ECLI:NL:RBDOR:2011:BP3733

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88534 / FA RK 10-8475
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na inkomensvermindering en beoordeling van de draagkracht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 9 februari 2011, gaat het om een verzoek van de man om de kinderalimentatie te verlagen naar nihil, met ingang van 1 mei 2010. De man en vrouw zijn op 29 juni 1990 gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De man stelt dat zijn inkomen is verminderd en dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet is nagekomen en dat er geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in het verleden een eigen onderneming had, maar deze heeft moeten sluiten. Hij is vervolgens in loondienst getreden, maar is op staande voet ontslagen. De rechtbank oordeelt dat de man door zijn eigen gedragingen, waaronder het niet verzetten tegen zijn ontslag, zijn inkomensvermindering heeft veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de man onvoldoende inspanningen heeft geleverd om zijn inkomen te herstellen en dat hij niet heeft gesolliciteerd naar ander werk.

De rechtbank overweegt dat de man zich had moeten inspannen om zijn financiële situatie te verbeteren, vooral gezien zijn onderhoudsplicht jegens zijn kinderen. De rechtbank stelt vast dat de man na zijn ontslag op 12 mei 2010 feitelijk geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Daarom wordt de kinderalimentatie met ingang van deze datum op nihil gesteld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 88534 / FA RK 10-8475
beschikking van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2011
in de zaak van
[man],
wonende te [adres man],
verzoeker,
advocaat mr. A. Harent,
tegen
[vrouw],
wonende te [adres vrouw],
verweerster,
advocaat mr. S. van Reeven- Özer.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2010;
- het verweerschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op
08 september 2010;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op
30 november 2010;
- de brief van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op
30 november 2010.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 december 2010.
1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd op 29 juni 1990 te Dordrecht.
2.2. Uit hun huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
[kind 1];
[kind 2].
2.3. Bij beschikking van 28 april 2004 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 28 april 2004. In deze beschikking is de inhoud van het echtscheidingsconvenant dat partijen sloten op
16 februari 2004 opgenomen. De door de man te betalen bijdrage voor de kinderen is vastgesteld op € 365,- per kind per maand.
2.4. In het convenant is – voor zover van belang – opgenomen:
artikel I
(…)
4. Met ingang van de dag dat de echtscheiding definitief is, betaalt de man aan de vrouw een alimentatie voor de kinderen van € 365,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen. De alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402 a BW, voor het eerst per 1 januari 2005.
5. In beginsel voldoet de vrouw alle kosten ter zake de kinderen van voornoemde kinderalimentatie. Echter, wanneer de kosten ter zake de kinderen zoals schoolgeld, schoolboeken, schoolreisjes, aanschaf fiets, brommer e.d. voldaan moeten worden, komen partijen overeen dat zij in onderling overleg met elkaar een afspraak zullen maken over de verdeling van voornoemde kosten.
(…)
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De man verzoekt nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2010, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum.
3.2. Hij stelt daartoe dat er sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven in de zin van artikel 1:401 lid 5 BW. Partijen zijn onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven afgeweken waardoor de behoefte van de kinderen op een hoger bedrag is vastgesteld dan de rechter op basis van dezelfde gegevens zou hebben beslist. In het convenant zijn partijen een kinderalimentatie van € 365,- per kind per maand overeengekomen. Het netto gezinsinkomen bedroeg destijds ongeveer € 3.000,- per maand. Op grond daarvan kan de behoefte van de kinderen gesteld worden op € 315,- terwijl partijen een hogere bijdrage zijn overeenkomen. Bovendien is in de draagkrachtberekening van de man, die ten grondslag lag aan de in het convenant overeengekomen kinderalimentatie, rekening gehouden met te lage woonlasten en is het fiscaal voordeel in verband met de aftrek buitengewone uitgaven voor kinderen dubbel berekend.
3.3. Voorts voert de man aan dat er sprake is van de volgende gewijzigde omstandigheden waardoor de overeengekomen kinderalimentatie heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen:
a. vermindering van het inkomen van de man;
b. uitbreiding van de zorgregeling in een co-ouderschapsregeling;
c. stijging van het inkomen van de vrouw.
ad a.
3.4. De man had een eigen onderneming: [onderneming vd man] Reeds ten tijde van de echtscheiding was er sprake van verlies en een grote rekening-courantschuld. De recessie is voor de man de genadeklap geweest. Hij is gestopt met zijn onderneming en in loondienst getreden bij het bedrijf dat zijn onderneming heeft overgenomen tegen een inkomen dat nagenoeg hetzelfde was als hetgeen hij uit eigen onderneming had, te weten € 4.000,- bruto per maand. De man is echter ontslagen bij deze werkgever. Volgens de man treft hem daarvoor geen verwijt. Hij en zijn werkgever zaten niet op dezelfde lijn. De man wil nu als zzp`er een eigen inkomen gaan verwerven, maar thans is dat nog niet aan de orde.
3.5. Daarnaast heeft de man nog steeds een grote huwelijkse schuld. Het beleggingscontract bij Aegon is beëindigd en er resteert een schuld van € 16.953,93. In het convenant is het contract toegedeeld aan de man die, zonder verrekening met de vrouw, de lopende termijnen voor zijn rekening zou nemen. Indien daarna het saldo van de opbrengst van de aandelen minus de waarde van de lening positief was, zou de man overgaan tot beëindiging van het contract en verdeling van de waarde met de vrouw.
ad b.
3.6. Oorspronkelijk waren partijen overeengekomen dat de kinderen drie dagen per week bij de man waren. Daarna was er vrij snel sprake van een co-ouderschapsregeling. Gezien deze regeling en het feit dat hij diverse eenmalige lasten (bijzondere ziektekosten, sport, diverse schoolkosten e.d.) van de kinderen voldoet, is de man van mening dat er geen behoefte bestaat aan een bijdrage van € 365,- per kind per maand.
ad c.
3.7. De man stelt dat de vrouw inmiddels eigen inkomsten heeft, zodat zij ook kan bijdragen in de kosten van de kinderen.
Het verweer
3.8. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek af te wijzen.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
3.9. De vrouw stelt dat partijen het bedrag van € 365,- per kind per maand zijn overeengekomen nadat de voormalige (gezamenlijke) advocaat van partijen de kosten van de kinderen en de draagkracht van de man had berekend. Uit de destijds door de advocaat van de man gemaakte draagkrachtberekening blijkt dat het netto maandinkomen van de man
€ 2.535,- bedroeg en het netto maandinkomen van de vrouw € 529,-. Het netto gezinsinkomen bedroeg derhalve € 3.064,-. Ingevolge de Tabel eigen aandeel kosten kinderen 2003 bedragen bij dit netto gezinsinkomen de kosten van de kinderen € 363,64 per kind per maand. De behoefte is derhalve niet op een hoger bedrag vastgesteld dan de rechter op basis van de gegevens zou hebben beslist. Er is daarom volgens de vrouw geen sprake van grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden
ad a.
3.10. De vrouw erkent dat het ten tijde van de echtscheiding niet goed ging met de onderneming van de man, maar de man heeft de onderneming daarna wel gedurende zes jaar voortgezet. Op het moment dat de vrouw het LBIO inschakelde voor de inning van achterstallige alimentatie heeft de man zijn onderneming gestaakt. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de man de onderneming gedwongen heeft moeten stoppen zijn geen stukken overgelegd. De man dient dit volgens de vrouw aan te tonen.
3.11. Voorts stelt de vrouw dat er geen stukken zijn overgelegd dat de man in loondienst is getreden. Volgens de vrouw is het opvallend dat de man is ontslagen door zijn werkgever na beslaglegging op het loon van de man door het LBIO. De man heeft niet onderbouwd dat hij is ontslagen omdat hij en zijn werkgever niet op één lijn zaten en dat er derhalve geen sprake is van verwijtbaar ontslag. Voorts is niet aangetoond dat de man heeft gesolliciteerd om zijn inkomen te herstellen.
3.12. Ten aanzien van het beleggingscontract stelt de vrouw dat dit zonder haar medeweten is afgesloten. Ten tijde van het huwelijk van partijen en het sluiten van het echtscheidingsconvenant was geen sprake van een schuld uit hoofde van dit contract. Deze schuld dient daarom niet als een huwelijkse schuld te worden aangemerkt. Als de rechtbank van mening is dat dit wel zo is, dient de man stukken in het geding te brengen met betrekking tot de datum en reden van beëindiging van het contract. Voorts blijkt niet dat de man aflost op deze schuld.
Ad b.
3.13. De vrouw stelt dat sinds december 2009 de overeengekomen zorgregeling niet meer wordt uitgevoerd en de tijd dat de kinderen bij de man verblijven is steeds minder geworden. Begin januari 2010 heeft de man medegedeeld dat de kinderen niet meer bij hem kunnen verblijven omdat hij daar geen geld meer voor heeft. Thans is er volgens de vrouw alleen contact op momenten dat het de man uitkomt.
3.14. De vrouw betwist de stelling van de man dat hij altijd getracht heeft om de alimentatie te voldoen. Hij is van het begin af aan zijn betalingsverplichting niet structureel nagekomen, zodat er in 2008 een betalingsachterstand was van € 12.864,-. Voorts betwist de vrouw dat de man diverse kosten van de kinderen voldoet.
4. De beoordeling
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
4.1. Uitgaande van dezelfde gegevens mag er geen evidente wanverhouding bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het moet gaan om gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. De man heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat de overeenkomst van partijen betreffende de kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Daartoe dient het volgende. Tussen partijen staat vast dat het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk € 3.064,- bedroeg. Op basis van dit inkomen bedroegen de kosten van de kinderen in 2003 € 727,- terwijl partijen zijn uitgegaan van € 730,-. Vervolgens is een draagkrachtberekening van de man opgesteld waaruit blijkt dat hij in staat is deze bijdrage te betalen. In deze draagkrachtberekening is rekening gehouden met huurlasten van € 600,-. Volgens de man zou een bedrag van € 900,- passender zou zijn geweest gezien de hoogte van zijn toenmalige inkomen en het feit dat hij net een woning had gekocht. De man heeft van zijn daadwerkelijke woonlasten ten tijde van het opstellen van de draagkrachtberekening echter onvoldoende bewijsstukken overgelegd om dit te kunnen beoordelen. Wel is gebleken dat in de draagkrachtberekening ten onrechte een dubbel fiscaal voordeel in verband met de betaling van kinderalimentatie is berekend. Hierdoor is de draagkrachtruimte € 91,- te hoog uitgevallen. De rechtbank acht dit verschil echter niet dusdanig dat sprake is van een evidente wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe zou zijn beslist en die welke partijen zijn overeengekomen.
Wijziging omstandigheden
4.2. Uit zijn eigen onderneming [onderneming vd man] ontving de man een jaarloon van € 59.938,- in 2008 en € 54.486,- in 2009. Om een faillissement te voorkomen heeft de man zijn bedrijf verkocht aan ASN Groep B.V. Met de opbrengst zijn de crediteuren en de belastingdienst betaald. De man is met ingang van 1 januari 2010 in loondienst getreden bij ASN Dordrecht B.V. tegen een maandinkomen van € 4.000,- bruto (volgens de overgelegde loonstroken een bruto jaarinkomen van € 58.179,-). Binnen vier maanden was de arbeidsverhouding tussen de man en zijn werkgever verstoord. Uit de door de man overgelegde brief van zijn werkgever van 12 mei 2010 blijkt dat hij per die datum op staande voet is ontslagen. De werkgever voert in deze brief aan dat er sprake is van het grovelijk verontachtzamen van de plichten uit de arbeidsovereenkomst, onder andere werkweigering, inkomsten zijn niet geheel verantwoord in de boeken en werkzaamheden zijn buiten de boeken en buiten de overeengekomen werkzaamheden verricht waarbij zonder toestemming van de werkgever buiten werktijd gebruik werd gemaakt van de bedrijfsfaciliteiten. De man heeft vervolgens een brief d.d. 20 mei 2010 naar zijn werkgever gestuurd waarin hij meedeelt dat hij zijn ontslag om hem moverende redenen accepteert. De rechtbank is van oordeel dat de man door eigen gedragingen zijn inkomensvermindering teweeg heeft gebracht. De man heeft zich immers niet verzet tegen zijn ontslag terwijl hij toen al in een slechte financiële positie verkeerde. Of de man, zoals hij stelt, in een zelfde financiële positie zou verkeren indien hij dat wel had gedaan, doet daaraan niet af. Nadien heeft de man nagelaten te solliciteren.
4.3. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht opnieuw het oorspronkelijk inkomen te verwerven en of de vrouw dit ook van hem kan vergen. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem moeilijk dan wel onmogelijk zal zijn om in de autoschadeherstelbranche in Dordrecht weer aan de slag te komen en al helemaal in een vergelijkbare functie. De man is langere tijd directeur geweest van een autoschadebedrijf in Dordrecht (bruto jaarinkomen in 2009 van
€ 54.486,-) en vervolgens heeft hij als schademanager bij ASN Dordrecht B.V. gewerkt (bruto maandinkomen € 4.000,-). In Dordrecht en omgeving wordt hij nog steeds gezien als concurrent. Daarnaast is er terughoudendheid om hem als autoschadehersteller in dienst te nemen. Dat neemt echter niet weg dat de man ook buiten de regio Dordrecht kan solliciteren. De man heeft aangegeven als zzp`er aan de slag te willen. De vrouw heeft tegenover deze stellingen van de man onvoldoende gesteld om een verdiencapaciteit ter hoogte van het oorspronkelijke inkomen aan te kunnen nemen. Uit het voorgaande volgt dat de inkomensvermindering moet worden aangemerkt als een zelf teweeggebrachte, maar onherstelbare inkomensvermindering.
4.4. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of de inkomensvermindering bij het vaststellen van de draagkracht geheel of ten dele buiten beschouwing behoort te blijven. Daarbij zal in het bijzonder moeten worden bezien of de onderhoudsplichtige zich, uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde met het oog op diens belangen, had behoren te onthouden van gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid.
Gelet op zijn zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen had de man zich in ieder geval dienen te verweren tegen zijn ontslag. Vervolgens had hij zich in moeten spannen om de schade voortvloeiend uit het ontslag te beperken. De man heeft echter gesteld dat hij niet heeft gesolliciteerd, ook niet buiten de regio Dordrecht. Hij heeft slechts het plan opgevat als zzp`er in de autoschadeherstelbranche aan de slag te gaan, maar heeft hier nog geen uitvoering aan gegeven. Nu er in het geheel niet gebleken is van enige inspanning aan de zijde van de man, is er in beginsel aanleiding de inkomensvermindering buiten beschouwing te laten. Het buiten beschouwing laten van een niet voor herstel vatbare inkomensvermindering voor de bepaling van de draagkracht van de man mag echter niet tot het resultaat leiden dat de man als gevolg van de berekende fictieve draagkracht bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien. Bovendien mag het in geen geval ertoe leiden dat zijn inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm. Indien dit resultaat dreigt, dient een onderzoek naar de feitelijke draagkracht van de man plaats te vinden. Hierbij is van belang dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij thans geen enkel inkomen heeft, zijn ouders de hypotheeklasten van zijn woning betalen en hij bij zijn vriendin is ingetrokken om de gebruikerslasten van zijn woning te beperken. Op grond hiervan wordt vastgesteld dat de man na 12 mei 2010 – zijnde de datum van ontslag - aldus feitelijk in het geheel geen draagkracht heeft tot het betalen van kinderalimentatie. Dit betekent dat de kinderalimentatie met ingang van die datum op nihil zal worden gesteld.
4.5. Daarbij wordt overwogen dat van de man mag worden verwacht dat hij zich volledig inspant om zich zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk over een half jaar, een inkomen te verwerven als in de voorgaande jaren, zodat hij dan weer kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en aan de vrouw kinderalimentatie kan betalen.
De proceskosten
4.6. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 28 april 2004 aan de man ten behoeve van de minderjarigen:
- [kind1];
- [kind2];
opgelegde alimentatieverplichting als volgt;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind1] en [kind2], met ingang van 12 mei 2010 vast op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 9 februari 2011.