RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
kenmerk: 207637 CV EXPL 07-8025
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 9 oktober 2008
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. P.A.M. Staal
1. de vennootschap onder firma Exploitatiemaatschappij Crayestein V.O.F.,
gevestigd te 3313 LP Dordrecht, Baanhoekweg 50,
2. de besloten vennootschap [K.] B.V.,
gevestigd te 3315 PK Dordrecht, Iroko 22,
3. de besloten vennootschap Trinity Golf B.V.,
gevestid te 3315 PK Dordrecht, Iroko 22,
gedaagden,
gemachtigde mr. P.F. van den Brink.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaardingen van 29 november 2007, 30 november 2007 en 4 december 2007;
2. de conclusie van antwoord;
3. het tussenvonnis van 14 februari 2008;
4. het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 7 april 2008;
5. de conclusie van repliek;
6. de conclusie van dupliek;
7. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1.1. Eiser is met ingang van 1 april 2001 bij gedaagde sub 1, hierna te noemen gedaagde, in dienst getreden als bedrijfsleider / manager golfclub tegen een salaris van € 4.207,- bruto exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2. In de – niet getekende – arbeidsovereenkomst van 19 maart 2001 tussen partijen is het volgende opgenomen:
“c. De werknemer kan aanspraak maken op een pensioenregeling: de voorwaarden zullen nader worden uitgewerkt in samenwerking met de verzekeringsadviseur en de werkgever. De premie zal tot een maximum van f… voor rekening van werkgever zijn. Indien mogelijk zal de bestaande pensioenvoorziening van werknemer, overgenomen worden door de werkgever.”
1.3. In de begeleidende brief bij deze arbeidsovereenkomst van 21 maart 2001 is in de laatste alinea opgenomen:
“In artikel 2.E [ktr: bedoeld zal zijn 2.C) dient de bijdrage van de werkgever nog ingevuld te worden. U gelieve hiertoe een kopie van het laatste polisaanhangsel waarop de premie die uw huidige werkgever betaalt vermeld staat bij retourneren van dit contract mee te sturen.”
1.4. Eiser heeft in eerste instantie overleg gehad met de controller van gedaagde, [naam]. Eiser heeft bij het pensioenfonds, waar hij eerder bij aangesloten was, geïnformeerd of de regeling voortgezet kon worden, maar dit bleek niet mogelijk te zijn. De heer [naam controller van gedaagde] heeft aan een medewerkster van gedaagde, mevrouw [naam], opdracht gegeven te onderzoeken of de pensioenregeling kon worden ondergebracht bij gedaagdes tussenpersoon, assurantiekantoor Kerster.
1.5. Kerster heeft met eiser en [naam medewerkster van gedaagde] gesprekken gevoerd en offertes laten maken. Eiser heeft ook zelf elders aanbiedingen laten maken. In de brief van 19 juli 2002 heeft Kerster verslag hierover gedaan aan gedaagde en tevens gemeld dat nog geen opgave was gedaan van de werkgeversbijdrage.
1.6. Op 8 oktober 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, in aanwezigheid van de heer [naam controller van gedaagde]. De inhoud van dit gesprek is door gedaagde bevestigd bij brief van 9 oktober 2002. Hierin staat vermeld dat gedaagde zich bereid heeft verklaard een tegemoetkoming van € 7.000,- per jaar voor een af te sluiten pensioenverzekering te verstrekken en dat eiser zelf de mogelijkheden zou onderzoeken, aan de hand van dit uitgangspunt.
1.7. In november 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden met Assurantiekantoor Van Luin te Utrecht. Op
1 november 2002 is de pensioenovereenkomst tot stand gekomen.
1.8. In maart 2003 is eiser uitgevallen wegens ziekte. Bij beslissing van 16 juni 2004 is eiser voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Eiser is thans nog steeds arbeidsongeschikt. Het dienstverband tussen partijen is met ingang van 31 mei 2005 beëindigd.
1.9. Eiser heeft de pensioenverzekeraar verzocht om premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Dit verzoek is afgewezen omdat eiser binnen één jaar na aanvang van de polis arbeidsongeschikt is geworden.
2.1. Eiser vordert in deze procedure dat gedaagden hoofdelijk veroordeeld worden tot het treffen van een zodanige voorziening dat vanaf maart 2006 alsnog pensioenopbouw plaatsvindt ten koste van gedaagde, als ware er sprake van premievrije voortzetting conform het destijds geldende pensioenreglement en verzekeringsvoorwaarden, tot eisers 65e verjaardag, zulks op straffe van een dwangsom. Voorts vordert eiser € 1.500,- aan buitengerechtelijke kosten.
2.2. Eiser stelt dat gedaagde de pensioentoezegging niet tijdig is nagekomen, waardoor eiser schade lijdt en zal lijden. Tevens stelt eiser dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door zich onvoldoende in te spannen tijdig aan de pensioentoezegging te voldoen.
3.1. Gedaagde voert als verweer aan dat de vertraging in de totstandkoming van de pensioenregeling is te wijten aan het niet verstrekken van gegevens door eiser. Zolang eiser naliet inzicht te verschaffen in het pensioen bij zijn vorige werkgever was nog geen sprake van een pensioenovereenkomst. Voor de totstandkoming van de pensioenovereenkomst was de medewerking van eiser vereist. De pensioenovereenkomst is eerst op 1 november 2002 tot stand gekomen. Het bereiken van een pensioenovereenkomst was bovendien een inspannings¬verplichting en geen resultaatsverplichting.
3.2. Indien geoordeeld wordt dat gedaagde nalatig is geweest bij het vaststellen van de pensioenovereenkomst, betwist gedaagde dat de door eiser gestelde schade als redelijkerwijs te verwachten gevolg van deze nalatigheid moet worden aangemerkt.
3.3. Subsidiair heeft gedaagde aangevoerd dat niet zeker is of sprake is van een medische eindtoestand. Meer subsidiair beroept gedaagde zich op eigen schuld van eiser aangezien de vertraging in belangrijke mate is veroorzaakt door toedoen van eiser.
Beoordeling van het geschil
4. In de arbeidsovereenkomst van 19 maart 2001 heeft gedaagde eiser een aanbod gedaan tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Uit de bewoordingen van artikel 2 sub c van de arbeidsovereenkomst, in samenhang met de laatste alinea van de begeleidende brief van 21 maart 2001, is af te leiden dat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over de invulling van de pensioentoezegging van gedaagde, maar dat uitgangspunt was de pensioenverzekering die eiser bij zijn voormalige werkgever had en de premie die de voormalige werkgever van eiser hiervoor betaalde. Voor de totstandkoming van de pensioenovereenkomst was derhalve informatie van eiser vereist.
5. Indien een werkgever een pensioenaanbod doet aan een werknemer, mag van de werkgever worden verwacht dat hij de nodige stappen onderneemt om tot een pensioen¬overeenkomst te geraken. Van de werknemer mag worden verwacht dat hij de werkgever voorziet van de benodigde informatie.
6. Niet betwist is dat gedaagde, in de persoon van de heer [naam controller van gedaagde], kort na aanvang van het dienstverband overleg heeft gevoerd met eiser over voortzetting van de oude regeling en dat, toen dit niet mogelijk bleek, gedaagde offerte heeft gevraagd bij haar tussenpersoon. Pas ruim een jaar later, in juli 2002 is bericht ontvangen van deze tussenpersoon dat er gesprekken hebben plaatsgevonden met eiser en dat er offertes zijn gemaakt. Vastgesteld kan worden derhalve dat er vertraging is opgetreden. Waar deze vertraging door is ontstaan, staat niet vast. Aangezien eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van haar toezegging een pensioen¬overeenkomst met eiser te sluiten, ligt het op de weg van eiser om aan te tonen dat de vertraging aan gedaagde is te wijten. Aan een bewijsopdracht wordt echter niet toegekomen vanwege het volgende.
7. Op grond van artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Artikel 6:98 BW bepaalt dat slechts voor vergoeding in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
8. De schade die eiser vordert betreft schade die hij lijdt doordat hij op grond van het pensioenreglement geen recht heeft op premievrije voortzetting van de pensioenregeling. De vraag die dan beantwoord dient te worden is of deze schade is toe te rekenen aan gedaagde, ervan uitgaande dat gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Relevante factoren in dit kader zijn de mate van waarschijnlijkheid dat de schade zou ontstaan door het niet tijdig nakomen, hoe ver verwijderd de schade van het tekortschieten ligt, de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade.
9. Op grond van de polisvoorwaarden van de pensioenverzekeraar vindt bij arbeids¬ongeschiktheid slechts uitkering plaats indien de verzekering ten minste één jaar heeft geduurd. Geoordeeld wordt dat noch voor eiser noch voor gedaagde tijdens de besprekingen over de invulling van de pensioentoezegging te verwachten was dat als niet vóór maart 2002 - zijnde een jaar voordat gedaagde arbeidsongeschikt zou worden - een pensioenovereenkomst zou worden gesloten, dit tot gevolg zou hebben dat eiser geen recht zou hebben op vrijstelling van premiebetaling op grond van de verzekeringsvoorwaarden. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij gedaagde erop heeft gewezen dat hij een pensioenregeling wenste, ook in verband met zijn gezondheid in het verleden, doch dit leidt er niet toe dat gedaagde erop bedacht had dienen te zijn dat eiser op korte termijn arbeidsongeschikt zou kunnen worden en dat uitstel van een regeling tot gevolg zou kunnen hebben dat eiser in dat geval te kort verzekerd zou zijn om in aanmerking te komen voor premievrijstelling.
10. Gelet op de omstandigheid dat het niet waarschijnlijk was dat vertraging in de totstandkoming van de pensioen¬overeenkomst de ¬schade die eiser lijdt tot gevolg zou hebben, wordt geoordeeld dat deze vermogensschade niet aan gedaagde is toe te rekenen. De vorderingen van eiser zijn dan ook reeds om deze reden niet toewijsbaar.
11. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden bepaald op:
aan salaris gemachtigde € 600,00 .
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 oktober 2008, in aanwezigheid van de griffier.