vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 76040 / HA ZA 08-2381
Vonnis van 25 februari 2009
[eiser],
wonende te 's-Gravendeel,
eiser,
advocaat mr. A. Quispel, te Oud-Beijerland
COÖPERATIEVE RABOBANK HOEKSCHE WAARD U.A.,
gevestigd te Binnenmaas,
gedaagde,
advocaat mr. B.G. van Twist, te ‘s-Gravendeel
Partijen zullen hierna [eiser] en de bank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 oktober 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast, en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 27 januari 2009 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In het kader van de tussen [eiser] en zijn voormalige echtgenote (hierna: de vrouw) gevoerde procedure inzake hun echtscheiding, heeft de bank zich op verzoek van de vrouw bij bankgarantie van 2 december 2004 jegens [eiser] garant gesteld tot een bedrag van € 200.000,-- (hierna: de bankgarantie).
2.2. De vrouw heeft met betrekking tot de bankgarantie een contragarantie aan de bank gegeven. In verband daarmee heeft de vrouw op haar rekening bij de bank een aan de bank verpand spaarsaldo van € 200.387,57 (hierna: het Spaargeld) aangehouden.
2.3. Op 22 mei 2007 heeft de bank een emailbericht aan de raadsman van [eiser] gestuurd (productie 1 bij dagvaarding), waarin de volgende passage voorkomt:
“(…)
G (rechtbank: G = naam van de vrouw)/[eiser]
Is de bankgarantie al onderweg? (mevrouw belt mij dagelijks om zekerheid vrij te kunnen geven)
(…)”
2.4. Op 24 mei 2007 heeft [eiser] in verband met een door hem tegen de vrouw in te stellen vordering, conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de bank, ten laste van de vrouw.
2.5. Eveneens op 24 mei 2007 heeft [eiser] het origineel van de bankgarantie aan de bank teruggestuurd.
2.6. De bank heeft op 21 juni 2007 naar aanleiding van bovengenoemd beslag een verklaring derdenbeslag (hierna: de Verklaring) afgelegd (productie 8 bij dagvaarding), waarin zij onder meer als volgt heeft verklaard:
“ (…)
A.
dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
(…)”
2.7. In reactie op de door de raadsman van[eiser] gevraagde aanvulling van de verklaring, heeft de bank in haar faxbericht van 12 juli 2007 aan de raadsman van [eiser] (productie 10 bij dagvaarding), voor zover van belang, als volgt geschreven:
“(…)
De betreffende bankgarantie had een harde einddatum van 1-5-2007. Aangezien deze van rechtswege niet is aangesproken voor die datum is ook de zekerheid (verpanding spaargeld) vrijgegeven. Wij hadden geen enkele grond de gelden langer vast te houden. Dat de bankgarantie op 25 mei 2007 pas op de bank is doet niet terzake. Ik kan me herinneren dat ik meerdere keren verzocht heb deze op te sturen ter completering en afhandeling van ons interne dossier.
Op 23-5-2007 heeft mevrouw G (rechtbank: G = naam van de vrouw) ons opdracht gegeven de spaargelden over te boeken, hetgeen d.d. 23-5-2007 om 15:02 uur is uitgevoerd. Het bewijs hiervan is op een print uit ons systeem te zien, zie bijlage.
(…)”
2.8. Als bijlage bij deze brief heeft de bank een kopie van een print gestuurd (productie 10 bij dagvaarding), waarop voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“(…) DETAIL TRANSACTIE: ALGEMENE GEGEVENS 12-07-2007”
BANKREKENING : xxx M.M. G (rechtbank: xxx = een nummer en G = naam van de vrouw)
BEDRAG : 200.387,57 D
VERWERKINGSTIJDSTIP : 23-05-2007 15:02:48
SALDO NA TRANSACTIE : 0,00 (…)
-------------Omschrijvingsregels------------------------Tegenrekening gegevens------------
Verpand spaargeld Rabobank |
tbv contragarantie |
|
|
| NAAM BEGUNSTIGDE VOLGENS BETALER:
|
(…)”
2.9. Het hierboven onder 2.4. genoemde conservatoir derdenbeslag onder de bank is na betekening van een vonnis van deze rechtbank van 16 april 2008, waarbij de vrouw is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiser], overgegaan in een executoriaal beslag.
2.10. In een brief van 11 september 2008 van Emons & Van Hoepen Accountants (hierna: de accountant) aan de raadsman van de bank (productie 1 bij conclusie van antwoord) is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Verrichte werkzaamheden
Wij zijn nagegaan of op 23 mei 2007 een bedrag van € 200.387,57 van bankrekeningnummer xxx ( rechtbank: xxx = zelfde nummer als bedoeld in rechtsoverweging 2.8. ) (Rabobank Hoeksche Waard) ten name van mevrouw M.M. G (rechtbank: G = naam van de vrouw), geboren op (…), wonend aan (…), is overgemaakt naar een kwaliteitsrekening van derden.
Uitkomst verrichte werkzaamheden
Wij hebben vastgesteld dat op 23 mei 2007 een bedrag van € 200.387,57 van bankrekeningnummer xxx (rechtbank: xxx = zelfde nummer als bedoeld in rechtsoverweging 2.8. en in voorgaande alinea) ten name van mevrouw G (rechtbank: G = naam van de vrouw) bij de Rabobank Hoeksche Waard is overgemaakt naar een kwaliteitsrekening van derden.
(…)”
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) de bank veroordeelt om alle informatie en bescheiden aan [eiser] te verstrekken met betrekking tot de volgende vragen:
- Kan de bank bevestigen dat haar interne regels c.q. richtlijnen inhouden dat er tegenover een door de bank gestelde bankgarantie een contra garantie, bijvoorbeeld in de vorm van geblokkeerd of verpand spaargeld, dient te bestaan?
- Voor zover de hiervoor gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord: kan de bank bevestigen dat zij de vrouw aan de bedoelde regel c.q. richtlijn heeft gehouden?
- Wat was voor de bank de aanleiding om het spaarsaldo op naam van de vrouw op 23 mei 2007 vrij te geven?
- Indien voor het vrijgeven van het bedoelde saldo een schriftelijke grondslag bestaat: is de bank bereid om de betreffende bescheiden aan [eiser] ter hand te stellen?
- Naar welk bankrekeningnummer is het bedoelde spaargeld door de bank overgemaakt, met opgave van de tenaamstelling,
b) de bank veroordeelt om aan [eiser] te betalen het bedrag waarvan de rechtbank bepaalt dat dit aan [eiser] toekomt,
c) de bank (voorwaardelijk) veroordeelt aan [eiser] te betalen de door [eiser] geleden schade op grond van onrechtmatig handelen van de bank, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet,
d) de bank veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een dwangsom ad € 250,00 per iedere dag na betekening van dit vonnis dat de bank met de uitvoering van het gestelde sub a van het petitum in gebreke blijft, waarbij een gedeelte van een dag voor een dag wordt gerekend,
e) de bank veroordeelt in de kosten van dit geding.
[eiser] voert daartoe onder meer het volgende aan.
3.2. [eiser] betwist de juistheid van de Verklaring. De bank dient op basis van artikel 477a lid 2 Rv de Verklaring aan te vullen.
3.3. De door de bank gestelde handelwijze is ongeloofwaardig. De bank dient hierover volledige openheid van zaken te geven.
3.4. Het bedrag dat de bank op basis van artikel 477a lid 2 Rv aan [eiser] verschuldigd is, is een bedrag van € 56.000,-- à € 58.000,-- dat de vrouw krachtens het (hierboven onder 2.9. genoemde) vonnis van 16 april 2008 van deze rechtbank dient te betalen aan [eiser].
3.5. Voor zover blijkt dat de bank onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eiser], dient zij voorwaardelijk de door [eiser] als gevolg hiervan geleden schade te vergoeden, voor zover deze niet al op grond van het voorgaande aan [eiser] is uitbetaald.
4. Het verweer
4.1. De conclusie van de bank strekt ertoe:
- [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen, althans een eventuele toewijzing van de vordering(en) onder b en/of c van het petitum niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en ieder geval een eventuele toewijzing van die vorderingen uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder de voorwaarde dat [eiser] voor een gelijk bedrag ten behoeve van de bank zekerheid stelt, zolang dit vonnis geen kracht van gewijsde heeft gekregen,
- [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, onder bepaling dat [eiser] de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten verschuldigd wordt wanneer deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald.
Zij voert daartoe onder meer het volgende aan.
4.2. De bank volhardt in de Verklaring en verklaart -nu in rechte- dat er op het tijdstip van het beslag tussen haar en de vrouw geen enkele rechtsverhouding bestond, uit hoofde waarvan de vrouw nog iets van de bank te vorderen had of nog te vorderen kon krijgen.
4.2. De bank heeft aan [eiser] alle relevante feitelijke gegevens verstrekt, die zij als derde-beslagene ter staving van de Verklaring dient te verstrekken.
4.4. Het stond de bank vrij om het Spaargeld op 23 mei 2007 vrij te geven.
4.5. De bank betwist dat zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat [eiser] daardoor schade heeft geleden.
5. De beoordeling
5.1. Beoordeeld dient te worden of [eiser] terecht aanvoert dat de bank niet (volledig) heeft voldaan aan de voor haar als derde-beslagene geldende verplichtingen.
5.2. Krachtens artikel 476a lid 1 Rv, voor zover hier relevant, is de derde-beslagene verplicht verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Op grond van lid 2 van artikel 476b Rv dient de verklaring zo veel mogelijk vergezeld te gaan van een afschrift van tot staving dienende bescheiden. Artikel 477 lid 1 Rv, voor zover hier relevant, verplicht de derde-beslagene om de volgens de verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen.
Inhoud Verklaring. Aanvullende informatie bank vereist?
5.3. Eerst zal worden beoordeeld of er sprake is van de door [eiser] gestelde onjuistheid van de inhoud van de Verklaring. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast hiervan op [eiser]. Daarbij zal tevens aan de orde komen of van de bank kan worden verlangd dat zij de door [eiser] gevorderde aanvullende informatie verstrekt.
5.4. Gesteld noch gebleken is dat er naast het Spaargeld -waarvan [eiser] stelt en de bank betwist dat het onder het beslag viel- andere vorderingen of zaken onder het beslag vielen. Derhalve spitst de beoordeling van de gestelde onjuistheid van de Verklaring zich toe op de vraag of ten tijde van de beslaglegging het Spaargeld nog op de rekening van de vrouw bij de bank stond.
5.5. De (op het in artikel 476b lid 1 Rv bedoelde formulier afgelegde) Verklaring komt er kort gezegd op neer dat het beslag geen doel heeft getroffen. In haar schriftelijke toelichting (hierboven aangehaald onder 2.7.) heeft de bank onder meer vermeld dat zij de zekerheid in de vorm van verpand spaargeld heeft vrijgegeven. (Hiermee doelt de bank op het Spaargeld.) Voorts heeft de bank te kennen gegeven dat zij het Spaargeld in opdracht van de vrouw op 23 mei 2007 om 15:02 uur heeft overgeboekt. In lijn met deze toelichting is op de door de bank als bijlage meegestuurde kopie-print vermeld dat op 23 mei 2007 om 15:02:48 uur een bankrekening ten name van de vrouw is gedebiteerd met een bedrag van
€ 200.387,57 en dat na deze transactie een saldo op bedoelde rekening resteerde van € 0,--. Op basis van de stellingen van partijen en de overgelegde stukken staat vast dat op voornoemd tijdstip van de gestelde overboeking: (i) [eiser] geen rechten meer aan de bankgarantie kon ontlenen, (ii) de bank hiervan op de hoogte was en (iii) de bank de originele bankgarantie nog niet van [eiser] terug ontvangen had.
5.6. [eiser] heeft naar voren gebracht dat het Spaargeld ten tijde van het beslag op 24 mei 2007 nog op de rekening van de vrouw bij de bank stond en dat dit ook nog zo had behoren te zijn. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het ongeloofwaardig is dat een bank het ten behoeve van de contragarantie geblokkeerde geld vrijgeeft, voordat zij de originele bankgarantie terug heeft ontvangen. Volgens [eiser] is een dergelijke handelwijze in strijd met de eigen richtlijnen en de gebruikelijke gang van zaken bij een bank. In dit verband heeft [eiser] nog verwezen naar het emailbericht van 22 mei 2007 van de bank aan de raadsman van [eiser] (hierboven aangehaald onder 2.3.).
5.7. De bank heeft ter onderbouwing van de in rechte gehandhaafde Verklaring de brief van 11 september 2008 van de accountant (hierboven aangehaald onder 2.10.) overgelegd. Voorts heeft de bank aangevoerd dat het haar vrijstaat om geblokkeerde gelden vrij te geven voordat zij de originele bankgarantie terug ontvangen heeft en dat zij dat in dit geval heeft gedaan omdat partijen het er over eens waren dat [eiser] geen rechten meer aan de bankgarantie kon ontlenen. Ter comparitie heeft de bank over haar beleid nog naar voren gebracht dat zij bankgaranties soms blanco (zonder contragarantie) verstrekt en dat zij geblokkeerde gelden soms vrijgeeft voordat de bankgarantie terug ontvangen is, omdat sommige bankgaranties nooit terugkomen of kwijt raken.
5.8. De rechtbank overweegt als volgt.
De stellingen van [eiser] ter betwisting van de Verklaring bieden geen enkel concreet aanknopingspunt voor zijn standpunt dat het Spaargeld ten tijde van de beslaglegging nog daadwerkelijk op de rekening van de vrouw bij de bank stond. [eiser] heeft voorts niet betwist dat bovengenoemde, door de bank overgelegde, kopie-print een print uit het systeem van de bank is. Evenmin heeft hij gesteld dat de daarop vermelde gegevens onjuist zijn, laat staan dat hij heeft toegelicht waaruit een dergelijke onjuistheid zou blijken. [eiser] heeft volstaan met stellingen over het beleid van de bank inzake contragaranties, waaruit de onjuistheid van de Verklaring volgens [eiser] kan worden afgeleid. Ten aanzien van de tekst van het door [eiser] genoemde mailbericht van 22 mei 2007 wordt overwogen dat, nog daargelaten de exacte betekenis daarvan, uit deze tekst in elk geval niet kan worden afgeleid dat de stelling van de bank dat zij op 23 mei 2007 is overgegaan tot vrijgave en overboeking van het Spaargeld, onjuist is.
Tegenover genoemde, weinig concrete, stellingen van [eiser] heeft de bank haar betwisting van de onjuistheid van de Verklaring gemotiveerd en onderbouwd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. De stelling van de bank dat zij het geblokkeerde Spaargeld heeft vrijgegeven en de overboekingsopdracht van de vrouw heeft uitgevoerd omdat [eiser] geen rechten meer aan de bankgarantie kon ontlenen, acht de rechtbank plausibel. Voorts heeft de bank ter comparitie onweersproken gesteld dat de accountant in het systeem van de bank heeft mogen kijken en op die manier tot zijn conclusie (bevestiging van de door de bank gestelde overboeking van het Spaargeld op 23 mei 2007) is gekomen. [eiser] heeft zich ten aanzien van de brief van de accountant beperkt tot een algemene betwisting van de juistheid van de inhoud.
5.9. Alles overziend wordt op basis van het voorgaande geoordeeld dat het op de weg van [eiser] had gelegen om, tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de bank, zijn eigen stellingen nader toe te lichten en te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan. De enkele stelling van [eiser] ter comparitie, dat het Spaargeld op 23 mei 2007 mogelijk is overgeboekt naar een rekening waar het nog steeds als zekerheid gold voor de bank, wordt gepasseerd, nu deze stelling bij gebrek aan een nadere toelichting onbegrijpelijk is.
5.10. In het licht van het voorgaande wordt tevens geoordeeld dat de bank met het overleggen van de kopie-print uit haar systeem en het -ter onderbouwing van de gerechtelijke verklaring- overleggen van de kopie-brief van de accountant van 11 september 2008, heeft voldaan aan haar verplichting om ter staving van de Verklaring dienende bescheiden te verstrekken. Anders dan [eiser] ter comparitie van partijen naar voren heeft gebracht, volgt uit de artikelen 476a Rv en volgende niet dat de bank (in aanvulling op de door haar al verstrekte informatie) tot het geven van (nadere) informatie en bescheiden ten aanzien van de onder 3.1. sub a vermelde vragen verplicht is.
Meer in het bijzonder heeft [eiser] nog gesteld dat indien het Spaargeld ten tijde van het beslag al was overgeboekt, de bank dan kenbaar dient te maken naar welke rekening het is overgeboekt. (Op de kopie-print is dit nummer onzichtbaar gemaakt.) Nog daargelaten dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de bank op grond van haar Privacy Statement (uitwerking van de wettelijke bescherming van persoonsgegevens) niet bevoegd is deze informatie aan [eiser] te verstrekken, geldt dat dergelijke informatie hier niet van de bank als derde-beslagene kan worden verlangd. Het gaat om het gegeven of het beslag al dan niet doel heeft getroffen, niet om de vraag waar een eerder door de vrouw bij de bank aangehouden creditsaldo naar toe is gegaan.
5.11. Gelet op al het bovenstaande heeft [eiser] bij zijn betwisting van de Verklaring niet voldaan aan zijn stelplicht en wordt hij niet tot het bewijs van zijn stellingen toegelaten. Aldus wordt als vaststaand aangenomen dat de Verklaring juist is en dat het beslag van 24 mei 2007 van [eiser] onder de bank ten laste van de vrouw geen doel heeft getroffen. De vorderingen van [eiser] om de bank te veroordelen tot het verstrekken van aanvullende informatie (3.1. sub a), onder verbeurte van een dwangsom (3.1. sub d), zullen worden afgewezen.
Bedrag aan [eiser] verschuldigd?
5.12. Het voorgaande betekent tevens dat de bank uit hoofde van het beslag van 24 mei 2007 niets aan [eiser] verschuldigd is op grond van artikel 477a lid 2 Rv. De hierop gebaseerde vordering van [eiser] (3.1. sub b) zal derhalve eveneens worden afgewezen.
5.13. [eiser] heeft aangevoerd (dagvaarding onder 30) dat hij, voor zover aan de hand van de aanvullende informatie zou blijken dat de bank jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, voorwaardelijk vergoeding vordert van de als gevolg van die onrechtmatige daad door hem geleden schade. Kennelijk doelt [eiser] hiermee op de aanvullende informatie (dagvaarding onder 27) die hij van de bank vordert. Aangezien de bank blijkens het bovenstaande niet gehouden is tot het verstrekken van bedoelde aanvullende informatie, wordt alleen al daarom niet toegekomen aan beantwoording van de vraag of uit die informatie een onrechtmatige daad van de bank zou blijken. Voor zover [eiser] met zijn toelichting ter comparitie heeft bedoeld alsnog te stellen dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld, wordt het volgende overwogen. De gegeven toelichting bestaat slechts uit een veronderstelling, te weten dat [eiser] denkt dat er sprake is van samenspanning tussen de bank en de vrouw om het Spaargeld aan verhaal door [eiser] te onttrekken. Nog los van de betwisting door de bank, heeft [eiser] met genoemde veronderstelling niet aan zijn stelplicht voldaan en wordt hij niet tot bewijslevering toegelaten. Gelet op het voorgaande zal de op een onrechtmatige daad van de bank gebaseerde voorwaardelijke vordering (3.1. sub c) worden afgewezen.
5.14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van de bank bedragen tot op heden:
Griffierecht € 254,--
Salaris procureur/advocaat (2 punten tarief IV à € 894,-- ) € 1.788,-- +
Totaal € 2.042,--
5.15. De door de bank gevorderde veroordeling in de nakosten moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Rv voor het verkrijgen van een titel voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven.
6. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de bank bepaald op € 2.042,--, met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 25 februari 2009.?