vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 79929 / HA ZA 09-2174
Vonnis van 2 december 2009
[eiser],
h.o.d.n. Skicentrum Drechtsteden,
wonende te Dordrecht,
eiser,
advocaat mr. H.E. van Berckel-Dekker,
[gedaagde],
wonende te Alblasserdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. Smeekes.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juli 2009 en de daarin genoemde gedingstukken;
- de brief van mr. Van Berckel-Dekker van 21 september 2009 met bijlagen;
- de brief van mr. Van Berckel-Dekker van 24 september 2009 met bijlagen;
- de fax van mr. Van Berckel-Dekker van 30 september 2009;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 2 oktober 2009 en de daarin genoemde gedingstukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2. [eiser] exploiteert een kunstskibaan in Dordrecht onder de naam Skicentrum Drechtsteden (hierna: skicentrum).
2.3. [gedaagde] is voormalig huurder van een op het terrein van het skicentrum aanwezig huurobject.
2.4. In het skicentrum van [eiser] is op 30 december 2007 brand gesticht.
2.5. [gedaagde] is bij vonnis van 8 juli 2008 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Dordrecht voor deze brandstichting veroordeeld tot één jaar voorwaardelijke gevangenisstraf met een bijzondere voorwaarde en een taakstaf voor de duur van 240 uren. Daartoe is bewezen verklaard:
“(…) dat de verdachte ([gedaagde], Rb) op 30 december 2007 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht aan een (houten) gebouw gelegen aan de Vogelaarsweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid papier (aan de achterzijde) onder dat gebouw gestopt en opzettelijk (open) vuur in aanraking bracht met dat papier, ten gevolge waarvan dat gebouw gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en de in dat gebouw aanwezige inventaris en de in dat gebouw aanwezige voorraad goederen (skischoenen en/of ski’s en/of snowboards), te duchten was. (…)”
2.6. Het strafvonnis van 8 juli 2008 is op tegenspraak gewezen en onherroepelijk.
2.7. [eiser] heeft [gedaagde] bij brief, gedateerd op 19 januari 2009, aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van de brandstichting geleden schade.
2.8. Expertisebureau Toplis Hettema B.V. (hierna: Toplis) is als schade-expert door de verzekeraar van [eiser] ingeschakeld. In een schrijven van Toplis, gedateerd op 20 februari 2008, wordt onder meer het volgende vermeld:
“(…) Uw referentie
Schadedatum 30 december 2007
Polisnummer(s) B0120001014
Verzekerde Skicentrum Drechtsteden
Betreft: schade door brand
Inzake de kwestie hebben wij de schade als volgt begroot en vastgesteld:
Opstal
(…)
Totaal, exclusief BTW EUR 68.279,80
Inventaris
(…)
Totaal, exclusief BTW EUR 85.756,00
Gemaakte kosten
(…)
Totaal, exclusief BTW EUR 4.721,00
Opruimingskosten, exclusief BTW EUR 6.280,00 (…)”
2.9. [eiser] heeft op 2 juni 2009 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op de onverdeelde helft van de onroerende zaak, staande en gelegen te Alblasserdam aan de [adres 1], alsmede op de onverdeelde helft van de onroerende zaak staande en gelegen te Alblasserdam aan de [adres 2].
2.10. De verzekeraar heeft geweigerd om de, onder de polis van opstalverzekering voor vergoeding in aanmerking komende, schade (hierna: gedekte schade), totaal ten bedrage van EUR 160.315,80, uit te keren aan [eiser].
2.11. [eiser] is in de strafzaak niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering benadeelde partij ten aanzien van de niet door de opstalverzekering gedekte vermogenschade (hierna : niet gedekte schade), omdat deze niet van zodanig eenvoudige aard was dat zij zich leende voor de behandeling in het strafgeding.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na eisvermindering, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van
EUR 200.500,38;
- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[eiser] stelt daartoe het volgende.
[gedaagde] heeft opzettelijk brand gesticht in het skicentrum van [eiser]. [eiser] heeft ten gevolge van deze brandstichting schade geleden, totaal ten bedrage van
EUR 200.500,38. [gedaagde] is jegens [eiser] uit hoofde van een onrechtmatige daad aansprakelijk en gehouden de geleden schade te vergoeden.
De schade valt uiteen in:
- niet gedekte schade, totaal ten bedrage van EUR 35.792,24 (exclusief BTW);
- gedekte schade, totaal ten bedrage van EUR 160.315,80 (exclusief BTW);
- buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van EUR 4.000,00;
- beslagkosten ten bedrage van EUR 392,34.
3.2. De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. [gedaagde] voert als verweer onder meer het volgende aan.
[gedaagde] betwist gehouden te zijn tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. Voor zover er schade is geleden, doet [gedaagde] een beroep op
eigen schuld (artikel 6:101 BW) aan de zijde van [eiser], nu de gestelde schade uitsluitend het gevolg is van eigen handelen van [eiser].
Voorts bestaat er volgens [gedaagde] aanleiding tot matiging op grond van artikel 6:109 BW.
4. De beoordeling
4.1. Onrechtmatige daad
4.1.1. Het strafvonnis van 8 juli 2008 (zie onder 2.4.) levert, op grond van artikel 161 RV, dwingend bewijs op van het feit dat [gedaagde] op 30 december 2007 brand heeft gesticht in het skicentrum.
4.1.2. Daarmee staat vast dat [gedaagde] een inbreuk heeft gepleegd op een vermogensrecht van [eiser], namelijk zijn eigendomsrecht, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser]. Deze onrechtmatige daad kan aan [gedaagde] worden toegerekend, en [gedaagde] is dientengevolge schadeplichtig jegens [eiser].
4.1.3. Ten aanzien van de door [eiser] gestelde schadeposten wordt als volgt geoordeeld.
4.2.1. [gedaagde] heeft zijn betwisting van het causaal verband tussen zijn handelwijze en de in de opstelling van Toplis opgenomen schadesoorten niet, althans onvoldoende, toegelicht of onderbouwd zodat dit verweer faalt. Indien [gedaagde] geen brand zou hebben gesticht, was de inventaris niet verloren gegaan en de opstal niet beschadigd. De in de opstelling van Toplis opgenomen schadesoorten worden mitsdien aangemerkt als schade ontstaan als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde].
4.2.2. [eiser] heeft zich ter zake de hoogte van de verschillende schadesoorten aangesloten bij de opstelling van Toplis van 20 februari 2008. [eiser] heeft daarbij onbetwist gesteld dat Toplis bij de opstelling uitgegaan is van de door [eiser] beschikbaar gestelde facturen van onder andere direct na de brand door hem gekochte materialen.
4.2.3. Nu de door Toplis vastgestelde hoogte van de schade onvoldoende gemotiveerd is weersproken door [gedaagde] wordt van de juistheid daarvan uitgegaan. Dat [eiser] de door Toplis vastgestelde schade heeft geleden staat daarmee vast, zodat dit onderdeel van [eiser]’s vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
4.3.1. De niet gedekte schade zou, blijkens de eigen opstelling van [eiser], als volgt zijn opgebouwd:
a. DKEG Nederland C.V. EUR 2.574,80
b. Endenburg Elektrotechniek EUR 1.920,00
c. Endenburg Elektrotechniek EUR 1.939,00
d. De Tulp Parketvloeren EUR 4.200,00
e. DB installatie EUR 422,44
f. Endenburg Elektrotechniek EUR 445,00
g. Marrent VOF EUR 2.187,00
h. Marrent VOF EUR 5.148,00
i. gemiste omzet kas/pin januari 2008 EUR 16.920,00 (excl. 6% BTW)
----------------------- +
Totaal EUR 35.792,24 (excl. BTW)
4.3.2. Ten aanzien van de schadeposten a. en i. betwist [gedaagde] dat zij in zodanig verband staan met de brandstichting, dat die schade als gevolg van het handelen van [gedaagde] (volledig) aan hem kan worden toegerekend. Bovendien betwist [gedaagde] de omvang van de niet gedekte schade alsmede dat [eiser] schade zou hebben geleden; de gestelde kosten zijn niet door [eiser] gemaakt.
4.3.3. [eiser] heeft gesteld dat het aanbrengen van een aantal (nood)voorzieningen het gevolg is geweest van de brandstichting door [gedaagde]. Naast het huren van een portacabin, noodvoorzieningen voor gas, water en licht, zijn er onder andere beveiligingsmaatregelen getroffen, waaronder het aanleggen van een nieuwe beveiligingsinstallatie door DKEG Nederland C.V. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het aanbrengen van deze nieuwe installatie niets met de brand van doen had.
4.3.4. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit de stukken niet af te leiden dat de noodzaak tot het aanbrengen van de nieuwe beveiligingsinstallatie voortvloeit uit de brand. Gelet hierop zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte over het causaal verband tussen de onder a. genoemde schadepost en de brandstichting uit te laten. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren.
4.3.5. [eiser] stelt dat hij door de brand onder andere geen skilessen heeft kunnen geven waardoor hij omzet heeft gemist. Ter nadere onderbouwing van de gestelde omzetderving (onder i. ) heeft hij overgelegd een brief van Stego Maatschap van 8 februari 2008 (productie 4 bij brief van 21 september 2009) alsmede een door de accountant opgesteld overzicht van de netto-omzet van het skicentrum over de periode 2002 tot en met 2008 (bijlage bij brief van 24 september 2009).
4.3.6. [gedaagde] heeft niet betwist dat er omzetderving is geweest, maar voert aan dat niet is komen vast te staan dat de gestelde omzetderving veroorzaakt is door de brand.
4.3.7. Met betrekking tot de gevorderde omzetderving stelt de rechtbank voorop dat voor (de begroting van) de schade niet de omzetderving maar de gederfde winst bepalend is. Dat door de brand schade door winstderving is opgetreden ligt voor de hand. [gedaagde] stelt weliswaar dat de winstderving in januari 2008 een andere oorzaak heeft, maar licht dit verder niet toe. Van een andere (mogelijke) oorzaak voor een omzetdaling in januari 2008 dan de brandstichting is ook overigens niet gebleken.
4.3.8. Concluderend heeft de gederfde winst te gelden als schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde].
4.3.9. [eiser] heeft ter onderbouwing van de onder a. tot en met h. genoemde schadeposten facturen respectievelijk een offerte overgelegd (productie 4 bij dagvaarding).
4.3.10. [gedaagde] heeft tegen de (hoogte van deze) facturen/offerte niet althans onvoldoende verweer gevoerd, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
4.3.11. Uit de stukken is evenwel niet af te leiden, zoals [gedaagde] heeft betoogd, dat [eiser] de onder a. tot en met h. gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. [eiser] zal dit bij akte mogen aantonen. Op de akte van [eiser] zal [gedaagde], eveneens bij akte, mogen reageren.
4.3.12. Ten aanzien van de vordering wegens gederfde omzet (post i.) van het skicentrum (ad EUR 16.920,00) wordt, met inachtneming van hetgeen in 4.3.8. is opgemerkt, als volgt overwogen. [gedaagde] heeft erop gewezen dat [eiser] geen bewijsstukken daarvan heeft overgelegd. [gedaagde] heeft verder de hoogte van deze schadepost betwist, meer in het bijzonder de hoogte van de als uitgangspunt genomen gemiddelde omzet.
4.3.13. Artikel 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Het komt de rechtbank voor dat de schade wegens gederfde winst dient te worden begroot door de afwijking te berekenen ten opzichte van de gemiddelde winst die [eiser] in de maand januari in de afgelopen jaren 2002 – 2006 heeft gehad. Nu [eiser] niet concreet heeft aangegeven welke winstmarge in de onderhavige branche gangbaar is, of hoeveel de gemiddelde winst in de afgelopen jaren bedroeg, zal de rechtbank – bij gebreke aan enig ander aanknopingspunt – [eiser] in de gelegenheid stellen een heldere berekening van zijn schade wegens gederfde winst in het geding te brengen, onderbouwd met stukken. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van [eiser]. [gedaagde] zal daarop mogen reageren.
4.4.1. Op grond van artikel 6:101 BW lid 1 kan de schadevergoedingsverplichting van [gedaagde] worden verminderd, indien de schade van de benadeelde (hier: [eiser]) mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, tenzij op grond van de billijkheid, vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval, een andere verdeling moet plaatsvinden.
4.4.2. In het kader van zijn beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiser] heeft [gedaagde] gesteld dat:
a. [gedaagde] door [eiser] is geprovoceerd. Hij heeft daarmee [gedaagde] aangezet tot brandstichting;
b. [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude jegens de verzekeraar. Hierdoor ontvangt hij geen uitkering ter vergoeding van de gedekte schade.
4.4.3. De eigen schuld van [eiser] zou betrekking hebben op de zakelijke voorgeschiedenis van partijen, die er op neer zou komen dat [gedaagde] een langslepend zakelijk conflict zou hebben gehad met [eiser]. Bovendien zou hij zich door of via [eiser] bedreigd voelen.
4.4.4. De overgelegde stukken en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd laten een (zakelijke) verstandhouding zien die zich kenmerkt door vele (juridische) procedures over en weer. Niet blijkt wat er zich tussen partijen precies heeft afgespeeld vóór de brandstichting, laat staan de gestelde provocatie.
4.4.5. Wat er verder ook van deze voorgeschiedenis zij, deze kan niet tot de conclusie leiden dat de brandstichting en de gevolgen daarvan mede aan [eiser] dienen te worden toegerekend. En al zou dit anders zijn, dan zou uit de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 lid 1 BW voortvloeien dat [gedaagde] de schade volledig dient te dragen omdat voor een andere verdeling geen plaats is. Immers, zelfs al vond [gedaagde] het gestelde gedrag van [eiser] hinderlijk, zijn reactie daarop is disproportioneel geweest.
4.4.6. [gedaagde] stelt dat de verzekeraar een belangrijk deel van de door de brandstichting ontstane schade zou hebben vergoed indien [eiser] zekere frauduleuze handelingen achterwege zou hebben gelaten. [eiser] had in dat geval geen schade gehad.
4.4.7. Uit de hoofdregel van artikel 150 RV volgt dat [gedaagde] de voor eigen schuld van [eiser] vereiste feiten dient te stellen en bewijzen. [gedaagde] heeft volstaan met een enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat [eiser] zou hebben gefraudeerd, ook nadat [eiser] dat gemotiveerd en met stukken onderbouwd betwistte. Nu [gedaagde] zijn stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, zal hij niet tot bewijs daarvan worden toegelaten.
4.4.8. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden leiden noch afzonderlijk noch in onderling verband en samenhang bezien tot de slotsom dat sprake is geweest van eigen schuld van [eiser] op grond van artikel 6:101 BW.
4.4.9. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] jegens [eiser] uit onrechtmatige daad aansprakelijk voor de totale schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden.
4.5.1. Voor zover het beroep van [gedaagde] op matiging gericht was op het oordeel dat er sprake is van eigen schuld, faalt dit gelet op de rechtsoverwegingen 4.4.3.- 4.4.8.
4.5.2. Ook het gestelde ontbreken van draagkracht van [gedaagde] kan niet de conclusie dragen dat toekenning van volledige schadevergoeding in dit geval kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou hebben.
4.5.3. Het beroep op matiging zal worden verworpen.
4.6. Buitengerechtelijke kosten
4.6.1. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen. Op grond van het rapport Voorwerk II heeft als uitgangspunt te gelden dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Slechts een combinatie van (een) aanmaning(en) en het doen van een schikkingsvoorstel of het daadwerkelijk voeren van schikkingonderhandelingen kan tot toewijzing van de buitengerechtelijke kosten leiden. Gesteld noch gebleken is, na de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], dat van een dergelijke combinatie in het onderhavige geval sprake is.
4.7.1. De wettelijke rente zal – gelijk door [eiser] gevorderd – worden toegewezen vanaf 3 maart 2009. Tegen dit onderdeel is door [gedaagde] geen zelfstandig verweer gevoerd.
4.8.1. [eiser] dient zich bij akte uit te laten over de in rechtsoverwegingen 4.3.4., 4.3.12 en 4.3.14. besproken punten. [gedaagde] zal uitsluitend hierop eveneens bij akte mogen reageren. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen als hierna vermeld. In afwachting daarvan zal elke nadere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 januari 2010 voor het nemen van een akte eerst aan de zijde van [eiser], over:
1. het causale verband tussen de onrechtmatige daad van [gedaagde] en het aanleggen van een nieuwe beveiliginstallatie door DKEG Nederland C.V. (zie rechtsoverweging 4.3.4.);
2. het daadwerkelijk door [eiser] maken van de onder a. tot en met h. gestelde kosten (zie rechtsoverweging 4.3.12.);
3. de hoogte van de schade van [eiser] wegens gederfde winst, middels een heldere berekening onderbouwd met stukken (zie rechtsoverweging 4.3.14.);
[gedaagde] zal daarna met een termijn van 4 weken in de gelegenheid worden gesteld om daarop bij antwoordakte te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Visser, mr. A.J. Japenga en mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.?