ECLI:NL:RBDOR:2010:BM3042

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86631 - HA RK 10-2027
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.F. Nelisse, op 16 april 2010 een verzoek tot wraking ingediend tegen de kantonrechter die betrokken was bij een civiele procedure tussen Stichting Trivire en verzoeker. De wrakingsprocedure vond plaats op 27 april 2010, waarbij zowel verzoeker als de vertegenwoordiger van Stichting Trivire, T. Helderop, en haar raadsman mr. M.W. Kox, aanwezig waren. Verzoeker stelde dat de kantonrechter zich onvoldoende actief had opgesteld tijdens de comparitie van partijen en dat het voorlopige oordeel van de kantonrechter prematuur was, aangezien de partijen niet voldoende de gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten te verduidelijken.

De kantonrechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek betoogd dat zij pas een voorlopig oordeel had gegeven nadat zij beide partijen en hun raadslieden het woord had gegeven. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de kantonrechter voldoende informatie had om een voorlopig oordeel te vellen en dat het verzoek tot wraking niet was onderbouwd met feiten die duiden op vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter niet objectief gerechtvaardigd was en dat het verzoek tot wraking derhalve moest worden afgewezen.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat het verzoek tot wraking ongegrond is en dat de procedure in de oorspronkelijke zaak met kenmerk 250023 CV EXPL 10-893 voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. Deze beschikking is gegeven door de rechters P.W. van Baal, E.D. Rentema en A.P. Hameete en openbaar uitgesproken door mr. E.D. Rentema op 4 mei 2010.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 86631 / HA RK 10-2027
Beschikking van 4 mei 2010
op het verzoek tot wraking ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van
[verzoeker]
wonende te Dordrecht,
gemachtigde mr. R.F. Nelisse, advocaat.
Het verzoek strekt tot wraking van
[Kantonrechter]
kantonrechter in de rechtbank Dordrecht,
Voormelde partijen zullen hierna worden aangeduid als verzoeker en de kantonrechter.
1. De procedure
1.1. Op 16 april 2010 is door de kantonrechter in de zaak van Stichting Trivire als eiseres tegen verzoeker als gedaagde met kenmerk 250023 CV EXPL 10-893 een comparitie van partijen gehouden. Ter gelegenheid van deze comparitie van partijen heeft verzoeker bij monde van zijn raadsman een verzoek tot wraking gedaan.
1.2. Het verzoek tot wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 27 april 2010, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- verzoeker en zijn raadsman,
- Stichting Trivire, vertegenwoordigd door T. Helderop, en haar raadsman mr. M.W. Kox.
1.3. De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het griffiedossier (kenmerk: 250023 CV EXPL 10-893),
- het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2010,
- de fax van mr. Nelisse d.d. 16 april 2010,
- de fax van mr. M.W. Kox, nader te noemen, d.d. 20 april 2010,
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de kantonrechter, d.d. 22 april 2010,
- de pleitnotities van verzoeker.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft, bij monde van zijn raadsman, ter gelegenheid van de behandeling van het verzoek zijn al schriftelijk geformuleerde gronden als volgt nader gepreciseerd.
2.1.1. De kantonrechter heeft stellig als haar voorlopig oordeel gegeven dat de stellingen in de dagvaarding door verzoeker onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. Dit was prematuur nu de kantonrechter tot dat moment nog slechts de gemachtigden van partijen het woord had gegeven en niet de partijen zelf had ondervraagd. Voorts had de kantonrechter de gemachtigden van partijen daarbij slechts de gelegenheid gegeven hun standpunten toe te lichten en dus geen gelegenheid gegeven op elkaars stellingen te reageren. De kantonrechter heeft zich ook onvoldoende actief opgesteld waar het gaat om het verkrijgen van duidelijkheid over de stellingen over en weer.
2.1.2. De kantonrechter heeft niet voldaan aan haar in artikel 88 lid 2 Rv neergelegde wettelijke opdracht om partijen te ondervragen. Zij heeft immers geen vragen aan verzoeker zelf gesteld.
2.1.3. Het door de kantonrechter gegeven oordeel dat de stellingen in de dagvaarding onvoldoende gemotiveerd zijn betwist is onterecht nu verzoeker de stellingen in de dagvaarding summier gemotiveerd, maar niet te summier had bestreden. De kantonrechter is daarbij ook geheel ongemotiveerd voorbij gegaan aan de stelling van verzoeker dat de informatie uit het politierapport buiten beschouwing gelaten moest worden.
2.1.4. Voormelde handelingen van de kantonrechter duiden op vooringenomenheid.
3. Het standpunt van de kantonrechter
3.1. De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen behandeling van het verzoek tot wraking buiten haar aanwezigheid.
3.2. In haar schriftelijke reactie op het verzoek tot wraking heeft de kantonrechter – samengevat – de geuite bezwaren tegen haar voorlopig oordeel bestreden en daarnaast het volgende verklaard:
De kantonrechter heeft pas een voorlopig oordeel gegeven nadat zij beide partijen en hun raadslieden aan het begin van de zitting het woord had gegeven en de raadsman van verzoeker daarbij had verzocht om (nader) te reageren op de stellingen bij dagvaarding.
Het is niet de taak van de kantonrechter en zelfs in strijd met de onpartijdigheid en lijdelijkheid die haar als rechter betaamt, om een gedaagde die voorzien is van rechtskundige bijstand uit te nodigen tot het meer gemotiveerd betwisten van de stellingen van de andere partij.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid, Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3. De comparitie is bedoeld voor het verstrekken van inlichtingen door partijen en het beproeven van een schikking. De rechter bepaalt welke inlichtingen hij voor een goede beoordeling van de zaak nog nodig heeft. Indien de feiten en omstandigheden van het geval voor de rechter voldoende duidelijk zijn om een oordeel te kunnen geven bestaat niet langer een noodzaak partijen te horen. De noodzaak om partijen verder te horen is derhalve ter bepaling aan de zittingsrechter.
4.4. De praktijk van het compareren in civiele zaken brengt mee dat de zittingsrechter ter comparitie al een voorlopig oordeel kan geven over de zaak met als doel partijen beter hun kansen te laten schatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken. In deze context bestaat een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op de stellingen van partijen. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat voor hem onwelgevallig is.
4.5. Vast staat dat de kantonrechter aan het begin van de comparitie de raadslieden van beide partijen gelegenheid heeft gegeven hun standpunten toe te lichten. Het had op de weg van de raadsman van verzoeker gelegen daarbij te reageren op de stellingen van de andere partij en het verweer van verzoeker voor zover hij dat nodig achtte nader toe te lichten en te onderbouwen. Dat de kantonrechter daarvoor geen ruimte heeft geboden vindt geen steun in het proces-verbaal van de comparitie en de bevindingen van de andere partij, die ter gelegenheid van de behandeling van het verzoek tot wraking heeft verklaard dat de gang van zaken tijdens de comparitie normaal was. Bovendien is het in tegenspraak met de verklaring van de raadsman van verzoeker dat de kantonrechter hem tijdens de comparitie heeft gevraagd hoe het verweer zich verhoudt tot de inhoud van het politierapport.
4.6. Indien het niet stellen van vragen aan partijen zelf al als een fout in de taakuitoefening van de kantonrechter zou kunnen worden aangemerkt, volgt daaruit niet zonder meer dat de kantonrechter vooringenomen is. Verzoeker heeft dienaangaande geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat daarvan in dit geval wel sprake zou zijn. Derhalve kan in het midden blijven of het niet stellen van vragen aan partijen zelf als een fout in de taakuitoefening van de kantonrechter moet worden aangemerkt en of die situatie zich heeft voorgedaan.
4.7. De kantonrechter heeft geoordeeld dat zij voldoende was geïnformeerd om een voorlopig oordeel te kunnen geven en is klaarblijkelijk op grond van de stukken en hetgeen ter comparitie naar voren was gebracht tot het oordeel gekomen dat verzoeker de stellingen in de dagvaarding onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het middel van wraking dient er niet toe bezwaren naar voren te brengen tegen deze oordelen van de zittingsrechter. Slechts in de omstandigheden van het geval kan aan de wijze waarop de kantonrechter aan haar taak uitvoering heeft gegeven aanwijzing ontleend worden voor de stelling van verzoeker dat er sprake was van vooringenomenheid. Hetgeen verzoeker dienaangaande heeft gesteld is daarvoor ontoereikend.
4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan hetgeen verzoeker ter adstructie van zijn verzoek tot wraking heeft aangevoerd geen aanwijzing kan worden ontleend voor het bestaan van subjectieve of objectieve vooringenomenheid van de kantonrechter. Het verzoek tot wraking dient derhalve afgewezen te worden.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af,
bepaalt dat de procedure in de zaak met kenmerk 250023 CV EXPL 10-893 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W. van Baal, mr. E.D. Rentema en mr. A.P. Hameete en in het openbaar uitgesproken door mr. E.D. Rentema op 4 mei 2010.?