ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7291

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80990 HA RK 09-2042
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter in een strafzaak met beroep op noodweer

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 10 juni 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de politierechter door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R. Bonis. Het verzoek tot wraking werd ingediend tijdens de terechtzitting van de politierechter op 18 mei 2009, waarbij de raadsman aanvoerde dat de verdachte vreesde dat de politierechter vooringenomen was met betrekking tot de vraag of er sprake was van noodweer. De politierechter had tijdens de zitting mededelingen gedaan die de verdachte de indruk gaven dat zijn verweer al vaststond, wat volgens de raadsman de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakte.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 2 juni 2009, waarbij zowel de raadsman als de officier van justitie, mr. S. Groen, aanwezig waren. De politierechter heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zich te verdedigen, maar heeft schriftelijk haar visie gegeven. De officier van justitie concludeerde tot afwijzing van het verzoek, stellende dat de politierechter slechts een algemene rechtsregel had weergegeven en dat dit geen grond voor wraking opleverde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van de politierechter niet objectief de vrees voor partijdigheid rechtvaardigden, aangezien er op dat moment nog geen beroep op noodweer was gedaan. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van de verdachte objectief gerechtvaardigd maakten.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: 80990 / HA RK 09-2042
Beslissing van 10 juni 2009
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 11/500598-08 van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum/plaats],
wonende te [adres],
verzoeker, hierna ook aangeduid als de verdachte,
raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Gorinchem.
Het verzoek strekt tot wraking van
[rechter],
rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank.
1. Het procesverloop
1.1. Ter terechtzitting van de politierechter van deze rechtbank van 18 mei 2009 heeft de raadsman van verdachte mondeling verzoek gedaan tot wraking van de politierechter, [rechter] (hierna ook: de politierechter). Hierop heeft de politierechter het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen.
1.2. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 2 juni 2009, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- de raadsman van verdachte, mr. R. Bonis,
- de officier van justitie, mr. S. Groen.
1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 10 juni 2009 te 10.00 uur.
2. Het verzoek
2.1. De raadsman van verdachte heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat bij de verdachte de vrees bestaat dat de politierechter vooringenomen is over de vraag of er aan de zijde van de verdachte sprake was van noodweer, welke vrees door de politierechter ter zitting gedane mededelingen objectief is gerechtvaardigd. De politierechter heeft immers verdachte na zijn verhoor meegedeeld: “als hij een klap heeft ontvangen, hij niet terug mag slaan maar weg moet lopen, juridisch is dat zo.” Dat de politierechter direct daarop heeft meegedeeld dat het oordeel daarover later volgt, neemt niet weg dat de vrees bij verdachte dat het oordeel al vast staat is gerechtvaardigd.
3. Het standpunt van de rechter wiens wraking is verzocht
3.1. De politierechter heeft niet in de wraking berust.
3.2. De politierechter is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Zij heeft schriftelijk haar visie gegeven, welke – kort samengevat – inhoudt dat zij geen oordeel in de zaak heeft gegeven, maar een algemene rechtsregel.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe aangevoerd dat de politierechter de algemene rechtsregel heeft weergegeven, hetgeen geen grond voor wraking oplevert.
5. De beoordeling
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.2. Door (de raadsman van) verdachte is gesteld dat er geen aanwijzing bestaat voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Voor zodanig oordeel is bij het onderzoek ter terechtzitting ook geen houvast gevonden, zodat slechts te onderzoeken staat of niettemin de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
5.3. Van de terechtzitting van de politierechter is proces-verbaal opgemaakt, welk proces-verbaal volgens verdachte een correcte weergave bevat van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Uit dit proces-verbaal blijkt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Op vragen van de politierechter verklaart verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik had een woordenwisseling, ik was provocerend bezig maar ik sloeg of trapte niet. Toen kreeg ik ineens een klap van (…). Het zou kunnen dat ik gezegd heb: “ik sla je kanker-kop eraf”. Ik heb gespuugd maar niet speciaal in de richting van iemand, ik zat onder het bloed. Ik had het idee dat ik door meerdere mensen werd aangevallen. Ik heb inderdaad teruggeslagen naar (…). Ik denk dat ik dan de andere personen ook klappen gaf. Ik vind dat als iemand mij slaat, ik terug mag slaan.
De politierechter deelt mede dat als hij een klap heeft ontvangen hij niet terug mag slaan maar weg moet lopen, juridisch is dit zo. Het oordeel hierover volgt later.
(…).”
5.4. Uit het vorenstaande blijkt dat op het moment dat de politierechter de gewraakte mededelingen deed er (nog) geen beroep op noodweer of enig ander verweer was gedaan. Anders dan de raadsman van de verdachte betoogt, kunnen de bewuste mededelingen van de politierechter derhalve redelijkerwijs niet worden opgevat als de beslissing van de politierechter op een beroep op noodweer. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat het oordeel van de politierechter op een eventueel beroep op noodweer reeds vast staat. De politierechter heeft immers haar oordeel over de toepassing van de door haar (ruw) geschetste algemene rechtsregel in de onderhavige zaak uitdrukkelijk opengelaten en daarmee voldoende ruimte opengehouden om op een later moment een eventueel beroep op noodweer te honoreren indien daartoe aanleiding zou bestaan.
5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de voormelde mededelingen van de politierechter objectief niet de vrees rechtvaardigen dat de politierechter vooringenomenheid jegens de verdachte koestert. Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan die vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn, zijn niet door verdachte aangevoerd. Het verzoek tot wraking is derhalve ongegrond en dient afgewezen te worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van [rechter] af.
Deze beslissing is genomen door mrs. P.W. van Baal, A.P. Hameete en I.M.A. Hinfelaar in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.