ECLI:NL:RBDOR:2011:BQ4769

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88787 / HA ZA 10-2712
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen na beëindiging van een samenlevingscontract

In deze zaak hebben partijen, een man en een vrouw, samengeleefd en een samenlevingscontract gesloten. De man vordert terugbetaling van een bedrag van € 6.600,-- dat hij onverschuldigd aan de vrouw heeft betaald na de beëindiging van hun samenlevingscontract op 30 april 2009. De vrouw betwist deze vordering en stelt dat de man tot en met 19 september 2009 nog aan haar verschuldigd is voor de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man inderdaad onverschuldigd heeft betaald, omdat de verplichtingen uit het samenlevingscontract door de beëindiging niet meer van toepassing waren. De rechtbank oordeelt dat de vrouw geen recht heeft op de hypotheekrente, omdat deze verschuldigd is aan de hypotheekverstrekkers en niet aan de man. De vordering van de man wordt toegewezen, en de vrouw wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 3.684,08, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 88787 / HA ZA 10-2712
vonnis van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dordrecht,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.E. Visser te Alblasserdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. G.C. Haulussy.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 1 december 2010 en de daarin genoemde stukken;
- de door de man overgelegde productie bij fax van 22 maart 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 29 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
In conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben met elkaar samengewoond van 29 juni 2007 tot en met 29 april 2009.
2.2. Op 16 juli 2007 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten. In het samenlevingscontract is het volgende -voor zover hier van belang- opgenomen:
“…
Duur
Artikel 2
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Iedere partij heeft het recht de overeenkomst op te zeggen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 3
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Onder inkomen in deze overeenkomst wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
3. Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
4. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
5. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
Artikel 4
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen ondermeer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van de gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering.
Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een huurverhouding worden afgeleid.
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 6
3. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke één van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 4 lid 3 bepaalde.
Einde
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van ten minste een maand in acht genomen moet worden.
Ingeval de verblijfplaats van de wederpartij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris-bewaarder van deze akte;
b. door overlijden van één van de partijen;
c. door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap;
d. indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
…”
2.3. De vrouw is eigenaar van de woning aan de [adres].
2.4. Blijkens de notariële akte van 6 juli 2007 zijn partijen twee hypothecaire geldleningen aangegaan bij de Fortis Bank Nederland B.V. ten bedrage van € 331.000,-- en
€ 24.000,--.
3. De vordering
De vordering in conventie
3.1. De man vordert dat de vrouw bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan de man tegen kwijting te betalen een bedrag van € 6.600,-- plus € 179,-- rente tot en met 19 juli 2010 plus € 2.144,15 buitengerechtelijke kosten en derhalve totaal € 8.923,15, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.923,15 vanaf 19 juli 2010 tot de dag der voldoening, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2. De man stelt daartoe dat hij na 30 april 2009 nog een bedrag van € 6.600,-- in totaal aan de vrouw heeft betaald, welke betalingen onverschuldigd zijn gedaan. De man was in de veronderstelling dat hij hiertoe verplicht was nu hij formeel hoofdelijk aansprakelijk is ten aanzien van de hypothecaire geldleningen. De samenleving was echter beëindigd op 30 april 2009 zodat hij niet verplicht was bij te dragen aan de rente van de hypothecaire geldleningen. De vrouw reageert niet op de pogingen van de man om het bedrag terug te krijgen.
Het verweer in conventie
3.3. De conclusie van de vrouw strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man danwel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.4. Zij voert als verweer het volgende aan. De samenlevingsovereenkomst is pas beëindigd per 19 september 2009. Op grond van de samenlevingsovereenkomst dienen partijen naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Uit artikel 4 lid 3 van deze overeenkomst volgt dat de rente van een geldlening, welke is aangegaan ter financiering van de gezamenlijk te bewonen woning, eveneens tot de kosten van de huishouding gerekend wordt. Partijen dienen de samenlevingsovereenkomst na te leven zolang deze niet is beëindigd op een wijze zoals in artikel 7 van de overeenkomst is vermeld.
De vordering in reconventie
3.5. De vrouw vordert dat de man bij vonnis, voor zover wettelijk geoorloofd uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
- aan de vrouw uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst te voldoen een bedrag van
€ 76,85 en € 1.100,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan de vrouw maandelijks uit hoofde van de bijdrageplicht van de man ten aanzien van de overeenkomst tot geldlening te voldoen het bedrag van € 695,21, te rekenen vanaf 1 mei 2009 tot op de dag waarop aan de overeenkomst van geldlening op een rechtsgeldige wijze een einde is gekomen;
- met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.6. De vrouw stelt hiertoe dat de man tot en met 19 september 2009 nog aan haar verschuldigd is de helft van de maandelijkse kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Deze kosten bedragen € 2.558,33 per maand, zodat de man € 1.279,17 per maand dient te betalen aan de vrouw. Van 1 mei 2009 tot en met 19 september 2009 is de man op grond van het voorstaande in totaal € 5.926,82 verschuldigd. De vrouw heeft van de man een bedrag van € 5.850,-- ontvangen, zodat de man nog € 76,82 verschuldigd is aan de vrouw.
3.7. De man heeft over het belastingjaar 2009 van de belastingdienst een bedrag van
€ 2.200,-- terug ontvangen terzake de betaalde hypotheekrente. De vrouw heeft recht op de helft van dit bedrag op grond van de samenlevingsovereenkomst.
3.8. Daarnaast dient de man op grond van de overeenkomst tot geldlening maandelijks bij te dragen in de hypotheeklasten ten bedrage van € 1.390,42. Hij dient de helft van dit bedrag, € 695,21, per maand te betalen zolang de overeenkomst tot geldlening van kracht is nu de man hoofdelijk verbonden en aansprakelijk is voor de hypothecaire geldleningen.
Het verweer in reconventie
3.9. De man heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken. De inhoud van het verweer zal hierna, voor zover nodig, nader worden omschreven.
4. De beoordeling van het geschil
in conventie
4.1. Op grond van artikel 7 van het samenlevingscontract dient te worden beoordeeld wanneer het samenlevingscontract van partijen is beëindigd. Hoewel de man stelt dat dit op grond van artikel 7d. van het samenlevingscontract in gezamenlijk overleg is gebeurd en partijen vervolgens zijn overgegaan tot verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, is gedurende de comparitie gebleken dat er eind april 2009 geen overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden, aangezien partijen met ruzie uit elkaar zijn gegaan. Daarnaast heeft de man verklaard dat pas medio juni 2009 al zijn spullen uit de woning van de vrouw zijn opgehaald, zodat zijn stelling, inhoudende dat de samenlevingsovereenkomst is beëindigd op 30 april 2009, wordt gepasseerd. Voorts is gebleken dat de man per brief op 27 juli 2009 conform artikel 7a. het samenlevingscontract heeft beëindigd. De man heeft toen een brief gestuurd aan de vrouw waarin onder meer het volgende is opgenomen: “…Refererend aan bovengenoemde overeenkomst wil ik met inachtneming van het in artikel 7a. genoemde opzegtermijn het samenlevingscontract per 1 september 2009 beëindigen.” De brief van de man is weliswaar niet aangetekend verstuurd, maar de vrouw heeft bevestigd de brief te hebben ontvangen zodat dit heeft te gelden als een beëindiging als bedoeld in artikel 7a. van het samenlevingscontract.
4.2. In artikel 4 lid 3 van het samenlevingscontract is opgenomen dat de rente voor de hypothecaire lening die partijen zijn aangegaan voor de door partijen gezamenlijk te bewonen woning tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding wordt gerekend. Vast staat dat partijen voor de woning, die weliswaar eigendom is van de vrouw, maar waar partijen gezamenlijk zijn gaan wonen, hypothecaire leningen zijn aangegaan. De rente die verschuldigd was voor deze hypothecaire leningen, behoort derhalve tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De man stelt dat de gemeenschappelijke huishouding, en daarmee zijn verplichting om bij te dragen aan de kosten van deze gemeenschappelijke huishouding, is geëindigd toen hij op 30 april 2009 feitelijk de door partijen gezamenlijk bewoonde woning verliet, doch aan deze stelling wordt voorbijgegaan. Partijen zijn een samenlevingscontract aangegaan om -onder meer- te regelen op welke wijze de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dienen te worden voldaan. De regelingen die zijn opgenomen in het samenlevingscontract zijn met name opgesteld voor het geval er een geschil tussen partijen ontstaat, wat zich (vaak) voordoet bij het verbreken van een relatie. Voor die situatie hebben partijen duidelijk laten opnemen wanneer het samenlevingscontract eindigt en er dus, als gevolg daarvan, een einde komt aan de (wederkerige) verplichtingen voor partijen op basis van het samenlevingscontract. Naar de eisen van redelijkheid en billijkheid, heeft de overeenkomst van partijen niet het gevolg dat als één van partijen de gezamenlijk bewoonde woning verlaat daarmee een einde wordt gemaakt aan alle verplichtingen voortvloeiende uit het samenlevingscontract. Daarmee zou aan het samenlevingscontract immers slechts beperkte betekenis toekomen.
4.3. Gelet op het voorgaande dienen partijen over en weer hun verplichtingen op grond van het samenlevingscontract na te komen tot 1 september 2009. Ieder van hen dient dus bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder begrepen de rente voor de hypothecaire leningen. De rente bedraagt € 1.390,42 bruto per maand. Volgens het samenlevingscontract dienen deze kosten te worden voldaan naar evenredigheid van het inkomen van ieder van partijen. De vrouw is er steeds van uit gegaan dat de kosten bij helfte werden gedeeld. De man heeft tijdens de comparitie verklaard dat dit een juist uitgangspunt is zodat hierbij zal worden aangesloten. De man had dus, na zijn vertrek uit de gezamenlijk bewoonde woning op 30 april 2009, nog gedurende 4 maanden een bedrag van (€ 1.390,42 / 2 =) € 695,21 per maand dienen te voldoen, zijnde een bedrag van € 2.780,84 in totaal terzake de rente voor de hypothecaire leningen. De man heeft immers zelf de teruggaaf IB 2009 ontvangen voor de door hem betaalde hypotheekrente.
4.4. Blijkens het door de man overgelegde overzicht van de ING bank heeft de man een totaalbedrag van € 6.600,-- overgemaakt aan de vrouw in de periode mei 2009 tot en met november 2009. Van het resterende bedrag (€ 6.600,-- -/- € 2.780,84 =) € 3.819,16 dienden ook de overige kosten van de gemeenschappelijke huishouding te worden voldaan gedurende de maanden mei 2009 tot en met augustus 2009. Dit wordt bevestigd in het voornoemde overzicht van de man. Als omschrijving bij de door de man betaalde bedragen wordt genoemd: “HYPOTHEEK E.D.” en “HYPOTHEEK ETC. JULI 2009”. De vrouw heeft een overzicht opgesteld met betrekking tot de maandelijkse vaste lasten van de gemeenschap. Volgens haar bedragen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding € 2.558,33 per maand, inclusief de rente voor de hypothecaire leningen. De man heeft de door de vrouw opgevoerde overige posten betwist. Uit artikel 4 lid 1 van het samenlevingscontract blijkt dat tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in ieder geval worden gerekend de huurtermijnen van de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van de gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging. Uit het door de vrouw overgelegde overzicht blijkt alleen dat een woonverzekeringspakket van € 67,53 per maand tot voornoemde opsomming behoort. Weliswaar worden de door de vrouw opgesomde overige posten, met uitzondering van de loterijen, in beginsel ook tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend, alleen dient er rekening mee te worden gehouden dat de man deze kosten zelf ook heeft/ heeft gehad. De man is, met inachtneming van vorenstaande, in totaal verschuldigd aan de vrouw op grond van het samenlevingscontract een bedrag van
(4 x € 33,77 + € 2.780,84 =) € 2.915,92.
4.5. Door de man is, gelet op het voorgaande, een bedrag van
( € 6.600,-- -/- € 2.915,92 =) € 3.684,08 onverschuldigd betaald. Dit bedrag dient de vrouw aan de man terug te betalen.
De wettelijke rente
4.6. Gezien artikel 6:203 BW ontstaat de verbintenis tot terugbetaling op het moment dat de onverschuldigde betaling is verricht, in welke verbintenis de schuldenaar toerekenbaar tekort kan schieten door niet terug te betalen. Dit impliceert echter dat in beginsel een ingebrekestelling noodzakelijk is om de schuldenaar in verzuim te laten geraken. De man heeft de vrouw bij brief van 4 februari 2010 aangeschreven en derhalve in gebreke gesteld. De wettelijke rente zoals gevorderd door de man, met ingang van de dag van de dagvaarding, zal worden toegewezen over het onverschuldigd betaalde bedrag van € 3.684,08.
De buitengerechtelijke kosten
4.7. Deze kosten worden door de vrouw betwist. De man heeft de kosten niet onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan of deze gerechtvaardigd en proportioneel zijn dan wel dat meer werkzaamheden zijn verricht dan waarvoor de in artikelen 237 en 242 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering zal worden afgewezen.
De proceskosten
4.8. Nu de man gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en partijen levensgezellen zijn geweest, zullen de kosten in conventie worden gecompenseerd.
in reconventie
4.9. Nu in conventie reeds het aandeel van de man in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding is bepaald en voorts is vastgesteld dat de man een bedrag onverschuldigd heeft betaald, wordt de vordering in reconventie ten aanzien van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding afgewezen. De man heeft immers de posten zoals weergegeven op de door de vrouw overgelegde lijst betwist en deze zijn vervolgens niet verder onderbouwd.
4.10. De vrouw heeft haar vordering inhoudende dat de man de helft van de hypotheekrenteteruggaaf over 2009 aan haar dient te voldoen, ingetrokken zodat deze vordering geen verdere bespreking meer behoeft.
4.11. De vrouw stelt dat de man na beëindiging van het samenlevingscontract op grond van de notariële akte van hypotheek van 6 juli 2007 maandelijks een bedrag aan haar verschuldigd is van € 695,21 zijnde de helft van de maandelijkse rente verbonden aan de hypothecaire lening (in totaal € 1.309,42) per maand. Uit de betreffende akte blijkt dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hen aangegane hypothecaire geldleningen. Niet gebleken is van een (interne) verplichting van de zijde van de man aan de vrouw tot betaling van de rente verbonden aan de hypothecaire geldleningen. Deze verplichting bestaat voor beide partijen enkel jegens de hypotheekgever, Fortis Bank Nederland B.V. Nu partijen jegens de bank hoofdelijk aansprakelijk zijn, is het niet van belang wie de rente verbonden aan de hypothecaire geldleningen daadwerkelijk voldoet. Gelet op het voorgaande bestaat er na het einde van het samenlevingscontract geen grond voor de vordering van de vrouw en wordt deze om die reden afgewezen.
De proceskosten
4.12. Nu partijen levensgezellen zijn geweest, worden de kosten in reconventie gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1. veroordeelt de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, om aan de man tegen kwijting te betalen een bedrag ad € 3.684,08, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dagvaarding tot de algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
5.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 mei 2011.