parketnummer: 11/860050-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 april 2010
[verdachte],
geboren in [1975],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - Dordtse Poorten, te Dordrecht.
Raadsman mr. G.J. Hubers, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 april 2010, waarbij de officier van justitie mr. W.J. Struik, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 juli 2009 te Sliedrecht:
Feit 1: samen met een ander of anderen opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
Feit 2: samen met een ander of anderen die [slachtoffer] en/of een of meer anderen heeft bedreigd;
Feit 3: samen met een ander of anderen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer];
Feit 4: een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: aangever) van het leven te beroven, door de trekker van een pistool over te halen, terwijl hij dit pistool richtte op aangever. Dit kan niet anders betekenen dan dat de opzet van verdachte was gericht op de dood van aangever. De officier van justitie acht de voorbedachten rade niet bewezen. Evenmin acht hij bewezen dat verdachte het feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
De officier van justitie baseert zijn standpunt op de verklaringen van getuigen, die allen hebben verklaard dat verdachte het wapen op korte afstand op aangever heeft gericht, daarna het wapen heeft doorgeladen en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Daarnaast is op de plaats van het delict een kogel aangetroffen van het kaliber 9 mm, waarin zich volgens het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie (hierna: het N.F.I.) sporen bevinden die tijdens het doorladen in een vuurwapen kunnen zijn veroorzaakt. Deze bevinding past volgens de officier van justitie bij de afgelegde verklaringen en de gehoorde uitlating "hij ging niet af, anders had ik geschoten".
De officier van justitie acht de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging bewezen, op grond van de verklaringen van getuigen dat verdachte zijn wapen op korte afstand van aangever heeft doorgeladen.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever (feit 3). Dit geweld zou hebben bestaan uit het meermalen slaan en stompen met een vuist tegen het hoofd van aangever.
De officier van justitie baseert zijn standpunt op de verklaring van aangever, en op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], de neef van verdachte (hierna: de neef). Ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: de zwager) draagt naar het oordeel van de officier van justitie bij aan het bewijs van dit feit.
Voor het slaan en/of stompen met een wapen tegen het hoofd van aangever ontbreekt volgens de officier van justitie het bewijs. Voor dat deel van de tenlastelegging zal verdachte moeten worden vrijgesproken.
Tot slot acht de officier van justitie bewezen dat verdachte een pistool en munitie voorhanden heeft gehad. Hij baseert dat standpunt op het ter plaatse op de Kerkbuurt te Sliedrecht aantreffen van een kogel met kaliber 9 mm, het deskundigenrapport van het N.F.I. en de verklaringen van getuigen, dat verdachte een wapen op aangever richtte, doorlaadde en de trekker overhaalde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het bewijs ontbreekt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, omdat de door diverse getuigen afgelegde verklaringen sterk uiteen lopen. Daardoor is allerminst duidelijk geworden wat er zich op 23 juli 2009 in Sliedrecht heeft voorgedaan. Daartegenover staat het eensluidende verhaal van verdachte en zijn medeverdachten, ondersteund door de videobeelden van de bewakingscamera. De raadsman heeft de tegenstrijdigheden in alle verklaringen opgesomd.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 zou komen, doet de raadsman in het kader van de strafbaarheid een beroep op noodweer dan wel noodweerexces, omdat verdachte dan in de lucht zou hebben geschoten om één van de medeverdachten en zichzelf te ontzetten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 4
Op 23 juli 2009 is verdachte samen met zijn neef en diens zwager naar de shoarmazaak [naam zaak] aan de Kerkbuurt in Sliedrecht gegaan.1 De Kerkbuurt in Sliedrecht is een openbare weg.2 Aangever heeft verklaard dat hij die dag bij de shoarmazaak was en dat [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1] bij hem waren. Op een gegeven moment kwamen [medeverdachte 1] (hierna: de neef), [verdachte] (hierna: verdachte) en de zwager van [medeverdachte 1] uit Duitsland (hierna: de zwager) aan bij de shoarmazaak. Er ontstond vrij snel ruzie. Volgens aangever zei verdachte: "Ik ga jou dood maken". Verdachte probeerde te schieten, maar dat lukte niet. Hij probeerde het een tweede keer en toen viel een kogel eruit. Verdachte stond op dat moment op anderhalve meter van aangever vandaan.3
Volgens getuige [getuige 2] pakte verdachte een vuurwapen en probeerde hij te schieten op aangever, maar het wapen weigerde en een kogel viel eruit. De afstand tussen aangever en verdachte was ongeveer één meter, toen hij probeerde te schieten. Verdachte heeft wel de trekker van het wapen overgehaald, maar het schieten lukte niet. Toen heeft hij de loop naar achteren gehaald, waardoor een kogel op de grond viel.4
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat drie mannen bij de shoarmatent met aangever gingen praten. Eén van de mannen kent hij als [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: de neef van verdachte). Opeens ziet hij dat twee mannen hun pistool trekken, de neef van verdachte en een ander. De getuige verklaart het verschil tussen een revolver en een pistool te weten, daarom kan hij zeggen dat het om een pistool gaat. Getuige ziet en hoort dat de neef in de lucht schiet. De ander trekt een gedeelte van het pistool naar achteren. Getuige ziet dat een kogel daardoor vast komt te zitten zodat hij niet kan vuren. Hierna trekt die andere persoon nog een keer iets naar achteren op zijn pistool waardoor een kogel op de grond valt.5 Gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] gaat de rechtbank er vanuit dat getuige [getuige 3] de verdachte heeft bedoeld met 'de andere persoon'.
Volgens getuige [getuige 1] kwamen op 23 juli 2009 drie jongens in de richting van zijn shoarmazaak aan de Kerkbuurt in Sliedrecht lopen. Hij zag dat één van de jongens een pistool laadde door middel van het pistool naar achteren te trekken en vervolgens op zijn vriend (de rechtbank begrijpt: aangever) richtte. Getuige zag dat de jongen de trekker overhaalde, maar deze ging niet af. Hij zag dat de jongen wederom de slede naar achteren trok waardoor er een kogel uitvloog.
De jongen haalde voor de tweede keer de trekker over, maar ook toen ging het wapen niet af. Getuige hoorde dat die jongen zei: "Jammer, het pistool is kapot, anders had jij allang dood geweest".6 Gelet op de inhoud van het dossier, de verklaringen van aangever en de hierboven genoemde getuigen gaat de rechtbank er vanuit dat getuige [getuige 1] de verdachte heeft bedoeld als degene die de trekker twee keer heeft overgehaald.
Ter plaatse op de Kerkbuurt te Sliedrecht heeft de politie op 23 juli 2009 op straat voor de shoarmazaak een kogel aangetroffen.7 Op aanvraag van de politie is deze kogel onderzocht door het N.F.I. Het N.F.I. heeft in een deskundigenrapport weergegeven dat de aangetroffen kogel een patroon betreft van het kaliber 9 mm Parabellum. In de patroon bevinden zich sporen die tijdens het doorladen in een vuurwapen kunnen zijn veroorzaakt.8
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte heeft de rechtbank een deel van de op 23 juli 2009 tussen 19.00 uur en 21.00 uur opgenomen videobeelden van de bewakingscamera op de Kerkbuurt te Sliedrecht bekeken. Deze bewakingscamera bevindt zich op de gevel boven de betreffende shoarmazaak. Bovendien werd het geluid bij de beelden beluisterd en vertaald door de ter terechtzitting aanwezige tolk. Hierbij was te horen dat een manspersoon riep: "Hij ging niet af, anders had ik geschoten".9
De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 (poging tot moord dan wel doodslag), omdat de door diverse betrokkenen afgelegde verklaringen sterk uiteen lopen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er door de diverse betrokkenen verklaringen zijn afgelegd, die van elkaar afwijken. Dat neemt niet weg dat de rechtbank op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel is dat verdachte degene is geweest die opzettelijk heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven door een pistool door te laden en vervolgens de trekker over te halen, terwijl hij dat pistool op aangever richtte.
Het bewijs hiervoor wordt gevormd door de hierboven weergegeven verklaringen van aangever en de getuigen. Deze verklaringen worden immers ondersteund door de bevindingen van de politie en het N.F.I. en de door de rechtbank waargenomen uitlating tijdens het bekijken van de videobeelden. De opzet van verdachte op de dood van aangever leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat de afstand tussen verdachte en aangever hooguit anderhalve meter bedroeg, toen verdachte de trekker overhaalde.
Daarnaast bevindt zich in het proces-verbaal van politie een kleurenafdruk van een videobeeld waarop twee personen staan afgebeeld.10 Tijdens de behandeling ter zitting is komen vast te staan dat de bovenste persoon, met het witte shirt zichtbaar, de zwager betreft.
De andere persoon betreft verdachte. Bij verdachte is aan de voorzijde van het lichaam, ter hoogte van de buik, een uitstulping zichtbaar. De vorm is rechthoekig en verticaal gericht.11
De samenhang met de overige bewijsmiddelen en de houding van de rechterarm van verdachte, zoals dit te zien is op de tweede afdruk op dezelfde pagina, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte op de bewuste dag een wapen bij zich had en dit ook -zoals hiervoor omschreven- heeft gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Evenmin acht zij bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden ook bewezen dat verdachte op 23 juli 2009 te Sliedrecht een vuurwapen, te weten een pistool, en munitie, te weten één patroon voorhanden heeft gehad. De bevindingen van het N.F.I., zoals hiervoor omschreven, vormen hiervoor het doorslaggevende bewijs. Een 9 mm kogel kan immers alleen behoren bij een vuurwapen, terwijl de getuigen spreken over een pistool. In de processtukken is niet vermeld tot welke categorie wapen het pistool van verdachte en de munitie behoren, zodat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
In feit 2 op de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij aangever en/of een of meer anderen heeft bedreigd, door op korte afstand van aangever en die ander of anderen zijn pistool door te laden en de trekker over te halen en vervolgens in de lucht te schieten.
De omschreven feitelijke handelingen ('doorladen pistool en trekker overhalen') hebben geleid tot bewezenverklaring van feit 1 (poging tot doodslag). De handelingen van verdachte waren immers gericht op het doden van aangever, en niet op het bedreigen van aangever.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat verdachte degene is geweest die in de lucht heeft geschoten. Dat betekent dat voor dit deel van de tenlastelegging in ieder geval vrijspraak moet volgen.
Uit de stukken is komen vast te staan dat er door een ander dan verdachte in de lucht is geschoten. Voor het aan verdachte ten laste gelegde 'medeplegen' van deze handeling is geen bewijs naar voren gekomen. Evenmin ontbreekt het bewijs dat verdachte een ander of anderen dan aangever heeft bedreigd.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
Ten aanzien van feit 3
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en 'de tweede man' op aangever insloegen, toen hij op de grond lag. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de vechtpartij aangever met zijn vuist heeft geslagen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de zwager van [medeverdachte 1] (rechtbank: hiermee wordt verdachte bedoeld) een stomp met zijn vuist tegen de neus van aangever gaf. Volgens getuige [getuige 4] heeft de man met het grijze shirt flinke klappen gekregen. De rechtbank gaat er vanuit dat met 'de man met het grijze shirt' aangever wordt bedoeld, wat door verdachte ter terechtzitting na het vertonen van de videobeelden is bevestigd.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de andere man op een gegeven moment in de richting van aangever is gerend en hem heeft geslagen. Toen was het knokken. Volgens deze getuige namen alleen aangever, die andere man en verdachte aan de vechtpartij deel.
De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, omdat de door diverse betrokkenen afgelegde verklaringen sterk uiteen lopen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er door de diverse betrokkenen verklaringen zijn afgelegd, die van elkaar afwijken. Dat neemt niet weg dat de rechtbank op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel is dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever.
Het bewijs hiervoor wordt voornamelijk gevormd door de verklaring van verdachte zelf. Deze verklaring wordt grotendeels ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 4], die door de rechtbank als een 'onafhankelijke getuige' wordt aangemerkt, omdat hij niet behoort tot de groep van aangever of de groep van verdachte. Dit houdt in dat ook de verklaring van getuige [getuige 3] ten aanzien van dit feit als betrouwbaar en geloofwaardig kan worden aangemerkt.
Voor het slaan en/of stompen met een wapen tegen het hoofd van aangever ontbreekt het bewijs. Voor dat deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 juli 2009 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen de slede van een pistool naar achter heeft getrokken (het pistool heeft doorgeladen) en vervolgens meermalen de trekker van dat pistool heeft overgehaald terwijl hij dit pistool richtte op die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 23 juli 2009 te Sliedrecht met een ander , op de openbare weg, de Kerkbuurt, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen slaan en stompen met een vuist en/of hand tegen het hoofd van die [slachtoffer];
4.
op 23 juli 2009 te Sliedrecht een vuurwapen , te weten een pistool (merk onbekend, kaliber 9 mm), en munitie van categorie III, te weten een patroon (9 mm), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van noodweer omdat de zwager in elkaar werd geslagen en ook verdachte werd bedreigd door een groep personen. De raadsman heeft gesteld dat het in de lucht schieten door verdachte dan passend was om de zwager en zichzelf te ontzetten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte niet degene is geweest die in de lucht heeft geschoten. Het verweer van de raadsman behoeft dan ook geen verdere bespreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
3.
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN;
4.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, MEERMALEN GEPLEEGD.
In artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie staat omschreven dat het verboden is een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben. De strafbepaling is te vinden in artikel 55 van die Wet, waarin een zwaardere straf is gesteld op het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, of een vuurwapen van categorie III.
Uit de stukken valt weliswaar niet op te maken tot welke categorie het wapen van verdachte behoort, maar het kan niet anders dan dat het een wapen van categorie II of III is. Daarom komt de rechtbank tot een kwalificatie van het bewezen verklaarde feit, maar past zij de gunstigste bepaling (lees: kwalificatie) voor verdachte toe.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Omdat het beroep op noodweer geen verdere bespreking behoeft, komt de rechtbank ook niet toe aan de beoordeling van het beroep op noodweerexces.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van wat hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een eventuele strafoplegging de persoonlijke omstandigheden van verdachte besproken.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is samen met zijn neef en diens zwager naar Sliedrecht gegaan, omdat zijn neef daar met iemand een probleem wilde bespreken. Op het terras van een shoarmazaak liep het gesprek al snel uit op een woordenwisseling, gevolgd door gewelddadige handelingen gepleegd door verdachte en de zwager. Hierbij werden klappen uitgedeeld aan de man met wie de neef het probleem had.
Verdachte heeft bovendien geprobeerd de man met wie de neef het probleem had van het leven te beroven. Hij heeft op korte afstand een pistool op die man gericht, het pistool tweemaal doorgeladen en tot twee keer toe de trekker overgehaald. Het door verdachte beoogde gevolg is niet ingetreden, enkel en alleen omdat het pistool niet afging.
Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, waarbij het zwaartepunt ligt bij de poging om aangever om het leven te brengen. Het spreekt voor zich dat dit voor het slachtoffer een angstige ervaring is geweest. Omdat het koopavond was en de shoarmazaak is gelegen in een winkelstraat, werd het winkelend publiek ongewild geconfronteerd met dit geweld. Bovendien versterkt een dergelijk gewelddadig optreden de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Ook het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen op de openbare weg is een ernstig feit, waarop een krachtige reactie van justitie dient te volgen.
Voor een poging tot doodslag met gebruik van een vuurwapen wordt gebruikelijk, voor iemand die voor het eerst in aanraking komt met justitie, een gevangenisstraf van 2 tot 3 jaren opgelegd. De rechtbank zal als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 jaren hanteren, omdat het wapen niet is afgegaan.
Het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen wordt gebruikelijk bestraft met een gevangenisstraf van 6 maanden, mits de drager van het wapen niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken wordt, voor iemand die voor het eerst met de strafrechter in aanraking komt, voor openlijk geweld tegen personen een uitgangspunt van 8 weken gevangenisstraf gehanteerd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsgerelateerde delicten door de strafrechter is veroordeeld. De rechtbank zal dit als een strafverzwarende omstandigheid laten meewegen bij de bepaling van de strafmaat.
Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten èn de eerdere veroordelingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf een passende en gerechtvaardigde reactie vormt op de door verdachte gepleegde feiten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 45, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2. ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie (3) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en mr. H.M. Dunsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 april 2010.
Mr. Dunsbergen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2009 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] en/of een of meer ander(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, de slede van een/het pistool, in elk geval van
een/het vuurwapen, naar achter heeft getrokken (het pistool/vuurwapen heeft doorgeladen) en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat pistool/vuurwapen heeft overgehaald terwijl hij dit pistool/vuurwapen richtte op die [slachtoffer] en/of op een of meerdere zich aldaar op dat moment bevindende perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2009 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of een of meer ander(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (op een korte afstand van die [slachtoffer] en/of een/of meer ander(en) vandaan) de slede van zijn/een pistool naar achter gehaald en/of (hiermee) zijn pistool/vuurwapen doorgeladen en/of meermalen, althans eenmaal de trekker van zijn pistool/vuurwapen overgehaald en/of (vervolgens) (in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of die ander(en)) meermalen, althans eenmaal, met een pistool/vuurwapen in de lucht geschoten;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2009 te Sliedrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kerkbuurt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen met een pistool, althans een vuurwapen, en/of een vuist en/of hand tegen het hoofd van die [slachtoffer];
4.
hij op of omstreeks 23 juli 2009 te Sliedrecht een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool (merk onbekend, kaliber 9 mm), en/of munitie van categorie III, te weten meerdere, althans een, patro(o)n(en) (9 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Parketnummer: 11/860050-10
Vonnis d.d. 27 april 2010