ECLI:NL:RBDOR:2010:BM9975

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79684 / KG RK 09-85
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot exequatur van een buitenlands arbitraal vonnis in Nederland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 30 juni 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot exequatur van een arbitraal vonnis dat op 15 december 2008 door arbiter Robert Lindsay Gordon in Dubai is gewezen. Het verzoek is ingediend door Dubai Drydocks, die een vordering had ingesteld tegen [verweerster] voor schadevergoeding als gevolg van een technische storing in een door [verweerster] ontworpen kraan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een geldige arbitrageovereenkomst bestond tussen partijen en dat Dubai Drydocks recht had op erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [verweerster] niet heeft aangetoond dat het arbitraal vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dat de procedure correct is gevolgd. Het verzoek tot exequatur is toegewezen, onder de voorwaarde dat Dubai Drydocks zekerheid stelt voor de betaling van het verschuldigde bedrag door [verweerster]. De kosten van het geding zijn voor rekening van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
sector Civiel Recht
zaaknummer 79684 / KG RK 09-85
beschikking van de voorzieningenrechter van 30 juni 2010
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging Dubai Drydocks,
gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
verzoekster, verder te noemen: Dubai Drydocks,
mr. J.A. Blüm,
tegen
de besloten vennootschap Bureau voor Scheeps- en Werktuigbouw [X] B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster, verder te noemen: [verweerster],
advocaat mr. A.C.M. verhoeven.
1. Het procesverloop
1.1. De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
• Verzoekschrift met twee producties, ingekomen ter griffie op 20 februari 2009;
• Brief d.d. 9 april 2009 van de advocaat van Dubai Drydocks mr. Blüm met een akte houdende overlegging producties, genummerd 3 t/m 9, ingekomen ter griffie op 10 april 2009;
• Faxbericht d.d. 14 april 2009 met een akte houdende overlegging producties gevolgd door een brief d.d. 14 april 2009 van de advocaat van [verweerster]
mr. Verhoeven met een gelijkluidende akte, ingekomen ter griffie op 15 april 2009;
• Twee faxberichten d.d. 7 mei 2009 van de advocaat van Dubai Drydocks
mr. Blüm, elk met een aanvullende productie nr. 10 respectievelijk nr. 11, ingekomen ter griffie op 7 mei 2009, gevolgd door twee gelijkluidende brieven van gelijke datum, ingekomen ter griffie op 8 mei 2009;
• Brief d.d. 2 juni 2009 met een akte houdende uitlating producties van de advocaat van Dubai Drydocks mr. Blüm, ingekomen ter griffie op 3 juni 2009;
• Faxbericht d.d. 3 juni 2009 van de advocaat van [verweerster] mr. Verhoeven houdende verzoek om te mogen reageren op de akte uitlating producties d.d. 2 juni 2009 aan de zijde van [verweerster];
• Faxbericht d.d. 2 juli 2009 met antwoordakte van de advocaat van [verweerster] mr. Verhoeven en brief d.d. 2 juli 2009 met gelijkluidende antwoordakte, ingekomen ter griffie op 3 juli 2009.
1.2. Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 mei 2009, alwaar zijn verschenen en gehoord voor Dubai Drydocks mr. H.K.P. Ex, advocaat te Amsterdam, voor Den Boer [betrokkene 1], financial manager van de Holding Ravestein Beheer B.V. en mr. [betrokkene 2], bedrijfsjurist, bijgestaan door mr. Verhoeven voornoemd.
1.3. De advocaat van Dubai Drydocks heeft het verzoek toegelicht aan de hand van daartoe overgelegde schriftelijke aantekeningen. De advocaat van [verweerster] heeft verweer gevoerd aan de hand van een daartoe overgelegd verweerschrift casu quo pleitaantekeningen met twee producties.
1.4. Nadien hebben partijen ieder nog een akte genomen (Dubai Drydocks bij de hiervoor genoemde brief van mr. Blüm van 2 juni 2009 en [verweerster] bij de hiervoor genoemde brief van mr. Verhoeven van 2 juli 2009).
2. De feiten
2.1. Op 26 juni 2003 is tussen Dubai Drydocks en [verweerster] een overeenkomst (verder : de overeenkomst) tot stand gekomen, in verband met de nieuwbouw van een Floating Shearleg Crane 2000 Tonnes Lifting Capacity ten behoeve van Dubai Drydocks. In de overeenkomst is voor zover hier van belang vermeld:
”(..)
14 Disputes
14.1 This contract is based on the laws of and applicable in the Emirate of Dubai, United Arab Emirates.
14.2 Any dispute arising in connection with this contract shall be finally settled under the rules of arbitration of the Dubai Chamber of Commerce by one or more arbitrators appointed in accordance with the said rules. The arbitration shall take place in Dubai. (…)”
2.2. In 1994 is het “Centre for Commercial Conciliation and Arbitration of the Dubai Chamber of Commerce” opgericht waarvan de naam in 2002 is gewijzigd in Dubai International Arbitration Centre (hierna: DIAC). Tot mei 2007 werden de “rules of arbitration of the Dubai Chamber of Commerce” gebruikt. Voor arbitrages aanhangig gemaakt vanaf 7 mei 2007 gelden de DIAC Arbitration Rules.
2.3. Met het oog op een aanhangig te maken arbitrage heeft Dubai Drydocks de Engelse heer Robert Lindsay Gordon als arbiter voorgesteld. [verweerster] heeft bij faxbericht van 27 maart 2007 aan Dubai Drydocks bericht geen bezwaar te hebben tegen Lindsay Gordon als enig arbiter.
2.4. Op 17 februari 2008 heeft Dubai Drydocks bij DIAC jegens [verweerster] arbitrage aanhangig gemaakt. In de arbitrageprocedure heeft Dubai Drydocks vergoeding van [verweerster] gevorderd van de door haar geleden schade (reparatiekosten USD 2.343.989,00) ten gevolge van een technische storing in de door door Dubai Drydocks op basis van een ontwerp van [verweerster] gebouwde kraan (floating crane).
2.5. DIAC heeft op 21 februari 2008 [verweerster] op de hoogte gesteld van de door Dubai Drydocks aanhangig gemaakte arbitrage.
2.6. Bij faxbericht van 2 april 2008 heeft Boonk Van Leeuwen Advocaten te Rotterdam DIAC bericht dat zij de belangen van [verweerster] behartigt in de arbitrage. In datzelfde faxbericht heeft Boonk Van Leeuwen met verwijzing naar art. 5 (7) van de DIAC Arbitration Rules wederom bevestigd geen bezwaar te hebben tegen benoeming van Robert Lindsay Gordon als enig arbiter.
2.7. Bij faxbericht van 24 april 2008 heeft Boonk Van Leeuwen onder verwijzing naar de Appendix bij de DIAC Arbitration Rules aan DIAC bericht dat het voorschot van de kosten door Dubai Drydocks moet worden betaald.
2.8. Nadat DIAC Lindsay Gordon als enig arbiter had benoemd, zijn [verweerster] en Dubai Drydocks op 7 mei 2008 door DIAC op de hoogte gesteld van de bevestiging van deze benoeming door het Executive Committee van DIAC.
2.9. Bij faxbericht van 7 mei 2008 bericht Boonk Van Leeuwen aan de advocaten van Dubai Drydocks (Clyde & Co): “Article 2.4 of the Appendix does not refer to the situation that you have described, namely that a Respondent does appear.”
2.10. Op 8 juni 2008 heeft DIAC het dossier overhandigd aan de arbiter, waarna [verweerster] op grond van de DIAC arbitrageregels op 8 juli 2008 haar conclusie van antwoord diende in te dienen.
2.11. Op 9 juli 2008, terwijl de arbiter en partijen bezig waren een datum vast te stellen voor een “preliminary hearing” in de arbitrage, heeft Boonk Van Leeuwen de arbiter, DIAC en Dubai Drydocks een fax gestuurd met daarin het bericht dat zij instructies van [verweerster] had ontvangen niet langer deel te nemen aan de arbitrage, dat er derhalve geen conclusie van antwoord zou worden ingediend en dat ook niet zou worden deelgenomen aan de geplande telefonische vergadering op 16 juli 2008.
2.12. Naar aanleiding van de fax van 9 juli 2008 hebben de arbiter en Dubai Drydocks diverse faxen aan Boonk Van Leeuwen en [verweerster] gestuurd met de vraag of Den Boer zich terugtrekt uit de arbitrage of dat alleen Boonk Van Leeuwen zich terugtrekt en niet langer de belangen van [verweerster] behartigt. Boonk Van Leeuwen noch [verweerster] hebben ooit gereageerd op deze faxen. Ook hebben Dubai Drydocks, DIAC en de arbiter na 9 juli 2008 nimmer meer enig bericht ontvangen van Boonk Van Leeuwen of [verweerster].
2.13. De artikelen 5 en 7 van het decreet No. (3) van de heerser van Dubai van 13 april 1983, waarbij Dubai Drydocks is opgericht, luiden:
Article five
The Government of Dubai shall not be liable for any debts or obligations of the Authority or the Operator (= Dubai Drydocks).
Article 7
No person asserting a claim or obligation against the Authority may obtain settlement of the same through seizing, attaching, selling off by public auction or acquiring possession by any other legal means of the buildings, plant, machinery or other real assets of the Authority at the Yard whether or not settlement is required by a binding decision rendered by a competent tribunal.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek strekt tot verlening van verlof tot tenuitvoerlegging, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, van het tussen partijen door Robert Lindsay Gordon op 15 december 2008 gewezen arbitraal eindvonnis, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.
3.2. Dubai Drydocks heeft haar verzoek gegrond op artikel 1076 Rv., subsidiair artikel 1075 Rv. (Verdrag van New York).
3.3. Dubai Drydocks legt aan haar verzoek ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst heeft bestaan, waarin een arbitragebeding is opgenomen. Dubai Drydocks is op grond van dit arbitragebeding een arbitrale procedure aangevangen tegen [verweerster]. Op 15 december 2008 heeft de arbiter uitspraak gedaan in de arbitrage, waarbij [verweerster] is veroordeeld om aan Dubai Drydocks te betalen een bedrag van USD 2.343.989,00, te vermeerderen met rente ad 9% per jaar vanaf 17 februari 2008 tot de dag van voldoening en met veroordeling van Den Boer in de kosten van de arbitrage, waaronder de advocaatkosten van Dubai Drydocks, tot een bedrag van USD 138.946,00. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [verweerster] niet aan het arbitrale vonnis voldaan.
4. Het verweer
4.1. [verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, althans tot afwijzing van de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad, althans dat - onder de voorwaarde dat het verzoek wordt toegewezen - voorafgaand aan de tenuitvoerlegging genoegzame zekerheid zal worden gesteld, dit alles met veroordeling van Dubai Drydocks in de proceskosten.
4.2. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of verlof kan worden verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van het tussen partijen gewezen arbitrale vonnis van 15 december 2008.
5.2. De voorzieningenrechter is op grond van artikel 1076, lid 6 Rv., althans artikel 1075 Rv., beiden in verbinding met artikel 985 Rv., bevoegd tot kennisneming van het verzoek.
De ontvankelijkheid van het verzoek
5.3. [verweerster] heeft tegen het verzoek als meest verstrekkend verweer aangevoerd, dat haar niet bekend is of Dubai Drydocks alle voorgeschreven stukken aan de rechtbank (lees: voorzieningenrechter) heeft overgelegd. Uit het verzoekschrift blijkt in ieder geval niet dat alle voor de tenuitvoerlegging op de voet van artikel 1075 Rv vereiste stukken (gelegaliseerde originelen van de uitspraak, de arbitrageovereenkomst en een voor eensluidend gewaarmerkte vertaling van die stukken) zijn overgelegd. [verweerster] refereert zich derhalve op dat punt casu quo de ontvankelijkheid van het verzoek aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
5.4. Dubai Drydocks heeft haar verzoek primair gebaseerd op het bepaalde in artikel 1076 Rv subsidiair artikel 1075 Rv (Verdrag van New York). Zowel Nederland als de Verenigde Arabische Emiraten zijn partij bij het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken van 10 juni 1958, Tractatenblad 1059/58 (Verdrag van New York), zodat dit verdrag van toepassing is.
5.5. Nu het toepasselijke Verdrag van New York ingevolge artikel VII lid 1 toelaat dat een partij zich beroept op de wet van het land waar erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht dient het verzoek te worden beoordeeld met toepassing van het bepaalde in artikel 1076 Rv jo artikel 985-991 Rv.
5.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 1076 lid 1 Rv kan een in een vreemde staat gewezen arbitraal vonnis in Nederland worden erkend en kan daarvan de tenuitvoerlegging worden verzocht tegen overlegging van het origineel of een gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst tot arbitrage en van het arbitraal vonnis. Op grond hiervan kan Dubai Drydocks worden ontvangen in haar verzoek, nu als producties 1 en 2 het origineel van de overeenkomst tot arbitrage respectievelijk het origineel van het arbitraal vonnis bij het verzoekschrift zijn overgelegd.
De overige verweren
5.7. [verweerster] heeft aangevoerd dat in het onderhavige geval op een of meer gronden niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 1076 Rv. [verweerster] stelt daartoe allereerst dat arbitrage op basis van de DIAC Arbitration Rules niet tussen partijen is overeengekomen en dat de arbitageovereenkomst ongeldig is op grond van het toepasselijke Dubaise recht c.q. de toepasselijke Shari’a. Volgens [verweerster] brengt dit met zich mee dat het arbitrale vonnis op de voet van artikel 1076 Rv. niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is c.q. dat de Nederlandse rechter daarop geen exequatur kan verlenen. Dubai Drydocks betwist een en ander en voert verder aan dat [verweerster] actief heeft deelgenomen aan het arbitraal geding onder de DIAC Arbitration Rules en op geen enkel moment de toepasselijkheid van deze Rules heeft betwist en dat [verweerster] verschenen is in het arbitraal geding en er bewust voor gekozen heeft geen verweer te voeren en niet meer van zich te laten horen terwijl de arbitrage in volle gang was.
5.8. Op grond van het bepaalde in artikel 1076, lid 2 Rv. komt [verweerster] geen beroep op de weigeringsgrond van artikel 1076, lid 1 onder A sub a Rv. toe indien [verweerster] in het geding is verschenen en niet voor alle weren een beroep op de ongeldigheid van de arbitrageovereenkomst heeft gedaan. In dit verband wordt als volgt overwogen. In het bericht van Boonk Van Leeuwen van 7 mei 2008 werd met zoveel woorden vermeld: “Article 2.4 of the Appendix does not refer to the situation that you have described namely that a respondent does not appear”. Door de (toenmalige) advocaat van [verweerster] is derhalve erkend dat [verweerster] in het arbitraal geding is verschenen. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] in het arbitraal geding bezwaar heeft gemaakt tegen de toepasselijkheid van de DIAC Arbitration Rules en/of zich heeft beroepen op de ongeldigheid van de overeenkomst tot arbitrage. Het tegendeel is het geval: Boonk Van Leeuwen heeft in de berichten van 2 april 2008, 24 april 2008 en 7 mei 2008 gerefereerd aan de (volgens hem dus toepasselijke) DIAC Arbitration Rules en verder heeft Boonk Van Leeuwen op 2 april 2008 om een uitstel voor antwoord gevraagd en vervolgens op 9 juli 2008 bericht dat geen antwoord zou worden ingediend. Dat [verweerster] om haar moverende redenen heeft besloten (verder) niet deel te nemen aan het arbitraal geding en zich hieraan te ontrekken komt voor haar rekening en risico. In de geschetste omstandigheden komt [verweerster] geen beroep toe op het bepaalde in artikel 1076, lid 1 onder A sub a Rv.
5.9. [verweerster] heeft verder gesteld dat zij in Dubai een vernietigingsprocedure van het arbitrale vonnis zal instellen omdat Dubai Drydocks te kwader trouw heeft gehandeld door de “verzekeringskwestie” (volgens [verweerster] zou Dubai Drydocks ingevolge de contractuele verhouding tussen partijen de verzekering van het project voor haar rekening nemen, ten gevolge waarvan [verweerster] niet voor de schade kan worden aangesproken) niet aan de orde te stellen en omdat de vordering van Dubai Drydocks verjaard is. Nu [verweerster] niet heeft gesteld daadwerkelijk een vernietigingsprocedure in Dubai aanhangig te hebben gemaakt – hetgeen door Dubai Drydocks uitdrukkelijk is betwist – wordt aan de stellingen van [verweerster] voorbijgegaan.
5.10. Volgens [verweerster] is het vonnis in strijd met de in Nederland geldende openbare orde omdat Dubai Drydocks in het arbitraal geding niet aan haar substantieringsverpichting heeft voldaan en omdat [verweerster] in strijd met de toepasselijke algemene voorwaarden tot betaling van een veelvoud van haar maximale aansprakelijkheid is veroordeeld. Dubai Drydocks stelt dat het hier om de internationale openbare orde gaat en dat zich geen omstandigheden voordoen die tot het oordeel kunnen leiden dat erkenning of tenuitvoerlegging van het vonnis strijdig zou zijn met die openbare orde.
5.11. Zoals Dubai Drydocks terecht stelt betreft het hier de vraag of sprake is van strijd met de internationale openbare orde. De internationale openbare orde vormt een enger begrip dan de nationale openbare orde. Nog afgezien of er in de door [verweerster] genoemde omstandigheden gesproken kan worden van strijd met de Nederlandse openbare orde, geldt dat [verweerster] het door haar aangevoerde in het arbitraal geding aan de orde heeft kunnen stellen. Dat [verweerster] zoals hiervoor al vermeld, om haar moverende redenen heeft besloten (verder) niet deel te nemen aan het arbitraal geding en zich hieraan te ontrekken, komt voor haar rekening en risico. Van strijd met de internationale openbare orde is evenwel geen sprake.
5.12. Volgens [verweerster] is in dit geval een dubbele exequatur noodzakelijk; Dubai Drydocks betwist dit. [verweerster] miskent dat blijkens artikel 1076, lid 6 Rv. niet de eis geldt van een dubbele exequatur. Derhalve is niet vereist dat het arbitraal vonnis uitvoerbaar is in het land waar het is gewezen of dat voor tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis verlof is verleend in het land waar het is gewezen (i.c. Dubai).
5.13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet gebleken is van het bestaan van een grond om het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging te weigeren, zodat het verzoek dient te worden toegewezen met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
5.14. Subsidiair, voor het geval een exequatur wordt verleend, heeft [verweerster] verzocht de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van het exequatur te weigeren althans dit slechts toe te staan tegen zekerheidsstelling. [verweerster] voert hiertoe aan dat zij ingeval een exequatur wordt verleend zeker hoger beroep zal instellen en dat Dubai Drydocks wellicht nog bestaat als rechtspersoon maar dat het de vraag is of zij nog enige bedrijfsactiviteiten ontplooit en – in het verlengde daarvan – of zij in de toekomst nog enig verhaal zal bieden. Op grond van de wet (i.c. het decreet van de heerser van Dubai) is het voor crediteuren van Dubai Drydocks verboden zich op bezittingen van Dubai Drydocks te verhalen. Dit betekent volgens [verweerster] dat ook al zou Dubai Drydocks op dit moment nog als entiteit bestaan, het restitutierisico groot is. Dubai Drydocks heeft zich over het verzoek tot zekerheidsstelling niet uitgelaten. De voorzieningenrechter acht het gezien de bepalingen in het decreet waarbij Dubai Drydocks is opgericht (zie r.o. 2.13) aangewezen dat Dubai Drydocks tegenover de betaling door [verweerster] van hetgeen Dubai Drydocks op grond van het arbitrale vonnis van 15 december 2008 toekomt, genoegzaam zekerheid stelt op de wijze als hierna bepaald.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verleent verlof tot tenuitvoerlegging van het op 15 december 2008 te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) door Robert Lindsay Gordon gewezen arbitraal vonnis onder de voorwaarde dat Dubai Drydocks tegen betaling door [verweerster] van het bedrag dat [verweerster] krachtens het arbitraal vonnis aan Dubai Drydocks verschuldigd is ten behoeve van [verweerster] zekerheid stelt door afgifte van een bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank conform het Rotterdams Garantieformulier tot het bedrag dat krachtens genoemd vonnis door [verweerster] aan Dubai Drydocks is betaald;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding, aan de zijde van Dubai Dry Docks tot op heden begroot op € 816,-- aan salaris van de advocaat en € 102,-- aan verschotten (griffierecht);
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W. van Baal en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2010.