vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 88300 / KG ZA 10-184
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALL OFFICE [X] PAPENDRECHT B.V.,
tevens h.o.d.n. Officious,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
advocaat mr. J.W. de Ruijter,
1. [gedaagde 1],
wonende te Papendrecht,
2. [gedaagde 2],
wonende te Sliedrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y] KANTOORTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
gedaagden,
advocaat mr. A. van Bunge.
Eiseres zal hierna Officious genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 augustus 2010,
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 19 augustus 2010,
- de pleitnota van de zijde van Officious,
- de pleitnota van de zijde van [gedaagden],
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Ter terechtzitting hebben partijen verzocht de zaak pro forma aan te houden tot 4 september 2010. Enige tijd daarna heeft Officious verzocht om vonnis te wijzen, waarna een datum voor een vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Officious drijft een groothandel op het gebied van kantoorartikelen, project-inrichting, documentbeheer en audiovisueel producten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ex-werknemers van Officious. De arbeidsovereenkomst van Officious met [gedaagde 1] is per 1 maart 2010 en die met [gedaagde 2] is per 1 april 2010 geëindigd.
2.2. Sinds 11 mei 2010 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de enige directeuren en (middellijk) aandeelhouders van [gedaagde 3], een met Officious concurrerende vennootschap.
2.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn jegens Officious gehouden aan een geheimhoudings- en relatiebeding. Het relatiebeding van [gedaagde 1] heeft gelding tot 1 oktober 2010 en het relatiebeding van [gedaagde 2] tot 1 april 2012.
2.4. De tekst van het relatiebeding tussen [gedaagde 1] (werknemer) en Officious (werkgever) luidt, voor zover relevant, als volgt:
'Het is werknemer zonder schriftelijke toestemming van werkgever verboden om gedurende dienstbetrekking alsmede (..) na het einde van de dienstbetrekking tegen vergoeding of om niet, voor derden of voor eigen rekening, direct of indirect werkzaamheden en/of diensten te verrichten of bij zodanige werkzaamheden of diensten op enigerlei wijze betrokken te zijn bij directe dan wel indirecte opdrachtgevers van werkgever. Dit voor zover deze werkzaamheden of diensten liggen op het terrein van werkgever.
Bij overtreding van het geen bepaald in dit artikel is werknemer een direct opeisbare boete van € 5.000,- verschuldigd per gebeurtenis en tevens € 1.000,- per gebeurtenis voor iedere dag dat de overtreding voortduurt (..)'
2.5. De tekst van het relatiebeding tussen [gedaagde 2] (werknemer) en Officious (werkgeefster) luidt, voor zover relevant, als volgt:
'Het is uitdrukkelijk verboden zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de werkgeefster:
a) Tijdens het dienstverband op enigerlei wijze, hetzij zijdelings, hetzij rechtstreeks, zakelijke nevenactiviteiten ten behoeve van derden in eigen tijd te verrichten, tenzij met schriftelijke toestemming van de werkgeefster.
b) Binnen een termijn van twee jaar na de beëindiging van het dienstverband, klanten van werkgeefster te benaderen of doen benaderen, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van werkgeefster.
Een en ander op straffe van verbeurte aan de werkgeefster van een dadelijke en ineens opeisbare boete van Euro 1.000,00 per overtreding of voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de werknemer in overtreding is (..)'
2.6. Op 10 juni 2010 is door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en de voormalige eigenaar van [gedaagde 3] naar de klanten van [gedaagde 3] een brief uitgegaan, waarin onder meer de overname door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] van de onderneming van [gedaagde 3] werd aangekondigd.
2.7. Officious heeft [gedaagden] op 14 juni 2010 schriftelijk gesommeerd om zich te (doen) onthouden van enigerlei zakelijke contacten met haar relaties en haar dit binnen 2 dagen schriftelijk te bevestigen.
2.8. In navolging van deze sommatie hebben [gedaagden] IV-Groep telefonisch en schriftelijke kenbaar gemaakt dat het [gedaagde 3] niet vrij staat om met haar zaken te doen.
3.1. Officious vordert na wijziging van eis ter zitting - samengevat -
- [gedaagde 2] en [gedaagde 1], op straffe van een dwangsom, te gebieden het voor hen geldende geheimhoudings- en relatiebeding, gedurende de resterende looptijd, volledig na te komen en het handelen in strijd met deze bedingen te staken en gestaakt te houden,
- [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes wegens overtreding van hun geheimhoudings- en relatiebeding van EUR 75.000,- respectievelijk EUR 125.000,-;
- [gedaagde 3], op straffe van een dwangsom, te verbieden om gedurende de looptijd van de betreffende relatiebedingen gebruik te maken van de gegevens van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] om op enigerlei wijze zakelijke contacten te onderhouden en/of te leggen met haar relaties en/of klanten;
- [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2. Officious voert daartoe het volgende aan.
3.2.1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben middels [gedaagde 3] diverse klanten en opdrachtgevers van Officious benaderd en daarmee de met hen overeengekomen relatie-bedingen geschonden. [gedaagde 3] handelt onrechtmatig, aangezien zij profiteert van de wanprestatie van [gedaagde 2] en [gedaagde 1].
3.2.2. Door de schending van de relatiebedingen heeft [gedaagde 1] een bedrag van ten minste EUR 286.000,- en [gedaagde 2] een bedrag van ten minste EUR 188.000,- aan contractuele boetes verbeurd. Gelet op de aard van de overeenkomst, de ernst van de overtreding en de omstandigheid dat de schade van Officious vele malen groter is dan de hoogte van de boetes, ligt matiging van de boetes niet voor de hand.
3.3. De conclusie van [gedaagden] strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van Officious in haar vorderingen, althans tot het afwijzen van de vorderingen, met veroordeling van Officious in de kosten van de procedure.
3.4. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Voorschot op verbeurde boetes
4.1. Officious heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot betaling van een voorschot op verbeurde boetes. Dat het faillissement van [gedaagde 3] een reële optie is, is door [gedaagden] betwist en door Officious niet feitelijk onderbouwd. Officious kan in dat deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Gebod voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot nakoming geheimhoudings- en relatiebedingen en tot staking van het daarmee in strijd handelen en verbod voor [gedaagde 3] tot (kort gezegd) het profiteren van de wanprestatie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.2. Officious heeft haar spoedeisend belang bij het gevorderde gebod voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en het gevorderde verbod voor [gedaagde 3] voldoende aannemelijk gemaakt. [gedaagden] hebben na de sommatie van Officious weliswaar toegezegd niet meer aan IV-Groep te zullen leveren, maar dit neemt niet weg dat Officious er belang bij heeft dat op korte termijn ook een halt wordt toegeroepen aan eventueel ander overtreden van de geheimhoudings- en relatiebedingen door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en aan het profiteren daarvan door [gedaagde 3]. Officious kan in dat deel van haar vordering worden ontvangen.
4.3. Geoordeeld wordt dat het gevorderde gebod tot nakoming van de geheimhoudings- en relatiebedingen en tot staking van het in strijd handelen met deze bedingen toewijsbaar is als voorshands vast staat dat een dergelijk beding tussen partijen geldt en voldoende aannemelijk is dat in strijd daarmee is of wordt gehandeld. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4. Vast staat dat tussen Officious enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds een geheimhoudingsbeding geldt. Van enige inbreuk door [gedaagde 1] of [gedaagde 2] van hun geheimhoudingsbeding blijkt voorshands evenwel niet. De gestelde inbreuk door [gedaagde 2] wordt door Officious niet feitelijk onderbouwd, terwijl de onderbouwing van de ge-stelde inbreuk door [gedaagde 1] onvoldoende is. Officious verwijst daartoe slechts naar de als productie 14 overgelegde e-mail waarin Toshiba ter zake het dealerschap voor IV-Groep aan [gedaagde 1] input vraagt over het volume, terwijl niet is gesteld of gebleken dat deze input vertrouwelijke of concurrentiegevoelige informatie betreft die onder de werking van het geheimhoudingsbeding valt en dat [gedaagde 1] deze input ook gegeven heeft. Gelet op het vorenstaande zal het gevorderde gebod tot nakoming van het geheimhoudingsbeding en tot staking van enige handelen in strijd met dit beding worden afgewezen.
4.5. Op 1 oktober 2010 is de looptijd van het relatiebeding tussen Officious en [gedaagde 1] geëindigd (zie 2.3.). Per die datum heeft Officious jegens [gedaagde 1] dan ook geen belang meer bij het gevorderde gebod tot nakoming van het relatiebeding of tot staking van enig handelen in strijd met dit beding, zodat deze vordering zal worden afgewezen. Aan de beantwoording van de vraag of er sprake is (geweest) van schending door [gedaagde 1] van zijn relatiebeding wordt in het kader van de onderhavige kort geding procedure niet toe-gekomen.
4.6. Het relatiebeding tussen Officious en [gedaagde 2] geldt nog wel, zodat thans beoordeeld moet worden of op voorhand voldoende aannemelijk is dat er sprake is (geweest) van schending van dit beding door [gedaagde 2]. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.7. Tussen Officious en [gedaagde 2] is de strekking van het relatiebeding in geschil. [gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat het relatiebeding hem alleen verbiedt om klanten van Officious te (doen) benaderen en hij betwist dat hiervan sprake is (geweest). Volgens Officious is er sprake van het (doen) benaderen als [gedaagde 2] met een klant van Officious zaken doet, ook als [gedaagde 2] in eerste instantie door die klant is benaderd.
4.8. Volgens vaste jurisprudentie dient het relatiebeding te worden beoordeeld naar de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over een weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.9. [gedaagde 2] beroept zich op de letterlijke tekst van het relatiebeding. De uitleg die Officious aan het beding geeft, is verder strekkend en komt neer op een verbod om haar klanten te bedienen. Nu Officious geen feiten en omstandigheden aanvoert die haar uitleg van het beding onderbouwen en de tekst van het beding voor een dergelijke uitleg geen aanknoping biedt, zal voorshands worden uitgegaan van de door [gedaagde 2] gestelde (letterlijke) uitleg van het beding. Voor een nader onderzoek naar de zin die partijen aan het beding mogen toekennen, leent de onderhavige procedure zich immers niet.
4.10. Dat [gedaagde 2] met de brief van 10 juni 2010 (zie 2.6.) in strijd met zijn relatie-beding heeft gehandeld, is voorshands niet gebleken. Officious heeft niet feitelijk onder-bouwd dat deze brief aan de door haar gestelde klanten is verzonden.
4.11. Officious heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de klanten waarnaar zij verwijst, door [gedaagde 2] (of indirect via [gedaagde 3]) zijn benaderd. Wat betreft de klanten IV-Groep, Willem de Zwijger College, Dalton College, Leger des Heils en N. Kraaijeveld B.V. heeft Officious daartoe niets gesteld. Dat tussen deze klanten enerzijds en [gedaagde 2] (of indirect via [gedaagde 3]) anderzijds zakelijk contact is geweest en een handelsrelatie is ontstaan, is - zoals hiervoor in 4.9. is overwogen - onvoldoende om voorshands een inbreuk door [gedaagde 2] van zijn relatiebeding aan te nemen.
4.12. Wat betreft de klanten Heerema & Algra Belastingadviseurs en Purac Biochem B.V. is niet gesteld of gebleken dat er sprake is geweest van enig contact met [gedaagde 2] (of indirect met [gedaagde 3]). Onweersproken staat vast dat er contact is geweest tussen [gedaagde 2] althans [gedaagde 3] en de leveranciers van voornoemde klanten, Toshiba respectievelijk Plaisier Interieur. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt het (doen) benaderen van leveranciers van Officious niet onder de werking van het relatiebeding van [gedaagde 2]. Het gestelde over de contacten met deze leveranciers kan dan ook onbesproken blijven.
4.13. Dat er sprake is (geweest) van een inbreuk door [gedaagde 2] van zijn relatiebeding jegens Officious blijkt, gezien het voorgaande, niet. De gevorderde nakoming van het relatiebeding en staking van enig handelen in strijd met dit beding zullen dan ook worden afgewezen.
4.14. Gelet op het vorenstaande is voorshands niet van schending door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] van de geheimhoudings- en relatiebedingen met Officious gebleken, zodat voorshands evenmin sprake is van het gestelde afgeleid onrechtmatig handelen door [gedaagde 3]. De vordering jegens [gedaagde 3] wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.15. Officious zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op EUR 1.079,-, waarvan EUR 263,- aan vast recht en EUR 816,- aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart Officious niet ontvankelijk in haar vordering tot betaling van een voorschot op verbeurde boetes,
5.2. wijst de overige vorderingen af,
5.3. veroordeelt Officious in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.079,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Baal en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2010.