloopt deze goed. Over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties zijn partijen het eens. Er zal derhalve worden bepaald dat voornoemde taken bij helfte verdeeld worden.
2.4. [verzoekster2] heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij instemt met het verzoek van [verzoekster1] om het hoofdverblijf bij haar te bepalen indien de huidige zorgregeling gehandhaafd blijft. Nu dit het geval is en de minderjarige 55% van de tijd bij [verzoekster1] verblijft, verzet niets zich ertegen om dienovereenkomstig te beslissen.
De kinderalimentatie
2.5. [verzoekster1] verzoekt een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige van € 400,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Volgens [verzoekster1] bedroeg het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het geregistreerd partnerschap € 3.881,-- per maand. Op basis hiervan kan de behoefte van de minderjarige gesteld worden op € 591,-- per maand. [verzoekster2] wordt in staat geacht, zo stelt [verzoekster1], de verzochte bijdrage te kunnen voldoen.
2.6. [verzoekster2] heeft verzocht het verzoek af te wijzen.
De behoefte van de minderjarige bedraagt € 450,-- per maand uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 3.000,-- per maand. Vervolgens dient aan de hand van een co-ouderschapsberekening te worden bepaald in hoeverre ieder van partijen in de behoefte van de minderjarige dient te voorzien.
De behoefte
2.7. Nu partijen het niet eens zijn over de hoogte van de behoefte van de minderjarige, zal deze dienen te worden vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van de Tabel eigen aandeel kosten van kinderen. Voor toepassing van deze tabel dient het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen te worden berekend. Voorts speelt de leeftijd van de minderjarige, alsmede het feit dat zij enig kind is binnen het gezin een rol.
2.8. Partijen zijn begin 2011 feitelijk uit elkaar gegaan. Er wordt voor de berekening van het besteedbaar gezinsinkomen derhalve aangesloten bij de (financiële) gegevens over 2010. Ook worden de tarieven van dat jaar gehanteerd.
Netto besteedbaar inkomen [verzoekster2]
De jaaropgaaf 2010 van [verzoekster2] toont een bruto jaarinkomen van € 33.267,--. Rekening houdend met de inkomensheffing in box 1, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van [verzoekster2] € 2.028,-- per maand. Hierop dient de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW in mindering te worden gebracht. Conform de jaaropgaaf betreft dat een bedrag van € 2.191,-- op jaarbasis. Gelet op het voorgaande bedroeg het netto besteedbaar inkomen in 2010
€ 1.845,42 per maand.
Netto besteedbaar inkomen [verzoekster1]
Uit de aangifte IB van 2010 blijkt een inkomen van € 20.995,-- bruto op jaarbasis. Rekening wordt gehouden met de inkomensheffing in box 1, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hieruit volgt een netto besteedbaar maandinkomen van € 1.550,--. Hierop dient de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW in mindering te worden gebracht. Dit betreft een bedrag van € 133,-- per maand. Daardoor is het netto besteedbaar inkomen €1.417,-- per maand.
2.9. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg, gelet op het voorgaande, ( € 1.845,-- + € 1.417,-- ) € 3.262,-- per maand. Op grond van de Tabel eigen aandeel kosten van kinderen (2010) bedroeg de behoefte van de minderjarige € 494,54 per maand. Geïndexeerd naar 2011, het jaar waarin de onderhoudsverplichting van start gaat, is dat € 499,-- per maand. Partijen hebben een co-ouderschap. Om die reden dient er een correctie plaats te vinden. De kosten van een co-ouderkind zijn immers hoger, alleen al vanwege de dubbele woonlast. Voor de berekening van de extra kosten wordt de kinderbijslag ten behoeve van de minderjarige van € 188,57 per kwartaal, derhalve € 62,86 per maand, bij het in de voornoemde tabel gevonden bedrag opgeteld en daarover wordt 16% berekend. Volgens het Rapport werkgroep alimentatienormen zijn dit de extra kosten van een co-ouderschap. Die extra kosten bedragen in dit geval ( € 499,-- + € 62,86 x 16% =) € 89,90. Dit bedrag dient bij het bedrag conform de Tabel eigen aandeel kosten van kinderen te worden opgeteld. De behoefte van de minderjarige bedraagt € 588,90 per maand.
Nu de behoefte is vastgesteld dient te worden berekend in welke mate ieder van partijen kan bijdragen in die behoefte.
Draagkracht [verzoekster2]
2.10. De tarieven van 2012 worden gehanteerd. De bedragen worden afgerond op hele euro’s. Voor de berekening van de draagkracht van [verzoekster2] wordt van de volgende gegevens uitgegaan:
- Het loon van € 33.267,-- op jaarbasis.
[verzoekster2] heeft per oktober 2011 een eigen onderneming. Hiervan zijn geen (financiële) gegevens overgelegd. [verzoekster2] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat voor de berekening van haar draagkracht uit kan worden gegaan van het inkomen uit dienstbetrekking dat zij voorheen genoot. [verzoekster1] stelt dat er met het arbeidsinkomen uit het voormalige dienstverband dient te worden gerekend. Nu er over 2011 geen volledige gegevens beschikbaar zijn en [verzoekster2] in dat jaar haar onderneming is gestart, wordt voor de bepaling van de draagkracht met de jaaropgaaf 2010 gerekend.
- De werkgeversbijdrage in de premie zorgverzekering.
- De inkomensheffing in box 1.
- De algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
- De door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW wordt in mindering gebracht.
[verzoekster2] heeft een netto besteedbaar inkomen van € 1.870,-- per maand.
2.11. De volgende lasten worden in mindering gebracht op het netto besteedbaar inkomen ter bepaling van de draagkracht:
- Het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 935,--.
- De huur van € 430,-- per maand, verminderd met de gemiddelde basishuur van
€ 213,-- per maand.
[verzoekster2] woont in bij mevrouw [XXXX]. Zij heeft een huur van € 860,-- per maand. Het uitgangspunt is dat [verzoekster2] de helft van de woonlasten voldoet.
- De premie voor de ziektekostenverzekering van € 122,-- per maand conform de overgelegde polis, vermeerderd met het verplicht eigen risico van € 13,-- per maand, nu hiertegen geen bezwaar is gemaakt, en verminderd met het reeds in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag aan ziektekosten van € 49,--.
2.12. Geen rekening wordt gehouden met de aflossing op de schuld aan de broer van [verzoekster2] van € 500,-- per maand, nu [verzoekster2] ter zitting heeft verklaard dat deze schuld, die was ontstaan na verkoop van de woning, reeds is afgelost.
2.13. [verzoekster2] heeft een draagkrachtloos inkomen van € 1.238,--. Zij heeft een draagkrachtruimte van € 632,--, waarvan € 442,-- (70%) beschikbaar is voor een bijdrage in de kosten van de minderjarige. Indien [verzoekster2] een bijdrage betaalt aan [verzoekster1] ten behoeve van de minderjarige van € 136,-- per maand of meer, ontvangt zij nog een fiscaal voordeel van € 41,-- per maand.
Draagkracht [verzoekster1]
2.14. De tarieven van 2012 worden gehanteerd. De bedragen worden afgerond op hele euro’s. Voor de berekening van de draagkracht van [verzoekster1] wordt uitgegaan van de volgende gegevens:
- Het inkomen van € 1.565,-- per maand bruto conform de salarisspecificatie 2012.
Gelet op de hoogte van het inkomen van [verzoekster1] had volgens het Rapport van de werkgroep alimentatienormen de netto methode gehanteerd mogen worden voor berekening van de draagkracht. Aangezien [verzoekster1] zelf de bruto methode hanteert, wordt hierbij aangesloten.
- De vakantietoeslag van 8%, zijnde € 1.503,-- op jaarbasis.
- De eindejaarsuitkering van € 1.535,-- op jaarbasis.
Uit de salarisspecificaties van 2011 blijkt deze uitkering. [verzoekster1] heeft ter zitting verklaard de eindejaarsuitkering jaarlijks te ontvangen, zodat hiermee rekening dient te worden gehouden.
- De premie ouderdomspensioen van € 144,-- per maand conform de salarisspecificatie.
- De premie arbeidsongeschiktheidspensioen van € 1,-- per maand.
- De inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 1.426,-- op jaarbasis.
- Het kindgebonden budget van € 1.017,-- op jaarbasis. Gelet op het inkomen van [verzoekster1] en in aanmerking nemend dat de minderjarige bij [verzoekster1] ingeschreven staat, heeft [verzoekster1] recht op het kindgebonden budget.
- De inkomensheffing in box 1.
- De algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande-ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Nu bepaald is dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij [verzoekster1] heeft, heeft zij tevens recht op de twee laatstgenoemde heffingskortingen.
- De inkomensafhankelijke premie ZVW van € 101,-- per maand.
[verzoekster1] heeft een netto besteedbaar inkomen van € 1.450,-- per maand.
2.15. De volgende lasten worden in mindering gebracht op het netto besteedbaar inkomen ter bepaling van de draagkracht:
- Het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 935,--.
- De huur van € 421,-- per maand inclusief de noodzakelijke servicekosten conform de
meest recente opgaaf. Hierop wordt de huurtoeslag van € 111,-- per maand in mindering gebracht, alsmede de gemiddelde basishuur van € 213,-- per maand.
- De premie voor de ziektekostenverzekering van € 127,-- per maand conform de door [verzoekster1] overgelegde polis.
- De kosten van de kinderopvang van € 44,--.
Normaliter wordt er met de kosten van de kinderopvang geen rekening gehouden bij de bepaling van de draagkracht. Indien het hoge kosten betreffen kan er volgens het Rapport werkgroep alimentatienormen rekening mee worden gehouden bij het bepalen van de behoefte van een minderjarige. Aangezien [verzoekster2] de kosten niet heeft betwist wordt er wel rekening mee gehouden.
- De aflossing op de schuld van € 283,-- per maand. Het gaat om de schuld aan [verzoekster1] en [moeder van verzoekster1] van € 11.325,74, terug te betalen in 5 jaar met een rente van 2,5%.
2.16. [verzoekster1] heeft een draagkrachtloos inkomen van € 1.422,-- per maand. Haar draagkrachtruimte bedraagt € 28,--. Hiervan is € 20,-- (70%) beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2.17. Nu de beschikbare draagkrachtruimte van partijen niet toereikend is om in de totale behoefte van de minderjarige te voorzien, hoeft er geen draagkrachtvergelijking plaats te vinden. De beschikbare draagkrachtruimte is ( € 442,-- + € 41,-- + € 20,-- = ) € 503,-- per maand. Thans dient in verband met de co-ouderschapsregeling te worden bezien hoe de kosten van de minderjarige worden gedragen. [verzoekster1] heeft weliswaar gesteld dat zij de vaste kosten van de minderjarige voldoet, maar dit is niet aangetoond. De enkele stelling dat zij de dansles, de schoolkosten en de medicijnen betaalt, is hiertoe onvoldoende. De schoolkosten zijn minimaal gezien de leeftijd van de minderjarige. Desgevraagd betreffen de medische kosten enkele medicijnen die incidenteel zijn aangeschaft en niet (geheel) vergoed werden door de zorgverzekeraar. Ieder van partijen heeft vaste lasten met betrekking tot de minderjarige. Partijen zullen voor de verdeling van de overige kosten afspraken moeten maken. De beschikbare draagkracht wordt verdeeld naar evenredigheid van het verblijf van de minderjarige bij ieder van partijen.
De minderjarige verblijft 55% van de tijd bij [verzoekster1], zodat zij evenredig aan voornoemd bedrag, recht heeft op een maandelijks bedrag van € 276,65 voor de kosten van de minderjarige. Bij [verzoekster2] is dat 45%, zijnde € 226,35 per maand. Nu [verzoekster1] zelf € 20,-- beschikbare draagkrachtruimte heeft, zal aan [verzoekster2] een kinderalimentatie worden opgelegd van € 255,65 per maand. Hierop is de wettelijke indexering van toepassing. Omdat er geen ingangsdatum is verzocht door [verzoekster1], zal de alimentatie worden opgelegd met ingang van 24 januari 2012. Op deze datum eindigt immers op grond van artikel 826 Rv de voorlopige voorziening betreffende de kinderalimentatie.
De partneralimentatie
2.18. [verzoekster1] verzoekt een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 900,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
In het lichaam van haar aanvullend verzoekschrift stelt [verzoekster1] haar behoefte op € 1.738,-- per maand, uitgaande van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.881,--, de kosten van de minderjarige van € 591,-- en het eigen inkomen van [verzoekster1] van € 1.155,--.
2.19. [verzoekster2] heeft verzocht dit verzoek af te wijzen. Zij voert hiertoe het volgende aan.
Primair heeft [verzoekster1] haar behoefte in het geheel niet onderbouwd.
Subsidiair heeft [verzoekster1] geen behoefte aan partneralimentatie aangezien zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. [verzoekster1] werkt thans 3 dagen, maar van haar mag worden verwacht dat zij fulltime werkt, zeker gezien het feit dat de minderjarige naar school gaat. Ook [verzoekster2] werkt fulltime. Er bestaat geen enkel beletsel voor [verzoekster1] om haar werkzaamheden uit te breiden. De verdiencapaciteit van [verzoekster1] kan gesteld worden op de door haar gestelde behoefte.
De behoefte
2.20. [verzoekster1] baseert haar behoefte op de hofformule, die inhoudt dat de behoefte aan partneralimentatie wordt berekend door de kosten van de minderjarige in mindering te brengen op het besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van het geregistreerd partnerschap, waarna 60% van het resterende bedrag wordt berekend. Nu [verzoekster2] geen bezwaar heeft gemaakt tegen toepassing van de hofformule zal de behoefte van [verzoekster1] op die wijze worden berekend. Indien de hofformule wordt toegepast op het netto besteedbaar gezinsinkomen zoals berekend in rechtsoverweging 2.9. van onderhavige beschikking, bedraagt de totale behoefte van [verzoekster1] ( € 3.262,-- -/- € 588,90 x 60% =) € 1.603,86 per maand. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.14. heeft [verzoekster1] een netto besteedbaar inkomen van € 1.450,--. Hierop dient het kindgebonden budget in mindering te worden gebracht, zodat een netto besteedbaar inkomen resteert van € 1.365,-- per maand. De aanvullende behoefte van [verzoekster1] bedraagt dus ( € 1.603,86 -/- € 1.365,-- = ) € 238,86 netto per maand.
2.21. [verzoekster1] zal op termijn volledig in haar eigen behoefte dienen te voorzien. Zo is ten eerste gebleken dat [verzoekster1] thans ouderschapsverlof geniet gedurende 4 uur per week. Dit ouderschapsverlof zal eindigen in oktober 2012, waarna het inkomen van [verzoekster1] al enigszins zal stijgen. In aanmerking nemend dat partijen de zorg voor de minderjarige verdelen, [verzoekster2] fulltime werkt, de minderjarige naar school gaat en er buitenschoolse opvang voor de minderjarige beschikbaar is, kan van [verzoekster1] verwacht worden dat zij in ieder geval tijdens de schooltijden werkt. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk is. [verzoekster1] heeft weliswaar gesteld dat zij de buitenschoolse opvang heeft opgezegd, maar niet is gebleken dat dit noodzakelijk was in het belang van de minderjarige. Ook de stelling inhoudende dat [verzoekster1] wellicht in het belang van de minderjarige 24 uur per week blijft werken is niet onderbouwd. Rekening dient te worden gehouden met de leeftijd van de minderjarige en de omstandigheid dat partijen tijdens het geregistreerd partnerschap voor een bepaalde rolverdeling hebben gekozen in die zin dat [verzoekster2] fulltime werkte en [verzoekster1] parttime werkte.
Door [verzoekster1] is nog gesteld dat zij door haar medische situatie beperkt is in het uitvoeren van haar werkzaamheden. Uit de door haar overgelegde bescheiden blijkt dat [verzoekster1] gezondheidsklachten heeft. [verzoekster1] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij last heeft van rug- en heupklachten. Hiermee is echter niet aangetoond dat deze klachten haar beperken in (het uitbreiden van) haar werkzaamheden. Gelet op het voorgaande en gezien de beperkte aanvullende behoefte van [verzoekster1] dient zij in staat te worden geacht om binnen vijf jaar na het wijzen van deze beschikking volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Thans heeft zij nog behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
De draagkracht
2.22. [verzoekster2] heeft geen draagkracht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [verzoekster1] te voldoen. Het verzoek tot partneralimentatie zal om die reden worden afgewezen.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
2.23. [verzoekster1] verzoekt de verdeling van de tussen partijen ontbonden gemeenschap van goederen op de wijze zoals neergelegd in het verzoekschrift.
[verzoekster1] stelt dat de roerende goederen reeds tussen partijen zijn verdeeld. Ook is de gezamenlijke woning verkocht en de verkoopopbrengst verdeeld. De levensverzekering bij Aegon dient nog tot uitkering te komen en dient vervolgens bij helfte te worden verdeeld. Ook is [verzoekster2] nog bedragen betreffende de kinderopvang (-toeslag) verschuldigd aan [verzoekster1].
Ieder behoudt de roerende goederen die zij reeds bezit.
[verzoekster2] dient veroordeeld te worden tot betaling van € 702,24 terzake door [verzoekster1] betaalde kosten van kinderopvang over de maanden april en mei 2011.
[verzoekster2] dient veroordeeld te worden tot betaling van € 492,36, zijnde de door [verzoekster2] ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag.
[verzoekster2] dient veroordeeld te worden de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering bij Aegon met nummer L60586643 aan [verzoekster1] te voldoen.
2.24. [verzoekster2] heeft verzocht dit verzoek af te wijzen.
Zij voert aan dat de grondslag voor de verzoeken betreffende de kosten van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag ontbreekt. [verzoekster2] heeft hiervan geen stukken.
[verzoekster2] stelt voorts dat partijen in januari 2011 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Sindsdien heeft zij de gezamenlijke lasten betaald. De helft hiervan dient voor rekening van [verzoekster1] te komen.
2.25. Op grond van hetgeen is gesteld, is gebleken dat partijen de wijze van verdeling reeds zijn overeengekomen. De wijze van verdeling ligt dus niet langer voor aan de rechtbank. Partijen hebben alleen over de uitvoering hiervan een geschil. Zij zijn immers overeengekomen, zo blijkt uit de schriftelijke overeenkomst die door partijen is ondertekend, dat de uitkering van de levensverzekering bij helfte zal worden gedeeld. De uitkering is gestort door de verzekeraar op de rekening van [verzoekster2]. [verzoekster2] heeft echter op de helft van het bedrag, het deel dat aan [verzoekster1] toe dient te komen, allerlei bedragen in mindering gebracht en het resterende bedrag overgemaakt aan [verzoekster1]. [verzoekster2] stelt dat de afspraken, zoals deze op papier zijn neergelegd, niet volledig zijn. Deze stelling wordt niet verder onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Daarnaast stelt [verzoekster2] recht te hebben op de helft van de uitkering van de brandverzekering die tot uitkering is gekomen naar aanleiding van een brand in de voormalig gezamenlijke woning. [verzoekster2] heeft dit pas tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Daarbij heeft [verzoekster1] gesteld en voldoende onderbouwd dat deze uitkering is aangewend voor het herstel van de schade aan de woning, wat ook het doel van een dergelijke verzekering is.
[verzoekster2] dient in het kader van de verdeling de helft van de uitkering van de levensverzekering van € 11.344,28 aan [verzoekster1] te voldoen, zijnde een bedrag van € 5.672,14 in totaal. Nu [verzoekster1] heeft gesteld dat een bedrag van € 3.761,52 is overgemaakt, dient [verzoekster2] nog een bedrag van € 1.910,62 te betalen.
2.26. [verzoekster2] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat tussen partijen was overeengekomen dat zij de kosten van de kinderopvang zou voldoen over de maanden april en mei 2011. De enkele verklaring van [verzoekster2] dat zij verhuisde en deze kosten niet meer kon voldoen, brengt hierin geen verandering. De kosten zijn door [verzoekster1] voldaan en de kinderopvangtoeslag is aan [verzoekster2] overgemaakt door de belastingdienst. [verzoekster2] dient derhalve aan [verzoekster1] de kosten van de kinderopvang, zijnde een bedrag van € 702,24 te betalen. Het verzoek om daarnaast ook nog eens de door [verzoekster2] ontvangen kinderopvangtoeslag te ontvangen, wordt afgewezen. Dat zou immers een dubbeltelling opleveren.
De proceskosten
2.27. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum+plaats] bij [verzoekster1] zal zijn;
3.2. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling tussen [verzoekster2] en voornoemde minderjarige als volgt:
de ene week verblijft de minderjarige van woensdag 16:30 uur tot zondag 16:30 uur bij [verzoekster2], de andere week van woensdag 16:30 uur tot vrijdag 08:30 uur, waarbij [verzoekster2] de minderjarige naar school brengt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties;
3.3. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [verzoekster2], met ingang van 24 januari 2012, aan [verzoekster1] ten behoeve van voornoemde minderjarige een alimentatie zal betalen van
€ 255,65 (tweehonderd vijfenvijftig euro en vijfenzestig cent) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4. bepaalt dat [verzoekster2] aan [verzoekster1] een bedrag van € 1.910,62 (één duizend negenhonderd tien euro en tweeënzestig cent) dient te betalen terzake de uitkering van de Aegon levensverzekering;
3.5. bepaalt dat [verzoekster2] aan [verzoekster1] een bedrag van € 702,24 (zevenhonderd twee euro en vierentwintig cent) dient te betalen terzake de kosten kinderopvang;
3.6. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
3.7. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Regts, tevens kinderrechter, en uitgesproken door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters op de openbare terechtzitting van woensdag 4 april 2012.