ECLI:NL:RBDOR:2011:BP9474

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91418 - HA RK 11-2008
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 29 maart 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van drie rechters in een strafzaak tegen de verzoeker, geboren op 5 december 1946 te Vlaardingen. Het verzoek tot wraking werd ingediend na een zitting op 1 februari 2011, waarbij de verzoeker zich beklaagde over de vooringenomenheid van de rechters. De verzoeker stelde dat hij niet op een eerlijke manier was behandeld en dat de rechters hem onterecht in een negatief daglicht hadden geplaatst. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 15 maart 2011, waarbij de verzoeker en de gewraakte rechters aanwezig waren. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek, omdat het niet tijdig was ingediend, en subsidiair tot afwijzing van het verzoek omdat het ongegrond was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker pas een dag na de zitting op de hoogte was van de wijziging van het zittingstijdstip, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewraakte rechters niet in de wraking berustten en dat de verzoeker niet objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid had. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de wrakingskamer niet inhoudelijk op de strafzaak ingaat, maar enkel de procedurele aspecten van de wraking beoordeelt.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: 91418 / HA RK 11-2008
Beslissing van 29 maart 2011
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 860174/10 van
[Verzoeker]
geboren op 5 december 1946 te Vlaardingen,
wonende te Stekene, België,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker],
Het verzoek strekt tot wraking van
[rechter 1] [rechter 2] en [rechter 3],
leden van de meervoudige kamer in de sector strafrecht van deze rechtbank.
1. Het procesverloop
1.1. Op 1 februari 2011 heeft de meervoudige kamer in de sector strafrecht zitting gehouden in een strafzaak tegen [verzoeker]. Bij brief van 8 februari 2011 heeft [verzoeker] een verzoek gedaan tot wraking van de voornoemde voorzitter en leden van de strafkamer.
1.2. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 15 maart 2011, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- [verzoeker],
- [rechter 2]
- [rechter 3],
- de officier van justitie, mr. D. van Hout,
[rechter 1] heeft medegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen.
1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal worden gedaan op 29 maart 2011.
2. Het verzoek
2.1. [verzoeker] heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat zijn wraking ziet op alle drie de strafrechters, dat hij de gewraakte rechters vooringenomenheid verwijt en dat de conclusie in zijn schriftelijke verzoek tot wraking deze vooringenomenheid beschrijft. Deze conclusie luidt:
“Door mij een schrijven te sturen dat de zitting vervroegd zou worden naar 15.00 uur terwijl dit niet nodig was (de voorgaande zitting moest ook nog plaats vinden), deze heb ik pas op 2 februari ontvangen,
en
de zitting plaats vond in een zaal bestemd voor zware criminelen waarin het publiek afgescheiden was,
en
er drie politiebeambten op de publiek tribune zaten omdat u verwachte dat ik mijn beheersing zou verliezen en mij direct weer zou kunnen opsluiten (dit was op de zitting van 26 september niet het geval),
en
mij bewust het zwijgen heeft opgelegd bij het begin van de zitting,
en
bewust delen van het dossier naar voren bracht om mij negatief in het daglicht te plaatsen (zie de verwijzing dat ik mijn andere ex ook mishandeld zou hebben) en een suggestieve verwijzing dat ik nog veroordeeld zou zijn voor rijden met alcohol in Nederland met een boete van € 250,00 (waarvan ik graag het bewijs daarvan wil ontvangen),
en
de denigrerende opmerking over “mijn winkeltje” terwijl ik moest zoeken in de stukken omdat u op naam en niet op pv nr dit naar voren bracht,
en
u ook weet van de stelling 7 plus/min 2 ofwel dat een mens maar in staat is ten hoogste 7 verschillende woorden, getallen, begrippen, geluiden, gedachten of indrukken tegelijk in zijn bewustzijn vast te houden,
als hij of zij echt zijn best doet!
Maar vanaf 5 wordt dit steeds moeilijker.
Zie “Het bewustzijn als bedrieger”door Tor Norretranders.
Uw strafkamer heeft daarvan geprofiteerd door mij niet de gelegenheid te geven direct op de aantijgingen die u naar voren bracht te reageren, omdat ik alleen iets mocht zeggen als mij dit gevraagd werd.
Het slotpleidooi kon ik daarom niet houden omdat ik de informatie kwijt was.”
3. Het standpunt van de rechters wier wraking is verzocht
3.1. De drie gewraakte rechters hebben niet in de wraking berust. [rechter 2] en [rechter 3] hebben ter zitting van de wrakingskamer hun standpunt toegelicht.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1. De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring omdat het wrakingverzoek niet tijdig is gedaan en subsidiair tot afwijzing van het verzoek omdat het ongegrond is.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke
onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
5.2. De zitting van de strafkamer dateert van 1 februari 2011 en het wrakingverzoek is gedaan bij brief van 8 februari 2011. Mogelijk had [verzoeker] het wrakingverzoek al op een eerder moment kunnen doen dan een week na de zitting. Daar staat echter tegenover dat [verzoeker] in persoon optreedt, zonder raadsman. Wat echter ook verder zij van het tijdstip waarop het wrakingverzoek is gedaan, de rechtbank laat dit verder in het midden omdat het wrakingverzoek, om na te melden redenen, zal worden afgewezen.
5.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4. [verzoeker] heeft pas een dag na de zitting een brief ontvangen van de rechtbank met daarin de mededeling dat het tijdstip van zijn strafzitting was vervroegd van 15.45 uur naar 15.00 uur, zij het dat dit volgens [verzoeker] onnodig was omdat de zitting pas later was begonnen dan om 15.00 uur. Het verdient niet de schoonheidsprijs dat een verdachte pas na de zitting verneemt dat het zittingstijdstip is gewijzigd. De reden waarom de brief met daarin de mededeling dat het zittingstijdstip was
gewijzigd niet tijdig bij [verzoeker] is aangekomen, is niet vast komen te staan. Als de reden is dat de brief te laat is verstuurd dan is dat een administratieve nalatigheid maar dat betekent nog niet dat de strafkamer vooringenomen is. De omstandigheid dat de strafzitting in de zaak van [verzoeker] toch niet om 15.00 uur, maar pas later is aangevangen is door de gewraakte [rechter 2] verklaard met de mededeling dat de voorafgaande zitting onverwacht uitliep. Er is geen reden om daaraan te twijfelen. Het houden van een zitting is immers een activiteit waarvan de duur zich niet voor elke afzonderlijke zaak exact laat voorspellen. Een en ander getuigt niet van vooringenomenheid.
5.5. De wrakingskamer stelt verder voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige beslissingen van de zittingrechter(s). Het behoort tot de normale taak en het beleid van een zittingrechter om, gaande de procedure (tussen)beslissingen te nemen over de inrichting van de procedure, de voortgang, de dossiervorming en het al dan niet horen van getuigen en deskundigen.
5.6. Als een zitting wordt gehouden in een zittingzaal waarin het publiek gescheiden is van de verdachte en als er drie politieagenten aanwezig zijn in de zittingzaal, dan betreft dit ordemaatregelen en ook als deze maatregelen in het geval van [verzoeker] overbodig zouden zijn geweest dan getuigt dat nog niet van vooringenomenheid.
Beslissingen om een verdachte niet toe te staan om meteen bij aanvang van de zitting het woord te voeren, om getuigen al dan niet te horen of om schriftelijke bescheiden van een verdachte al dan niet ter zitting te accepteren zijn processuele beslissingen. Voor het nemen van dit soort beslissingen bestaan procesrechtelijke
regels in met name het Wetboek van Strafvordering. Het getuigt niet van vooringenomenheid als een processuele beslissing wordt genomen in het nadeel van een verdachte.
5.7. Ter voorlichting van [verzoeker] tekent de wrakingskamer aan dat het niet aan haar, de wrakingskamer, is om inhoudelijk op de strafzaak in te gaan. De wrakingskamer toetst niet of de genomen procesrechtelijke beslissingen goed of fout zijn, noch of mededelingen van een strafrechter over een strafrechtelijk verleden van een verdachte juist of onjuist zijn. Dit betreft de inhoud van de zaak. Daar gaat een wrakingskamer niet over. Wel kunnen dergelijke gebeurtenissen in een eventueel hoger beroep aan de orde worden gesteld. De wrakingskamer merkt wel op dat het niet ongebruikelijk is dat een verdachte niet meteen het woord krijgt bij aanvang van de strafzitting.
5.8. De rechtbank heeft gedeelten uit het strafdossier aan [verzoeker] voorgehouden, waarin informatie zit die voor hem negatief is. Dat duidt niet op vooringenomenheid, maar vloeit voort uit een wettelijke verplichting. In artikel 301, vierde lid, Wetboek van Strafvordering staat dat informatie die nadelig is voor een verdachte niet bij een beslissing mag worden gebruikt als die niet tenminste in verkorte vorm aan hem is voorgehouden.
5.9. [rechter 2] erkent dat door hem bewoordingen zijn gebezigd over het “winkeltje” van [verzoeker], daarmee doelend op de bescheiden uit het eigen dossier van [verzoeker], die voor hem op tafel lagen. [verzoeker] en [rechter 2] verschillen wel van mening over de overigens in dit verband gebezigde bewoordingen en ook over het tijdstip waarop deze bewoordingen zijn gebezigd. [verzoeker] heeft de bewoordingen als denigrerend ervaren. [rechter 2] heeft verklaard dat hij [verzoeker], die zonder advocaat procedeerde, met de gebezigde bewoordingen juist op zijn gemak heeft willen stellen. De wrakingskamer is van oordeel dat het gebruik van een woord als “winkeltje” niet per se een negatieve bedoeling hoeft te hebben. De ene persoon waardeert bewoordingen anders dan de andere persoon en er kan niet worden geoordeeld dat de gebezigde bewoordingen zijn grond vinden in vooringenomenheid of dat vrees voor partijdigheid in dit geval objectief gerechtvaardigd is.
5.10. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van [rechter 1] [rechter 2] en
[rechter 3], af.
Deze beslissing is genomen door mrs. P.W. van Baal, A.P. Hameete en M.G.L. de Vette en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.