ECLI:NL:RBDOR:2008:BG2056

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB06/1512
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
  • H. Philips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na intrekking van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 22 augustus 2008 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer AWB 06/1512. De rechtbank heeft geoordeeld over de toewijzing van proceskosten in verband met een beroepschrift dat door eiser was ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het UWV om hem per 13 januari 2006 een uitkering op grond van de Ziektewet toe te kennen. Na een eerdere ongegrondverklaring van het bezwaar door het UWV, heeft eiser op 14 december 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 25 april 2008 heeft het UWV een nieuw besluit genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van eiser. Hierdoor was eiser in staat om zijn beroep in te trekken vóór de zitting op 7 juli 2008.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de kosten die eiser in verband met de zitting heeft gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er enige noodzaak was om pas ter zitting tot intrekking van het beroep over te gaan. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met het beroepschrift, toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft de kosten begroot op EUR 322,-, welke kosten zijn gemaakt voor rechtsbijstand door een derde.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het UWV de proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/1512
uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[eiser], wonende te Gorinchem, eiser,
gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde], werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 9 november 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daarmee het primaire besluit gehandhaafd, inhoudende de weigering om aan eiser per 13 januari 2006 een uitkering ingevolge de Ziektewet (hierna: Zw) toe te kennen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 december 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 7 juli 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
In artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat in het geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten kan worden veroordeeld. In het tweede lid van dit artikel is artikel 8:73a tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bij brief van 24 januari 2008 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij de beslissing op bezwaar van 9 november 2006 niet langer handhaaft. Voorts heeft verweerder bij besluit van 25 april 2008 aan eiser per 13 januari 2006 een uitkering ingevolge de Zw toegekend. Bij besluit van 27 juni 2008 heeft verweerder aan eiser een bedrag van EUR 1.697,87 aan wettelijke rente toegekend, nu betaling van de uitkering meer dan vier weken na de aanvraag heeft plaatsgevonden.
Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat het beroep wordt ingetrokken, omdat verweerder aan hem tegemoetgekomen is. Eiser heeft gelijktijdig verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij bij een proceskostenveroordeling niet dient te worden veroordeeld tot betaling van de in verband met de zitting gemaakte kosten. Verweerder meent dat deze kosten nodeloos zijn gemaakt, nu eiser zijn beroep ook vóór de zitting had kunnen intrekken. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 13 januari 2005, LJN AS3446.
De door verweerder aangehaalde uitspraak van de Raad biedt naar oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor het betoog van verweerder met betrekking tot de in dit geval in verband met de zitting gemaakte kosten. Niettemin acht de rechtbank redenen aanwezig om verweerder niet te veroordelen tot betaling van de in verband met de zitting gemaakte kosten. Nadat verweerder op 25 april 2008 een nieuw primair besluit heeft genomen waarbij geheel tegemoetgekomen is aan de bezwaren van eiser, was het voor eiser mogelijk reeds vóór de zitting van 7 juli 2008 zijn beroep in te trekken en een verzoek tot proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, te doen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er enige noodzaak bestond om pas ter zitting tot intrekking van het beroep over te gaan. Aldus betreffen de in verband met de zitting gemaakte kosten geen redelijkerwijs gemaakte kosten.
Nu verweerder tegen een veroordeling tot betaling van de in verband met het beroepschrift gemaakte kosten geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd en gebleken is dat eiser deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiser ten aanzien van deze kosten kan worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande begroot de rechtbank de kosten in verband met de door een derde verleende rechtsbijstand op EUR 322,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten welke eiser in verband met de behandeling van deze beroepszaak redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op EUR 322,- ter zake van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en mr. H. Philips, griffier, ondertekend.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.