vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 77446 / HA ZA 08-2599
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO SERVICES B.V. (voorheen genaamd Eneco Energie Services B.V.),
gevestigd te Rotterdam,
in haar hoedanigheid van lasthebber van na te noemen lastgevers:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO RETAIL B.V. (voorheen genaamd Eneco Energie Retail B.V.),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN B.V. (voorheen genaamd Eneco Netbeheer B.V.),
beiden gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. V.J. Groot,
[gedaagde],
voorheen handelend onder de naam Buist International Gaming World,
wonende te Oud-Beijerland,
gedaagde,
advocaat mr. N. van Schaik.
Partijen zullen hierna Eneco en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 13 februari 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 9 januari 2004 heeft [gedaagde] in naam van de eenmanszaak [gedaagde] International Gaming World met Eneco Retail B.V. (verder: de leverancier) en Stedin B.V. (verder: de netbeheerder) een overeenkomst gesloten voor de levering respectievelijk de aansluiting en transport van onder meer elektriciteit aan de bedrijfsruimte aan de Peperstraat 1 te Oud-Beijerland (verder: de bedrijfsruimte). De aansluiting heeft op administratieve wijze plaatsgevonden, dat wil zeggen zonder dat een medewerker van Eneco de meterstanden en de elektriciteitsmeter heeft gecontroleerd.
2.2. Op de overeenkomst tot aansluiting en transport van elektriciteit zijn de “Algemene Voorwaarden Aansluiting en Transport Stedin Elektriciteit 2008 voor huishoudelijke afnemers en Toepasselijkverklaring ‘Algemene Voorwaarden Aansluiting en Transport Stedin Elektriciteit 2008 voor huishoudelijke afnemers’ op alle kleinverbruikers, alsmede kwaliteitscriteria Elektriciteit Stedin” (verder: de algemene voorwaarden netbeheerder) van toepassing. Op de overeenkomst tot levering van elektriciteit zijn de “Algemene Voorwaarden Eneco Retail 2006 voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers” van toepassing (verder: de algemene voorwaarden leverancier).
2.3. Op 7 maart 2006 zijn in de bedrijfsruimte twee hennepkwekerijen aangetroffen en is het volgende gebleken:
- op de hoofdkabel, na de elektriciteitsmeter, was een vieraderige kabel aangebracht waarmee ten behoeve van de hennepkwekerijen elektriciteit werd afgenomen;
- de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken en het betreffende deksel lag op de vloer en was voorzien van een dikke laag stof;
- de door Eneco aangebrachte hoofdzekeringen van 3 x 25 Ampère waren verzwaard naar 3 x 63 Ampère;
- de elektriciteitsmeter was voorzien van een zegel met aan de ene zijde de indruk “Eneco” en aan de andere zijde de cijfers “75”;
- de aanwezige hennepplanten waren nagenoeg oogstrijp.
3. Het geschil
3.1. Eneco vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 61.182,08 vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over
€ 48.005,49 vanaf 25 september 2009, althans de dag van dagvaarding, tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. Zij stelt daartoe het volgende.
3.2. [gedaagde] heeft in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikel 4 lid 3 en lid 6 en artikel 11 lid 1 van de algemene voorwaarden netbeheerder en de artikelen 10.1 en 10.2 van de algemene voorwaarden van leverancier. Voorts heeft [gedaagde] zijn plicht om er voor zorg te dragen dat de door de netbeheerder en de leverancier aan hem ter beschikking gestelde zaken (waaronder de meter en de hoofdaansluiting) geen ongeoorloofde handelingen kunnen worden verricht, geschonden. Primair is [gedaagde] aldus toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomsten met de netbeheerder en de leverancier. Subsidiair heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens deze vennootschappen.
3.3. Op grond van het vorenstaande is [gedaagde] gehouden de afgenomen elektriciteit te betalen en is hij voorts aansprakelijk voor de (overige) door de netbeheerder en de leverancier geleden schade. Gelet op artikel 13 lid 4 en lid 5 van de algemene voorwaarden netbeheerder en artikel 12.4 en 12.5 van de algemene voorwaarden leverancier is Eneco gerechtigd de afgenomen elektriciteit te schatten naar de beste ter beschikking staande gegevens hieromtrent. De hennepkwekerijen in de bedrijfsruimte zijn in ieder geval vanaf 22 maart 2005 tot 7 maart 2006 geëxploiteerd. De totale schade wordt begroot op € 46.217,49, waarvan € 43.703,43 aan door de hennepkwekerijen verbruikte elektriciteit en € 1.521,73 aan privé/zakelijk verbruikte elektriciteit over de periode 9 januari 2004 tot en met 7 maart 2006.
3.4. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW, artikel 6:119 BW en artikel 15 lid 10 van de algemene voorwaarden netbeheerder en artikel 14.10 van de algemene voorwaarden leverancier maakt Eneco aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente vanaf datum verzuim, respectievelijk de datum van de onrechtmatige daad. Berekend over de periode vanaf 7 maart 2006 tot en met 25 september 2008 bedraagt de wettelijke handelsrente € 13.176,59. De te vergoeden buitengerechtelijke kosten, berekend conform het rapport Voorwerk II , bedragen € 1.788,-. Eneco heeft daadwerkelijk en in alle redelijkheid buitengerechtelijke kosten gemaakt die geen betrekking hebben op verrichtingen ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak.
3.5. De conclusie van [gedaagde] strekt primair tot afwijzing van de vordering en subsidiair tot matiging van de hoofdsom tot een bedrag van € 18.486,99, althans een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk en billijk mocht achten, met veroordeling van Eneco in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad. Hij voert als verweer het volgende aan.
3.6. Er is niet met de meter gefraudeerd. Indien er elektriciteit is afgenomen zonder dat de meter dat registreerde, kan dat niet aan [gedaagde] worden toegerekend en is hij niet aansprakelijk voor de schade die Eneco daardoor geleden heeft. Hetzelfde geldt voor de verbreking van de zegel van de hoofdaansluitkast. Subsidiair wordt betwist dat hennepkwekerijen meer dan 20 weken zijn geëxploiteerd en dat Eneco van [gedaagde] meer dan
€ 18.486,99 heeft te vorderen. De buitengerechtelijke kosten zijn niet gespecificeerd of onderbouwd en dienen derhalve te worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Als contractuele wederpartij van Eneco is [gedaagde] jegens Eneco verplicht de in de bedrijfsruimte aanwezige aansluiting op het elektriciteitsnetwerk van Eneco op legale wijze te (laten) gebruiken, hetgeen onder meer inhoudt dat hij er voor dient te zorgen dat geen ongeoorloofde ingrepen in de aansluiting plaatsvinden en bij het vermoeden dat er ongeoorloofde ingrepen hebben plaatsgevonden gehouden is Eneco daarvan op de hoogte te stellen.
4.2. Vast staat dat op 7 maart 2006 de verzegeling van de hoofdaansluitkast in de bedrijfsruimte was verbroken, dat het deksel van de hoofdaansluitkast onder een dikke laag stof op de grond lag en dat de hoofdzekeringen waren verzwaard van 3x 25 Ampère naar 3x 63 Ampère. Niet bestreden is dat het verbreken van de zegel van de hoofdaansluitkast en het verzwaren van de hoofdzekeringen niet geoorloofd zijn.
4.3. Tevens staat vast dat de op 7 maart 2006 op de elektriciteitsmeter aangetroffen zegel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Niet ter discussie staat immers dat de aangetroffen zegel geen van fabriekswege aangebracht zegel is. Voorts is de stelling van Eneco, dat in verband met het feit dat Eneco het transport van de elektriciteit verzorgt op elektriciteitsmeters alleen zegels van de fabrikant aanwezig mogen zijn en geen door medewerkers van Eneco aangebrachte zegels, niet gemotiveerd door [gedaagde] weersproken. Derhalve behoeft niet te worden ingegaan op de stelling van Eneco dat een zegeltang, die zegels aan de ene zijde van de indruk “Eneco” en aan de andere zijde het getal “75” voorziet, enkele jaren geleden bij Eneco is ontvreemd.
4.4. Op grond van het vorenstaande staat vast dat het door Eneco aan [gedaagde] ter beschikking gestelde elektriciteitsnetwerk op 7 maart 2006 niet op legale wijze werd gebruikt. [gedaagde] wist, althans behoorde dat te weten, nu hij gezien moet kunnen hebben dat het deksel van de hoofdaansluitkast op de grond lag en dat voldoende moet worden geacht om bij een willekeurige contractant, en dus ook [gedaagde], het vermoeden te doen rijzen dat er ongeoorloofde ingrepen in de aansluiting hebben plaatsgevonden. Ingevolge artikel 10.1 van de algemene voorwaarden leverancier was [gedaagde] gehouden Eneco daaromtrent te informeren. Niet gesteld is dat [gedaagde] dit heeft gedaan. Dit is niet anders wanneer de ongeoorloofde ingrepen in de aansluiting, zoals [gedaagde] suggereert, reeds vóór 9 januari 2004 zijn verricht. Het verweer van [gedaagde] dat Eneco tekort is geschoten in haar verplichting jegens [gedaagde] om er voor te zorgen dat hij over een goed functionerende installatie beschikte, door hem op 9 januari 2004 administratief aan te sluiten zonder de meter te controleren, kan op grond het vorenstaande en de omstandigheid dat niet is gesteld dat [gedaagde] vóór 7 maart 2006 bezwaar heeft gemaakt tegen het ontbreken van een controle van de installatie door Eneco of om een dergelijke controle heeft verzocht hem niet baten. Op dit alles stuit het verweer van [gedaagde], dat hem het illegale gebruik van het elektriciteitsnetwerk niet kan worden toegerekend, af.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] jegens Eneco aansprakelijk is voor de schade die zij door het illegale gebruik van het elektriciteitsnetwet in de bedrijfsruimte heeft geleden. De door Eneco gestelde schade aan vermogensvergoeding elektriciteit, materialen en arbeidsloon van respectievelijk € 281,88, € 111,87 en € 588,78 is niet gemotiveerd door [gedaagde] bestreden en staat derhalve tussen partijen vast. Daarnaast staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd weersproken tussen partijen vast dat de geleden schade tevens bestaat uit de door hennepkwekerijen verbruikte elektriciteit en de privé/zakelijk verbruikte elektriciteit.
4.6. Niet in geschil is dat de verbruikte elektriciteit via de elektriciteitsmeter liep. Dit laat echter onverlet dat de meterstanden onvoldoende betrouwbaar zijn om de verbruikte elektriciteit te berekenen. Reden daarvoor is niet alleen dat de meter, zoals onder 4.3 is overwogen niet is voorzien van een zegel die voldoet aan de daaraan te stellen eisen, maar ook dat, zoals Eneco onbestreden heeft gesteld, de elektriciteit die volgens de meterstanden sinds 9 januari 2004 is verbruikt lager is dan de elektriciteit die gedurende de kweekcyclus van de aangetroffen hennepplanten moet zijn verbruikt en dat, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, de meter door de aangebrachte zwaardere zekeringen langzamer gelopen kan hebben. De verbruikte elektriciteit dient derhalve, overeenkomstig artikel 13 lid 4 en 5 van de algemene voorwaarden netbeheerder en artikel 12.4 en 12.5 van de algemene voorwaarden leverancier, in redelijkheid naar de beste beschikbare gegevens te worden geschat.
4.7. Eneco heeft de privé/zakelijk door [gedaagde] over de periode 9 januari 2004 tot en met 7 maart 2007 verbruikte elektriciteit op grond van het historisch verbruik, inclusief BTW, geschat op € 1.521,73. De juistheid van deze schatting is niet gemotiveerd door [gedaagde] bestreden, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
4.8. Over het aantal dagen dat de hennepkwekerijen in de bedrijfsruimte zijn geëxploiteerd verschillen partijen van mening. Eneco schat die periode op 350 dagen, ofwel 5 oogsten met een kweekcyclus van 70 dagen. [gedaagde] bestrijdt die schatting en stelt dat er, uitgaande van de aangetroffen oogst en een kweekcyclus van 70 dagen, de hennepkwekerijen niet meer dan 140 dagen kunnen hebben gedraaid. Hij voert daartoe aan dat hij de bedrijfsruimte eerst per 1 augustus 2005 gedeeltelijk aan derden heeft onderverhuurd, die vervolgens aldaar de hennepkwekerijen zijn gaan exploiteren.
4.9. Eneco baseert de door haar geschatte periode op de stelling dat koolstoffilters normaal gesproken na 5 oogsten worden vervangen en de volgende omstandigheden ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerijen in de bedrijfsruimte:
- de kappen van de aanwezige assimilatielampen zaten onder een dikke laag stof;
- het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was door het gebruik in de hennepkwekerijen lichtelijk vervuild. Tevens stonden er een aantal gebruikte koolstoffilters waar het filtermateriaal al van was verwijderd;
- op de vloer in de hennepkwekerijen lagen afvalbladeren en resten van hennepplanten;
- op de grond lag een grote hoeveelheid vuilniszakken, gevuld met wortel van hennepplanten.
4.10. [gedaagde] heeft de voormelde stelling niet gemotiveerd bestreden. Evenmin heeft hij gemotiveerd bestreden dat zich ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerijen de voormelde omstandigheden voordeden en dat in redelijkheid uit dit alles kan worden afgeleid dat in de hennepkwekerijen in de bedrijfsruimte 5 hennepoogsten hebben plaatsgevonden. Die conclusie is te meer redelijk nu uit het door [gedaagde] overgelegde (nog niet in kracht van gewijsde gegane) arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 5 maart 2008 blijkt dat de Nederlandse strafrechter in hoger beroep bewezen heeft verklaard dat [gedaagde] – kort samengevat – opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor het telen van hennep in de bedrijfsruimte door anderen in de periode van 22 maart 2005 tot en met 7 maart 2006, welke periode overeenstemt met de door Eneco geschatte 350 dagen.
4.11. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank voorshands bewezen dat in de hennepkwekerijen in de bedrijfsruimte 5 hennepoogsten hebben plaatsgevonden. De door [gedaagde] overgelegde overeenkomst van (onder)verhuur per 1 augustus 2005 is immers – mede gezien voormeld arrest – voorshands onvoldoende om dit bewijs te ontkrachten. [gedaagde] zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld nader tegenbewijs te leveren.
4.12. Indien [gedaagde] niet in het voormelde tegenbewijs slaagt, zal de door Eneco geleden schade aan door de hennepkwekerijen verbruikte elektriciteit op het door haar berekende bedrag van € 43.703,48 vastgesteld dienen te worden. Niet in geschil is immers dat de kweekcyclus van een hennepoogst 70 dagen bedraagt, zodat in redelijkheid op basis van de beste beschikbare gegevens de periode waarin de hennepkwekerijen zijn geëxploiteerd op 350 dagen kan worden geschat. Voorts is niet gemotiveerd bestreden dat de overige factoren die Eneco voor de berekening van de onderhavige schade heeft gehanteerd, te weten het aan de hand van het vermogen van de aangetroffen apparatuur berekende dagelijks elektriciteitsverbruik en de kosten van elektriciteit, in overeenstemming zijn met de best beschikbare gegevens, zodat ook daarvan kan worden uitgegaan.
4.13. De door Eneco, met opgave van de verrichte werkzaamheden, voldoende gemotiveerde stelling dat ter verkrijging van voldoening buiten rechte buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan de verrichtingen ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, is door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken. Evenmin heeft hij gemotiveerd weersproken dat daarvoor daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten kan derhalve overeenkomstig het forfaitair tarief van het rapport Voorwerk II worden toegewezen.
4.14. De te betalen schadevergoeding zal slechts worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Hieraan doet niet af dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en de netbeheerder en de leverancier als een handelsovereenkomst kan worden gekwalificeerd, omdat de vordering niet berust op de primaire betalingsverplichting uit die overeenkomst (betaling van de overeengekomen wederprestatie).
4.15. Onduidelijk is of de door [gedaagde] betaalde maandelijkse voorschotbedragen zijn verrekend. Eneco zal na de bewijslevering inzicht in die verrekening dienen te verschaffen, bij voorkeur door overlegging van de bescheiden waaruit die verrekening blijkt.
4.16. Iedere nadere beslissing wordt aangehouden tot na de levering van het onder 4.11 bedoelde tegenbewijs.
5. De beslissing
De rechtbank
laat [gedaagde] toe tot tegenbewijs, desgewenst door middel van getuigen, van de voorshands bewezen geoordeelde stelling dat in de hennepkwekerijen in de bedrijfsruimte 5 hennepoogsten hebben plaatsgevonden;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 juni 2009 om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen alsdan
bij akte bewijsstukken over te leggen
en/of
de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden mede te delen;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. P.W. van Baal, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door P.W. van Baal en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2009.?